Tuesday 15 October 2013

Borderline

Vanaf mijn prille jeugd heb ik begrepen dat er 1 ding erg belangrijk is en dat is : jezelf zijn.
Overal werd mij dit advies geboden: op school, thuis, door betweterige familieleden, in de boeken die ik las en in bladen als de VIVA en de Cosmopolitan. En nog later in therapie.
In genoemde bladen stonden vaak tests die eenvoudig uitwezen of jij wel echt jezelf was. Door simpelweg een stuk of 12 vragen te beantwoorden dmv A, B of C aan te kruisen kreeg je een analyse van hoe goed jij jezelf was. Of dat je eigenlijk alsof deed. En hoe je overkwam op anderen.
Als klein meisje heb ik altijd moeite gehad met dat te begrijpen. Het kwam op mij over als een volkomen overbodige raad. Hoe kan je anders dan niet jezelf zijn?
Als klein meisje wilde ik stiekem dolgraag een ander zijn, of een ander worden, maar voor mij was het zo klaar als een klontje dat er niets te willen of te wensen viel: Ik was nu eenmaal opgezadeld met mezelf en niemand anders.
Met afgunst keek ik naar de andere meisjes in de klas. Allen mooie ongecompliceerde vanzelfsprekende figuren die, zo op het eerste gezicht prima in hun eigen vel zaten, zonder twijfel.
Als buitenbeentje beschouwde ik mezelf als een raar meisje, een vreemde eend. Een vogel die niet mee kon snateren met de rest van de groep. Ik vond het niet leuk om mezelf te zijn.
Toen ik eenmaal van de lagere school afging was ik doodsbang voor de rest van de wereld.
Gelukkig was de middelbare school een verademing. Er was hier meer diversiteit  dan op de lagere school en het viel mij op dat sommige personen er prat op gingen anders te zijn en zichzelf durfden te zijn, ook al waren ze duidelijk raar, anders dan de groep. Een stukje herkenning betekende dat voor mij.
In de pauze stond ik temidden van punkers, alternatieve skaters, een klein restant hippies, disco's en kakkers.
Ineens zag ik dat de wereld om mij heen bestond uit individuen. Allemaal personen die druk bezig waren hun eigen identiteit te ontdekken. Die net als ik met zichzelf geconfronteerd werden.
Geleidelijk begon ik te begrijpen wat mijn ouders bedoelt hadden met die dooddoener: WEES JEZELF.
Ze bedoelden kennelijk dat je genoegen moet nemen met wie je bent, jezelf moet accepteren en vertrouwen moet hebben in de persoon die je bent. Niemand anders leeft je leven voor je. Leven is niet zo makkelijk, teleurstellingen liggen op de loer. Liefdesverdriet, frustraties en een hele hoop andere onbegrijpelijke dingen zullen de revue passeren. Daarom kun je maar beter op een lijn liggen met degene die je bent.
Ontsnapping is niet mogelijk:
Niet in een burgerlijk huwelijk met een koophuis en een glanzende auto voor de deur. Niet in drugs en drank. Niet in een baan die al je energie opslokt. Niet in religie of in een sekte, Niet in health food of detoxing, Niet in meditatie, niet in geld, niet in verre reizen, niet in seks.
Degene die je uiteindelijk aanstaart ben je zelf, naakt en kwetsbaar.
Deal with it!
Ik ben op de helft van mijn leven. Ik heb mijn grootste angsten overwonnen. Ik ben tevreden en soms zelfs gelukkig. Ik heb mijn leven in kunnen richten.
Ik ben nu zelf moeder van drie kinderen. Twee kinderen die tamelijk soepel in het leven staan en 1 kind wat moeite met leven heeft. Van het prille begin af aan. Van een boze baby die altijd huilde, groeide ze op tot een onaangepaste boze jonge vrouw.
Ik heb de formule van het opvoeden nooit helemaal begrepen, net zo min als mijn ouders waarschijnlijk. Maar ik heb oprecht mijn best gedaan.
Ik heb altijd geprobeerd te accepteren dat mijn kinderen individuen zijn en niet alleen maar producten van hun opvoeding.
Mijn middelste dochter is een zorgeloze prinses. Met lange gouden lokken en een haarscherp verstand. Soms word ik een beetje bang als ik naar haar kijk; bang dat de het leven haar zal besmeuren, ze haar onschuld en haar schoonheid ooit moet prijsgeven, of dat het van haar gestolen zal worden.
Mijn zoontje is een gepassioneerde hartebreker. Nu al, met z'n elf jaar is hij charmant, origineel en heeft hij een geraffineerd gevoel voor humor. En hij kan goed dansen.
Ik heb ze nog thuis. Dicht bij me in de buurt en dat is heerlijk. Het contrast met hun oudere zus is enorm groot. Met haar samenleven was de laatste jaren een vreselijke strijd.
Ze is al een paar jaar bij ons weg. Ze kon niet meer bij ons blijven.
Ik heb haar, net als de twee jongere kinderen zekerheid, liefde en houvast gegeven. Ik heb het geprobeerd. Overal, op alle mogelijke manieren.
Zij is degene die altijd alle aandacht opeiste. Ruzie maakte, drama, theater. Het ging vaak ten koste van de andere twee.
De ruzies werden te erg, het dreigde echt fout te gaan. Het kon niet meer.
Stilletjes heb ik wel gehoopt dat ze terug zou komen. Dat het "goed" zou komen.
Maar dat wilde ze zelf niet.
Het verdriet is allesomvattend. Het knaagt, ook op de momenten dat ik blij ben.
Het vreet aan me.
Ik heb keer op keer geprobeerd hulp voor haar te zoeken.
Niet omdat ze zichzelf niet mag zijn, maar omdat ze zo'n moeite heeft met haar leven. Omdat ze zo verdrietig is en boos.
Omdat ze zichzelf vergiftigd met drugs en medicijnen.
Omdat ze met mensen omgaat die van haar profiteren en haar gebruiken.
Omdat ze zoveel talenten heeft die ze nooit heeft uitgebuit.
Maar misschien moet ik haar loslaten en haar zelf haar weg laten zoeken.
Niet meer krampachtig blijven proberen mijn invloed uit te oefenen.
Misschien moet ik haar laten zoals ze is. Omdat zij dat recht heeft. Te zijn wie ze zelf wil zijn.

