Tuesday 27 May 2014

Copa cobana

Elke keer als ik het liedje van Barry Manilow hoor moet ik even aan jou denken.
"His name was Rico, he wore a diamond" Het is een geweldige evergreen; een kraker die nog regelmatig  op Sky radio of bij 's werelds langstlopende radioprogramma Arbeidsvitaminen te beluisteren is.
Muziek voor de huisvrouw en de stratenmaker. Voor wie wel wat muzikale afleiding kan gebruiken tijdens het ramen lappen of het loswrikken van oude stoeptegels.
Iedereen weet  wel een deel van de tekst; iedereen kent de melodie.
Voor mij is het liedje een aanknopingspunt naar een herinnering. Naar jou, mijn vriendje van vroeger. naar lang geleden.
We waren een jaar of vijftien toen we elkaar leerden kennen. Zaten allebei op dezelfde school; in de pauze stonden we altijd bij elkaar.
Al snel zagen we elkaar ook na school. Omdat jij iets ouder was dan ik keek ik een beetje tegen jou op.
We werden goede vrienden.
Vaak bleef je slapen, in het kleine benedenhuis in de Eerste Helmersstraat. Mijn ouders waren toen nog getrouwd. Jij sliep op de stretcher, ik in mijn eigen bed. We waren verbaasd toen mijn vader dat ineens niet meer toestond. Mijn oom Guus, die ook in de kamer zat, verklaarde:" Jullie zijn pas zestien jaar. Je kunt misschien al heel goed autorijden, maar dat mag je ook nog niet".
Ik was verontwaardigd; we waren immers maatjes, niets meer dan dat.
Je at ook zeer regelmatig mee. Mijn ouders vonden je aardig, je hoorde er een beetje bij.
Op mijn kleine kamertje luisterden we naar discomuziek. We rookten stiekem Marlboro's, ik vertelde jou prive dingen over mijn vriendjes, jij  over jouw vriendinnetjes. Soms ontsnapte ik van huis door het grote raam open te schuiven en stiekem de stad in te gaan. We dwaalden door het nachtelijk Amsterdam tot ik niet meer naar huis durfde.
Samen gingen we naar feestjes, naar het Vondelpark en naar onze vaste discotheek op de Prinsengracht. In de vakanties ging je  mee naar onze boerderij in Groningen. We waren altijd samen.
Er werden flauwe grapjes over gemaakt, maar we trokken ons er niets van aan.
Op een dag had ik zo'n ruzie met mijn ouders dat ik boos van huis wegliep. In paniek belde ik jou. Je wachtte me op voor  het Americain hotel en probeerde me te helpen onderdak te vinden.
Het Americain was de plek waar we altijd afspraken en waar we geintjes maakten over de ouderwetse obers. Harry Mulisch zat er vaak, en soms Simon Carmiggelt, dat vonden we wel interessant.
Een enkele keer gingen we ietwat gegeneerd naar Mac Donalds. "Als ik volwassen ben ga ik nooit meer naar Mac Donalds" beloofde je plechtig. "Dat kan dan echt niet meer".
Ik vond dat je gelijk had.
Je was mijn rots in de branding. je was mijn vriend.
Toen mijn ouders steeds vaker ruzie kregen besloot mijn moeder tijdelijk te verhuizen. Als reactie was mijn vader nauwelijks nog thuis. Dan zat ik alleen.
Gelukkig hield jij me vaak gezelschap. Samen zaten we in de woonkamer en we praatten. We beschouwden onszelf als jonge intellectuelen, we besloten te stoppen met luisteren naar discomuziek en draaiden de langspeelplaten van mijn vader: Nat King Cole, Sarah Vaughn en Billie Holiday.
We filosofeerden en beoordeelden het leven vanuit onze jeugdige en ietwat arrogante overmoed. Toch waren we ons ergens bewust van een sprankje bitterheid, een stukje onzekerheid wat we echter goed wisten te verbloemen als we samen waren.
We waren het meestal met elkaar eens. Naast een bijzonder wereldbeeld deelden we een stukje cynisme en een apart gevoel voor humor.
We spraken af dat als we kinderen zouden krijgen  we samen zouden gaan shoppen in de PC Hooftstraat. Ook zouden we ooit samen in de Eerste Helmersstraat gaan wonen. Maar eerst moesten mijn ouders het bijleggen en naar Groningen verhuizen.
We maakten samen veel plannen.
Maar op een onverwacht moment veranderde er iets tussen ons.
Op een vroege ochtend klopte je bij mij aan en ik liet je zachtjes binnen. Ik bood je de helft van mijn bed aan en een stukje van mijn hoofdkussen. Je schoof tegen me aan, en ineens voelde ik je strelende hand.
Die nacht veranderde onze vriendschap voorgoed.
Vanaf dat moment werd ik verlegen als ik je zag. Ik begreep niet meer wat ik voelde en ik durfde het niet tegen je te zeggen.
Ons contact veranderde. Vriendschap maakte plaats voor verlangen. Ik had nooit gedacht dat ik dat zou voelen bij jou.
Het voelde breekbaar en onzeker.
Een van de laatste keren dat we bij elkaar waren had ik het huis weer helemaal voor mij alleen.
We besloten in het grote bed van mijn ouders te gaan slapen. Ik weet nog goed hoe donker en stil het was.
Ik herinner me nog precies jouw woorden; dat ik het eerste meisje voor je was. En ik weet nog goed wat ik terug heb gezegd en hoe kwetsbaar we allebei waren.
Het was een mooie maar ook een tragische ruil.
Een gelijk oversteken: Mijn vriendschap voor jouw maagdelijkheid.
Een deal die de moeite waard was maar die mijn hart brak.
Een winst en een verlies.
Een einde.

