Thursday 14 March 2013

Een liefde en een eend

De rode eend was helemaal volgepakt. Op de achterbank lag een stapel jassen die niet meer in de achterbak had gepast. Er bovenop lagen boeken en knuffelbeesten.
Er was nog net plaats voor mijn bijna vierjarige dochter, een klein mollig poppetje met lichtblond krullend haar.
Ze had haar knuffeleend op haar knie en met gebogen hoofd zat ze tegen hem te praten. Die eend en zij waren onafscheidelijk.
Ik rende nog eenmaal naar binnen, keek om me heen, groette de katten en het konijn, en deed toen de deur achter mij op slot.
Mijn zus stapte achter het stuur en ik stapte naast haar in.
De deux chevaux wiegelde zoals het een echte eend betaamt even naar rechts en daarna naar links en hervond toen zijn balans.
Toen gingen we op weg naar Frankrijk, naar het huis van mijn vader.
De weg duurde erg lang. Omdat we geen tol wilde betalen reden we alleen maar over binnenwegen en af en toe kwamen we vast te zitten achter een tractor of een groep wielrenners.
Halverwege brachten we de nacht door in een chambre d' hotes.
Ik miste je. We waren nog niet zo lang samen en ik voelde de afstand tussen ons knagen aan mijn hart.
Ik weet niet precies hoe lang het zou duren voor je ook zou komen, een paar dagen vermoed ik, maar jouw afwezigheid deed me naar adem happen.
Toen we ongeveer nog een uur van het huis van mijn vader verwijderd waren miste mijn zus een afslag en reden we verkeerd.
Plotseling bevonden we ons ongewild op weg naar Le Puy, de hoogste berg van de Auvergne. De weg was steil en onze zwaar beladen eend verloor steeds meer snelheid. We werden achter elkaar ingehaald door andere weggebruikers. Gefrustreerde Fransen die vloekend naar hun voorhoofd wezen terwijl ze ons toeterend passeerden.
De schemer zette in en de bergketens doemden vervaarlijk op.
Uiteindelijk kwamen we weer op de goede weg. De grote wegen maakten nu plaats voor kleine slingerweggetjes, en we bleven opnieuw klimmen. Na een tijdje verdwenen de dorpen en de meeste huizen en was er niets over dan landschap; struikgewas en bergen. Al spoedig reden we de oprijlaan van het huis van mijn vader op. Een grote oude watermolen die mijn vader opnieuw aan het opbouwen was; Le moulin a Malaure.
Hier leek je verder bij me vandaan dan ooit, en de nachten leken ondanks de zomerse hitte koud en eenzaam.
Op een nacht duwde ik het raam open en hoorde beneden de beek zachtjes ruisen, de uil spookachtig roepen en de blaadjes ritselen. Ik wist dat je onderweg was en alle geluiden klonken verwachtingsvol.
Ik keek naar het bed naast mij waar mijn kleine blonde meisje lag te slapen. De eend lag naast haar en keek me brutaal aan.
In de ochtend bracht mijn vader me naar Brassac, waar jouw trein aankwam.
Om geld uit te sparen had je eerst 's nachts de bus vanuit Amsterdam en daarna vanuit Clermont Ferrand de trein genomen.
Ik was zo blij je te zien.
Na een paar dagen vertrok mijn zus met de trein en liet de deux chevaux voor ons achter. Ook mijn vader en zijn vrouw vertrokken een paar dagen. Toen hadden we het huis voor ons drieen.
Het huis zag er anders uit toen we alleen waren. Het huis leek te glimlachen om ons.
Stiekem sliepen we in de slaapkamer van mijn vader. 'S avonds zaten we uren in bad.
In de ochtend nam de zon een aanloop en scheen precies in onze koffiekoppen en op onze ontbijtbordjes.
Vanaf het terras waar we zaten, mijn kleine meisje, de eend, jij en ik, keken we uit op de berghelling voor ons.
De boer had het stro opgerold tot grote bundels die op enorme broodjes leken. De bundels lagen verspreid over de berghelling.
Op de meest dichtstbijzijnde bundel streek een grote roofvogel neer. Hij was enorm. We konden hem goed bewonderen terwijl we zaten te ontbijten.
'S nachts als het heel stil was en heel donker kropen we tegen elkaar aan. Alles was sereen, stil en hartstochtelijk.
Wat was je jong, en mooi. Wat was je huid zacht, je schouders breed. Wat waren we verliefd.

Op de terugweg was het zo heet dat we het dak van de eend naar beneden rolden. Door de herrie van de motor konden we nauwelijks met elkaar praten.
Mijn kleine meisje zat met rode wangen op de achterbank. Toen ik nog eens keek zag ik dat de eend weg was We waren hem vergeten op een parkeerplaats. Ik wilde hem gaan zoeken , maar jij wilde niet meer terugrijden.
Toen kregen we ruzie. Ik wilde onderweg uitstappen maar jij hield me tegen. De rest van de reis huilde ik onbedaarlijk.
Ik zei dat ik nooit meer met je op vakantie wilde. Nooit meer!
Dat was zeventien jaar geleden.
Toen ik een paar dagen na thuiskomst van Malaure een zwangerschapstest deed begeep ik dat ik het mis had. Er lagen nog veel vakanties in het verschiet. Met een heel gezin.
Af en toe denk ik nog met weemoed terug aan de eend.
Die arme eenzame eend van dat kleine blonde meisje ergens op een parkeerplaats in Frankrijk.