Gisteren zag ik haar. In de supermarkt. Ik herkende haar gestalte, haar manier van lopen.
Haar schichtige blik met de grote blauwe ogen.
In een impuls verstopte ik me een beetje achter een groot schap met enorme flessen wasmiddel.
Ik was bang dat ze mij zou zien. dat ze weer kwetsende dingen tegen me zou zeggen. Dat ze me weg zou duwen of uit zou lachen. Ik durfde niet naar haar toe te gaan.
Niet naar mijn eigen kind.
Ik ben huilend naar huis gelopen. Door de druilerige regen.
Dacht weer even terug aan de tijd dat ze nog klein was en troost zocht in mijn armen.
Hoe we met z'n tweetjes samen woonden in ons kleine huisje in Amsterdam.
Hoe ze 's avonds stiekem tegen mij me aan in bed kroop en in mijn oor fluisterde:
Slaap maar lekker schat.












Tuesday 1 October 2013

Ochtendlicht

Het is acht uur 's ochtends en nog steeds bitterkoud , toch is het al bijna Mei. Luca, mijn elfjarige zoon trekt een moeilijk gezicht. We stappen op de fiets.
Op school aangekomen staan de meeste kinderen al te wachten. Ze hebben oranje verkeersvestjes aan. Als de meester een teken geeft vertrekken we in een lange colonne naar de schooltuintjes.
Het is een flink stuk fietsen en ondanks mijn leren handschoenen kan ik mijn vingers bijna niet meer voelen.
De dag heeft moeite met het verjagen van de nacht. Het sikkeltje van de maan hangt nog boven de huizen. Een waterig zonnetje klimt moedig omhoog.
Chagrijnige automobilisten wachten geirriteerd tot de fietsende kinderen gepasseerd zijn. Een man toetert en gebaart met zijn handen. Dan trekt hij met grote snelheid op.
Het maakt geen indruk op de uitgelaten kinderen die enthousiast naar hem zwaaien.
Dan zijn we er. Een kleine groene oase midden in de stad. Boven op het hek zit een indrukwekkende meeuw die naar ons knipoogt.
De grond is weliswaar nog kaal en er ligt zelfs nog een flinterdun laagje ijs op de sloot rond de kinderboerderij. Toch hangt er iets veelbelovends in de lucht. Een vaag voorteken dat de lente op komst is.Het licht lijkt anders. Een lichte schittering die door de bomen en struiken valt.
Op een stukje weidegrond staat een enorme kudde schapen driftig te grazen.
In de sloten zijn eenden bezig met hun ochtendtoilet; ze badderen en snateren. Eentje lacht me luidkeels uit als ik langsloop.
Binnen een omheining zitten drie Vlaamse reuzen. Ze steken hun gevoelige neusjes omhoog als ik mijn hand naar hen uitsteek, maar als ik ze probeer te aaien hobbelen ze weg.  Midden op het terrein is een grote bak gevuld met water en oud brood. Er omheen is het een drukte van belang.
Er loopt, trippelt en waggelt van alles voor mijn voeten.
Ganzen, rare loopeenden, zwanen, grote imposante kippen met harembroeken van veren, een enkele kalkoen en hier en daar een loslopend konijn eten gezamelijk uit de grote bak en maken een gezellige kliederboel.
Als ik plaats neem op een bankje voel ik een zacht doch dwingend duwtje tegen mijn arm. Ik kijk op en zie een grote rood met witte kater met een oog. Spinnend kijkt hij me aan, hij lijkt te glimlachen.
Dan komt voor mij een pauw staan. In een kort ritselend gebaar schudt hij uitdagend zijn imposante verentooi  omhoog, als een dame in avondtoilet die haar waaier opent. Ik voel me vereerd met deze prachtige revueshow. Voor mij alleen opgevoerd.
Verderop strooien de kinderen een handvol zaden in de droge grond.