Vorige week was ik voor het eerst sinds jaren weer terug in de Eerste Helmersstraat. Samen met mijn man en mijn kinderen.
Mijn oude straat. Het was allemaal nog even vertrouwd. Het kleine benedenhuis stond te koop.
Voorzichtig heb ik mijn neus tegen het raam aangeduwd en naar binnen gekeken.
Ik vond het dapper van mezelf. "Dit is oma's oude huis" heb ik tegen mijn kinderen gezegd.
Toen ben ik weer verder gegaan.


Tuesday 6 May 2014

Terug naar Limburg

Het zilveren bruiloftsfeest was een indrukwekkende gebeurtenis. s' Middags moesten wij reeds aanwezig zijn in de prachtig versierde zaal waar het buffet opgediend zou worden. Mama parkeerde er vast de auto. Maar eerst gingen wij naar de kerk.
Ik herkende mijn moeder bijna niet. Hier in Limburg, tussen haar familieleden, leek ze zo anders. 
Ze keek blij en lachte aan een stuk, met een stralende met lipstick gestifte mond, maar haar hand klemde onzeker in de mijne en wanneer ze iets tegen mij zei  praatte ze te snel en te luid.
Ik vond het griezelig om de kerk binnen te stappen die voor deze speciale gelegenheid zijn grote deuren wagenwijd open had gezet. Het was er zo groot en het klonk er hol en leeg. het rook er net als bij ons thuis in de kelderkast.
Mijn moeder liep in het midden, mijn zusje aan de ene kant en ik aan de andere kant. Mijn vader was in Amsterdam gebleven. Zo met ons drieen voelde het veilig.
We moesten er "keurig netjes" uitzien had mama gezegd. Ze had onze haren geknipt en zelf onze jurkjes genaaid. Vanochtend had ze wat spuug in haar handen gedaan om een vlekje van mijn wang te poetsen. Ik had haar boos weggeduwd. Terwijl we de kerk inliepen voelde ik hoe een van mijn kniekousen geleidelijk naar beneden zakte.
Mijn moeder droeg een wollen rok met glanzende puntige lakschoenen waar ik mijn ogen niet van af kon houden. Op de stenen vloer van de kerk maakten ze een interessant klik klak geluid. Ik was trots op haar, maar ergens was ik ook teleurgesteld.Ik wist niet waarom.
De kerk was groot en mooi. Maar het was er koud en we mochten niets tegen elkaar zeggen.
Toen mijn tante begon te zingen begon ik zachtjes te beven. Zoiets moois had ik nog nooit gehoord.
Met mijn wang leunend tegen het bontjasje van mijn moeder spiedde ik luisterend om mij heen.
Het beeld van de huilende Jezus Christus probeerde ik te ontwijken. Smekend hing hij zijdelings aan een groot houten kruis. Bloed stroomde langs zijn ledematen. Ik vond het geen prettig beeld. 
Ik liet mijn blik rusten op de prachtige Maria. Devoot en gelukzalig keek ze omhoog, haar handen gevouwen. Een kleine naakte engel lag wenend in haar schoot. Een tweede engel stond hoopvol met geopende vleugels tegen haar aangeleund.  De serene, beeldschone Maria met haar opgeheven hoofd dwong bij mij meer respect af dan  de half ontklede Jezus die vol zelfbeklag jammerend aan zijn kruis hing.
"Ave Maria" fluisterde mijn moeder. "Zo heet dat liedje".
Mijn moeder sloot haar ogen en neuriede zachtjes mee met mijn tante. Ik hield mijn ogen op het Mariabeeld gericht en verdacht haar ervan ook stilletjes mee te luisteren, bevroren in het marmer.

