Wednesday 13 February 2013

Mijn moeder

Je bent een hele mooie baby. Een klein poppetje met zwart haar en lichtblauwe ogen.
Je moeder kan haar ogen niet van je af houden. Ze is dolgelukkig dat ze alweer gezegend is met een gezond kind, een meisje, en ook nog zo'n mooi meisje.
Pas een paar dagen later ontdekt men dat er iets niet klopt. Je blijkt een ernstige geboorte afwijking te hebben, de blaas, endeldarm en urineleider puilen uit en hangen naar buiten. Je word zo ziek dat iedereen denkt dat je het niet zal overleven. 
Je moeder durft je nauwelijks op te pakken omdat je dan gilt van pijn, je braakt voortdurend.. Ze staat machteloos. Niemand weet wat te doen, ook de doktoren niet. 
Een eindeloos traject begint, van ziekenhuisopnames en behandelingen. de ene operatie na de andere. Maar telkens word je weer ziek en krijg je zulke heftige ontstekingen dat men steeds maar opnieuw vreest voor je leven. Er is nog geen antibiotica voorhanden en de ontstekingen breiden zich alsmaar uit en veroorzaken hoge koorts.
Je moeder schrijft in haar dagboek dat je altijd blij naar haar lacht ondanks de pijn, maar dat ze je nauwelijks aan durft te raken. Ze voelt zich schuldig en ze heeft veel verdriet.
Ze brandt kaarsen in de kapel als je voor de zoveelste keer opgenomen wordt. En telkens is er een arts die hoopt dat hij wat voor je kan doen.
Je moet daarvoor naar een ziekenhuis wat ver weg is van huis, en je moeder kan je niet komen opzoeken. Ze heeft de andere kinderen om voor te zorgen, de reis is te ver en de kapperszaak is te druk.Tussendoor ziet je vader kans je een bezoekje te brengen. Je steekt je handjes naar hem uit en lacht breed naar hem. 
Als hij weggaat wil je met hem mee. Zelfs buiten het grote hek, als de toegangpoort gesloten is, hoort hij je nog gillen en huilen.
Na een paar maanden besluiten je vader en moeder in overleg met de dokter dat het beter is om je naar een verpleeghuis te doen. Ze kunnen de verzorging niet opbrengen.
Ze kunnen je dan in het weekend opzoeken.
In het verpleeghuis zijn allemaal grote kinderen. Jij bent een van de allerkleinsten.
Als je moeder komt lig je in bed met de beentjes omhoog gebonden, je hebt een hele vieze luier aan. Je moeder veegt de opgedroogde tranen van je wangetjes en roept een zuster.
Je gezichtje is helemaal wit en je bent heel stil. Er komt geen geluid uit. Je ligt stil en verdrietig naar haar te kijken.
Je moeder gaat buiten in de grote tuin met je wandelen.
Maar 's middags moet ze weer weg en ze voelt zich verscheurd. 
Als ze een week later komt ziet ze hoe je gehecht ben geraakt aan een hele lieve non die in het katholieke verpleeghuis werkt, zuster Anita. Ze is bang dat je haar zult vergeten. Dat je straks niet meer weet wie haar moeder is.
Dan word je weer geopereerd. De dokter zegt dat het beter is als je moeder helemaal niet komt, dan kun je ook niet in paniek raken.
Je moeder durft niet aan het oordeel van de wijze dokter te twijfelen, en ze ziet je twee weken niet.

Wanneer je een paar jaar oud bent en het iets beter met je gaat mag je weer naar huis.
Maar naarmate je groter wordt is je moeder steeds vaker boos op je. 
Je kan geen goed meer doen. Je bent nog altijd ziek en je bent ook nog steeds niet goed zindelijk.
Als je moeder een keer ziet dat je in je broek hebt geplast slaat ze je zo hard tegen de grond dat je grote zus te hulp schiet. Ze is bang dat ze je anders dood zal slaan.
Op je zestiende verlaat je het ouderlijk huis. Je geliefde vader is dan al twee jaar dood. Je voelt je thuis niet gelukkig en je besluit naar de grote stad te gaan. Daar volg je een opleiding tot verpleegkundige.
Met je gezondheid gaat het iets beter. De laatste operatie heeft ervoor gezorgd dat je zelfstandig kunt functioneren. 
Op een dag ga je naar Amsterdam, een mooi jong ziekelijk meisje uit Limburg.
Daar ontmoet je mijn vader en je raakt al snel zwanger van mijn grote zus.
In Amsterdam ben je gelukkig. Je houdt van je man en ondanks dat de dokter je heeft verboden zwanger te worden omdat het een te groot risico inhoudt voor je gezondheid, ben je ervan overtuigd dat het goed zal komen.
Als je gaat trouwen, met een klein opbollend buikje onder je grijze mantelpakje, is er niemand van je Limburgse familie. Alleen je oudste zus, die ook veel voor je gezorgd heeft toen je nog klein was.
Je moeder is tegen het huwelijk met een christelijke man. Ze blijft daarom weg en verbiedt ook de rest van de familie te gaan.
Als tweede kind word ik geboren, je hebt nu je eigen gezin waar je je veilig voelt.
Ik kan me nog goed herinneren hoe graag ik bij je op schoot zat, hoe lief je voor mij was en hoe speciaal je huid  aanvoelde en hoe lekker je rook; naar vers gebakken brood.
Hoe ik ooit als kleuter met de juf en de andere kinderen aan kwam lopen om met de hele klas naar de jonge poesjes te komen kijken. Ik zag je als enige aan komen lopen, in de verte, met je fiets. Daar was mijn moeder! Hoe mijn hart oversloeg van blijdschap dat ik je zag. Dat weet ik nog.

Mama, je hebt het niet makkelijk gehad. Terwijl ik dit schrijf lig je in het ziekenhuis in Amsterdam omdat je hart er plotseling mee stopte.
We hebben af en toe vreselijke strijd en we begrijpen elkaar niet altijd even goed, maar ik kan je niet missen. Ik ben er trots op dat je altijd zo sterk bent geweest.
Ik wacht met spanning tot ik goed bericht heb van de verpleging. Tot ik je kan opzoeken en een knuffel kan komen brengen.
Mijn bijzondere moeder, waar ik ontzettend veel van houd.