Elke dinsdag fiets ik glimlachend mee.De temperatuur wordt langzaam iets beter maar nog altijd is het niet echt warm. Ik wordt verliefd op het kleine harmonieuze wereldje. Raak elke keer opnieuw betoverd door het gemoedelijke ritueel waarmee de dag hier begint. Met rustig badderen, uitgebreid ontbijten en heel wat gekakel, gekraai en gesnater. Maar ik geniet ook van de kinderen die serieus aan hun tuintje werken en opgetogen raken van de eerste plukjes tuinkers. Het opgetogen koppie van mijn zoontje wanneer ik naast hem kom fietsen. De verhalen die hij verteld over wat hij heeft geleerd vandaag.

Maar dan gebeurt er iets waardoor mijn leven plotseling stil komt te staan. Ik ga nog een keertje mee en dan bereid ik me voor op een twijfelachtige periode. Het is nu voorjaar en de zon staat al flink hoog.

Mijn ziekenhuisbed staat voor het raam. De zon is tijdelijk afwezig. Het waait heel hard. Grote,oude bomen wuiven in de wind.
Ik lig alleen op zaal en het is heel stil.
Als ik naar huis mag wordt het eindelijk zomer en ontzettend heet. De kinderen hebben nu vakantie.
Overdag zwemmen ze in de Zaan.
Ondanks het warme weer heb ik het koud. Ik krijg een extra deken en een kruik. Ik leg de kruik op de koude en lege plek.
Het duurt lang, maar gek genoeg heb ik nauwelijks besef van tijd. Het voelt rustig. Niets hoeft. Ik slaap of lig gewoon in bed, met de katten. En soms met een van de kinderen tegen mij aan. Het voelt heel vredig. Ik realiseer me dat ik me volkomen kalm voel.Kalm en verdrietig.
Geleidelijk begint het leven langzaam weer. Ik sta steeds vaker op. Ik ga weer naar buiten. De wond heelt.

Als de zomer op zijn einde loopt begint de school weer.
De kalmte is weer over. Ik wil weer van alles.
Op dinsdagmiddag komt Luca thuis met een bos Dahlia's. Het lijken enorme gekleurde spinnen. Ik zet ze in een vaas en ruik de buitenlucht.
Dan besluit ik weet voor de eerste keer mee te gaan naar de schooltuinen.
Vreemd genoeg ben ik een beetje gespannen. Samen fietsen we de bekende weg. In het centrum staat de kermis. Zoals elk jaar in September. Vroeg in de ochtend fietsen we langs de stilstaande attracties. Het ziet er eenzaam en verlaten uit. Griezelig zelfs.

Dan komen we aan bij de kinderboerderij. De schapen zijn verhuisd.
Maar alle andere dieren zijn er nog. Het is fantastisch om ze allemaal weer terug te zien. Families zijn uitgebreid, kleintjes zijn groot geworden.
Luca wijst enthousiast naar de tuintjes. Ik ben totaal overdonderd. Een grote zee van huizenhoge planten, bloemen, reusachtige pompoenen, courgettes en maiskolven met blonde pluimen. Sommige planten zijn gekapseisd in de wind. Het is net of ik een versnelde opname van een film heb bekeken.
Ik heb het groeiproces grotendeels gemist, maar mag nu wel het eindresultaat aanschouwen.
Ik ben verrukt.
Het is het einde van het seizoen. Het zal niet lang duren of de tuintjes zullen weer gerooid worden. Dan is er straks weer niets meer over dan droge grond.
Het is een einde en tegelijk een nieuw begin.