In de zaal brak de feestvreugde los. Het was een vreemd contrast met de ijzige, gecontroleerde gebeurtenissen van die ochtend in de kerk.
Eerst werd er enorm veel gegeten en gedronken. En daarna was er zang en dans. Er waren verkleedpartijtjes, sketches en er waren liederen waar iedereen de woorden van kende.
Voor mij en mijn zusje was er enorm veel belangstelling; tantes en ooms die ik ik nauwelijks kende pakten ons stevig vast en drukten zoenen op wangen en voorhoofd. Ik werd een paar keer goedmoedig doch hardhandig heen en weer geschud, bij mijn kin gepakt en over mijn hoofd geaaid. Telkens werd er van mij verwacht dat ik vertelde of ik mijn best deed op school. 
Ik moest goed opletten om mijn tantes en ooms te verstaan en keek ze soms met grote ogen vragend aan. Dan gingen ze steeds harder tegen mij praten en duidelijker articuleren. Maar dat maakte geen verschil.

"Dat jij dat verstaat mama", zegt mijn zoon tegen mij. We zijn in Valkenburg en gaan de grotten bezoeken. Onze gids doet duidelijk zijn best om goed verstaanbaar te zijn en kijkt mijn kinderen glimlachend aan.
"Laten we naar Limburg gaan" had ik tegen mijn man gezegd. Het is zo lang geleden dat ik daar ben geweest.
Het Limburg van toen ik een kind was. het bestaat nog steeds. Zo intensief als Amsterdam aan verandering onderhevig is; zo lijkt de tijd hier stil te hebben gestaan.
Op een dikke boomstam is een bord gespijkerd met de letters: "Lunchroom".
Het is een jaren vijftig achtig bord, en de lunchroom zelf heeft ook een ouderwetse uitstraling. De ober die het terras bemand draagt een zwart tenue en een witte sloof. Hij loopt een beetje gebogen en maakt een vermoeide indruk, maar wanneer hij onze tafel weet te bereiken glimlacht hij professioneel en begroet hij ons vriendelijk en alsof hij het werkelijk meent. Zijn accent ontroert mij.
Op de tafel wappert een geplastificeerd kanten kleedje en er staat een bakelieten asbak. In een taartvitrine staan Limburgse vlaaien.
De keurig ogende gasten op het terras lijken allen afkomstig uit dezelfde provincie. Op een paar Duitse wielrenners na spreekt iedereen hier op dezelfde zangerige wijze.
Wanneer mijn moeder vroeger terugkeerde van een bezoek aan haar familie duurde het altijd een paar dagen voor ze weer "gewoon" sprak. Daar plaagden wij haar altijd mee. Het was alsof haar stem stiekem heimwee had. 

Toen ik wat ouder was bleef ik alleen in Limburg. dan bracht mijn moeder me naar een van haar zusters waar ik mocht blijven logeren. Zeven zusters had ze. En twee broers. Ik had dus een rijk aanbod aan tantes en ooms en een enorme hoeveelheid neven en nichten.
Bij tante Mien vond ik het misschien wel het leukst. Het was een huis als uit een kinderboek; er woonden zoveel kinderen dat het er altijd druk en gezellig was. Althans, dat vond ik als kind.
Het huis op de Boerendansweg was groot en als je de trap naar boven nam kwam je in de kinderslaapkamers die vol stonden met stapelbedden. Elf kinderen woonden er in het huis. Allemaal neefjes en nichtjes van mij. Ik vond het een groot feest.
Mijn vader dacht daar anders over en mopperde altijd een beetje over het katholieke geloof en meneer pastoor als dat grote kinderaantal ter sprake kwam. Ik geloof niet dat mijn vader graag in Limburg kwam. 
Op een avond, toen ik bij tante Mien logeerde vroeg een van mijn nichtjes: "Gaan jullie nooit naar de kerk?"
"Nee" zei ik. en ik schaamde mij er een beetje voor.
Mijn nichtje reageerde geschrokken. "Waar geloven jullie dan in?"
"Wij hebben geen geloof" antwoordde ik.
"Dat kan niet" zei mijn nichtje. "Iedereen heeft een geloof".
En daarmee was de discussie gesloten.

Het Limburg van vroeger. Ik wilde het weer zien en ervaren. maar ik denk dat het toch niet meer bestaat. En ik weet niet zeker of ik dat erg vind.