Monday 20 October 2014

Zilt.

Op onze slaapkamer staat een klein aandenken aan een dagje strand, lang geleden.
Het is een foto van ons samen, Mijn dochtertje van vijf heeft hem gemaakt.
We zijn een dagje in Zandvoort met z'n drietjes. Het is niet zo erg warm.
Jij en ik, we zijn verliefd. Elk moment is magisch, als we maar samen kunnen zijn.
Mijn dochtertje is nog zo klein.
Ze wil haar schoentjes en sokken uit.  Dat mag van mij.
In gedachten zie ik haar aan de vloedlijn staan, haar mollige voetjes in het natte zand . Blozende bolle wangen, warrige blonde krullen, een snotpegel aan haar neusje. In de verte de donkerblauwe lucht en de zon die in de uitgestrekte zee dobbert.
We wijzen samen naar de grote schepen die op het randje lijken te varen, precies waar de horizon zich bevindt.
Grote zwarte schepen die stil lijken te liggen in de golven.
We kussen elkaar en onze lippen zijn koud en vurig tegelijk.
Als ik naar de foto kijk voel ik me weer die verliefde jonge vrouw.
Voel ik dat kleine kinderhandje weer in de mijne, jouw sterke arm om mijn schouder.
Het strand vormde zo'n  mooi decor voor onze ontluikende liefdesrelatie.

Twee jaar later zijn we weer terug op dezelfde plek. We zijn nu met z'n vieren. Het is lastig voor jou om door het rulle zand te ploegen met de kinderwagen, daarom trek je hem achter je aan. De wielen vormen een grillig spoor achter ons.
Mijn dochtertje heeft haar sokjes en schoentjes al uit en huppelt voor ons, ze heft haar armpjes naar de hemel en roept "hallo zee, hallo meeuwen, hallo vissen!".
Ik draag de baby in mijn armen. Ze draagt een zonnehoedje.
Het is zomer en het is erg druk. Wanhopig zoeken we naar een plekje.
De baby huilt, de golven ruisen, de zon schaterlacht.
Ik heb een picknickmand meegenomen van huis. Het zand zit al snel overal; het knarst tussen onze tanden en zit zelfs tussen de schroefdop van de limonadefles.
Als ik de baby ondersteun kan zij een beetje rechtop zitten. Ze duwt meteen verwonderd haar knuistjes omlaag en probeert met grote onhandige happen het zand te proeven.
Naast ons zit een groepje jongeren, ze hebben een radio bij zich die hard aanstaat.
We blijven niet lang op het strand.
Op de terugweg komen we vast te zitten in de file. De kinderen huilen nu allebei. Het is snikheet in de auto. Ik ben doodmoe en mijn tong plakt aan mijn gehemelte. Ik kijk naar jou en naar de kinderen en voel me gelukkig.

Een paar jaar later zijn we op een nazomerse middag weer terug. We zijn nu met z'n vijven; jij, ik, twee meisjes en een klein jongetje wat op jou lijkt. Hij is drie jaar en vastberaden een zandkasteel te gaan bouwen.
Ook al zijn we hier een tijdje niet geweest, de zee oogt onveranderd en ook het strand lijkt identiek.
Het is een geruststellend beeld.
We gaan met de kinderen naar een ouderwetse souvenirwinkel. Voor de deur staan parasols, opblaasbedden en strandstoelen uitgestald en er hangt een hangmat. In de etalage bungelen zeesterren aan doorzichtige touwtjes en ook een dikke opgeblazen vis met stekels en zoenlippen. We kopen een schepnet, een windmolentje en een papieren zakje met hagelwitte schelpen.
Opgetogen stappen we met onze aankopen richting zee. Onze zoon neuriet een liedje.
Maar als we heel dichtbij zijn slaat het weer om.  Grote, donkere wolken pakken zich samen en de zee kleurt plotseling zwart.
Het begint te waaien.
We zijn nog net op tijd bij de auto voor een regenbui de straten overstroomt.

Toen ik nog klein was nam mijn moeder ons mee naar zee. Mij en mijn zusje. Ik moet heel jong geweest zijn maar toch herinner ik me het nog goed.
Ik herinner me mijn moeder. Mama. Ik herinner me hoe ze mij in haar armen hield. Sterke, warme armen. Mijn neus tegen haar huid aangedrukt. Haar geur van vers warm brood vermengt met Delial zonnecreme, veiligheid.
Ik herinner me mijn zusje en hoe mooi ik mijn badpak vond.
Vaag kan ik me herinneren hoe moe ik was. Hoe mijn slaperige tranen op mijn wangen plakten, vermengd met zand en een gesmolten waterijsje.
Hoe ik tegen mijn moeder aan in slaap mocht vallen. Opgekruld in haar sterke armen, liggend op een zanderig badlaken, in de verkoelende schaduw van twee rieten strandstoelen.
Het is een warme herinnering.

Ik ben op onze slaapkamer en houd de foto van ons samen vast. Ik sta voor het raam en kijk naar buiten. Een groep meeuwen vliegt schreeuwend langs. Ik kijk naar onze foto en veeg een laagje stof van het lijstje. Dan zet ik hem terug en laat ons weer achter daar, op het strand, lang geleden. Onbevangen, jong, ongecompliceerd.
Er rollen tranen over mijn wangen.
Zilte tranen.
Strandtranen.