Friday 1 March 2013

Een mooie zomer

We zaten samen op de achterbank, mijn grote zus en ik.
De tocht duurde eindeloos. We kenden de huizen, de boerderijen, de dorpen.  De reis was een film die elk weekend aan ons vertoond werd. Een film die we zwijgend door het raam van de auto bekeken. Wij tweeen op de achterbank, de hond tussen ons in.
De andere hond hield niet van autorijden en zat voorin. Tussen de voeten van mijn moeder in.
Als kind las ik in gedachten de namen van de boerderijen: "Land voor zand", "Johanna", "Aurora" en "De Dageraad". Eenzame, enigszins triest uitziende gebouwen met immense stallen en piepkleine zolderraampjes, omringd door akkers en vee wat in groepjes bij elkaar stond.
Vaak stopten we onderweg bij de rand van een bos. Dan pakte mijn moeder de tas met de thermoskan en de gekookte eitjes. Het zout los erbij in een immer vochtig, plastic zakje.
Even plassen, en dan werd de tocht vervolgd.
Mijn vader reed. Onderweg zongen we soms liedjes met tientallen coupletten; Ik ben met Catootje naar de botermarkt gegaan, of we zongen in canon Vader Jacob. Er zat geen radio in de auto van mijn vader.
Alle weekenden en vakanties maakten we de tocht naar Groningen. Mijn ouders waren nog jong en ze hadden een hoop dromen. Met de koop van een eigen boerderij in Groningen was tenminste een droom uitgekomen.
Ik kan me een eindeloze zomer herinneren. Een zomer die we vooral buiten doorbrachten. De zon wekte ons elke ochtend trouw. De schitterende zon.
Er waren voortdurend gasten die kwamen barbecueen en die bleven logeren.'S avonds zaten we buiten tot we elkaar niet meer konden zien.
Als ik moest gaan slapen was ik vaak bang. Buiten was het zo immens donker en zo immens stil. Als stadskind kon ik daar moeilijk aan wennen.
Bovendien werden er in de oude bedstede die aan de woonkamer grensde vaak vreemde geluiden gehoord, gehoest, gestamel en gekreun.
Overdag liep ik het liefste op mijn blote voeten.  De wegen om de boerderij waren onverhard en het was fijn om er te wandelen. In de schemering gingen we vaak met z'n allen een stukje lopen. Mijn geit die Thierry heette, ging dan met ons mee, net als de twee honden: Pancho en Flippie.
Overdag leerde ik paardrijden op de grote stoere knol van de buurman die kortweg "Be" werd genoemd. Fanny heettte dat paard. Ze was heel groot en heel breed. Mijn zusje en ik mochten om beurt op haar rug rijden. Zonder zadel en zonder hoofdstel. Het was een van de leukste dingen die ik ooit had gedaan met mijn acht jaar.
Op een dag werden we wakker met bewolking.
We besloten naar het kanaal te wandelen met de buurman. Het paard, de honden en de geit gingen ook mee.
De aardappelmeelfabriek loosde afvalstoffen op het kanaal en mijn vader en moeder wilde foto's maken.
Toen we naderbij kwamen werd de stank onverdraaglijk.
Op het water dreef een muur van sneeuwachtig, wit schuim. Ondoordringbaar schuim.
De honden renden er pardoes in.
Pancho, onze dikke hond kwam snel weer boven. Maar Flippie kwam maar niet boven. Ineens sloeg de paniek toe.
Het weer sloeg ook om en het werd kouder. Ik hoorde mijn moeder gillen, ze riep de kleine zwarte hond.
Mijn vader pakte een hele grote tak en waadde door het stinkende schuim. Zover dat alleen zijn schouders nog zichtbaar waren. Be probeerde hem tegen te houden, zodat de stinkende massa hem niet zou verzwelgen. Na een tijdje gaf mijn vader het op. Ik zie hem nog zitten. Doorweekt. Mijn moeder huilend tegen hem aan. Pancho zat aan de rand van het  schuimende water. Zijn oren gespitst, zijn kop gebogen,  wachtend op zijn vriend.
Ik ben toen weggerend. Zo ver als ik maar kon. Heel hard. Toen ik me realiseerde dat ik niet wist wat ik moest doen ben ik maar ergens om gevallen. Ergens aan de kant van de weg.
Mijn moeder heeft me toen gevonden en meegenomen. We moesten terug naar de boerderij ook al wilde ik dat niet.
Een paar dagen later reden we naar huis. Mijn ouders voorin. Mijn zus en ik op de achterbank. De hond lag op de hoedenplank en keek naar buiten. De boerderij werd vager, kleiner en verdween tenslotte uit zicht.
De film werd weer afgespeeld, maar nu in omgekeerde volgorde. De boerderijen met hun namen, de bomen, de dorpen.

Vanaf die dag leek het afgelopen met het mooie weer. De zomer leek voorbij. Ik heb daarna nooit meer een echt mooie zomer meegemaakt in Groningen.