Tuesday 29 December 2015

Het jongetje zonder naam

Sander en Richard waren beste vrienden. Daarnaast waren zij ook een tijdje mijn beste vrienden. Wij vormden een merkwaardig drietal.  Sander was een tengere jongen met licht blond haar en een engelachtig gezicht. Hij had een blauw en een bruin oog. Hij woonde met zijn intellectuele ouders op een oude woonark waar ze zelf hout sprokkelden voor de kachel. Het woord hippie bestond in die tijd niet meer dus daarom werd de levensstijl van zijn ouders met de term alternatief aangeduid. Sander speelde gitaar in een new wave band die 123 heette.
Richard was een lange, magere jongen. Hij had een pokdalige huid en immer vet haar. Zijn grote helden waren  Sid Vicious en Johnny Ramone en dat was duidelijk terug te zien in zijn uiterlijk. Voor zover ik wist had Richard geen contact met zijn ouders en woonde hij in een kraakpand.
Ik was vijftien jaar.Na jarenlang gepest te zijn was ik zo onzeker geworden dat ik mezelf bedekte  met een dikke laag make up. Ik creerde als het ware een nieuw gezicht voor mijzelf met grote hoeveelheden creme, poeder, rode lippenstift en kohlpotlood.Qua kleding hield ik er een heel eigen stijl op na; ik pikte de kleding uit de kast van mijn ouders: Oude colbertjasjes en overhemden van mijn vader en stijlvolle mantelpakjes en geplisseerde rokken van mijn moeder die ik knipte en scheurde tot ik ze mooi genoeg vond om te dragen. Erbij droeg ik het liefst tweedehands naaldhakken of afgetrapte Converse sneakers.
 Ik had mezelf getransformeerd tot een vreemde opvallende vogel zonder dat ik me bewust was van hoe ik over kwam. Een vrolijk beschilderde vogel met veel te grote, gescheurde kleren. Sommige klasgenoten noemden mij daarom vogelverschrikker of clown. En, wat ik erger vond; soms vroegen ze aan mij waarom ik me zo lelijk opmaakte en zo raar kleedde. Een vraag waar ik geen antwoord op had.
Maar Sander en Richard  stelden mij nooit vragen.
Omdat ik heel vaak alleen thuis was kon ik doen en laten wat ik wilde.
Ik was als het ware als de hoofdpersoon in mijn favoriete kinder boek: Het jongetje zonder naam.
Het jongetje zonder naam had geen moeder en woonde helemaal alleen in een heel groot huis.
Daar kon hij doen en laten wat hij wilde.
Daarom at hij elke dag slagroomtaart en ging hij pas slapen wanneer hij dat wilde.
Ook knipte hij nooit zijn haren en nagels en ging hij nooit in bad.
Net als het jongetje was ook ik vaak alleen en daarom konden Sander en richard altijd bij mij rondhangen. Richard had geen ouders aan wie hij verantwoording hoefde af te leggen en Sander 's ouders waren alternatief en ruimdenkend.
Het was een aangename situatie voor ons alledrie. we waren gek op elkaar en we waren samen.
Op een ochtend toen we de deur uit gingen zei Sander tegen mij: "Jij bent het allerleukste meisje dat ik ken Renee".
En toen zei Richard; "dat vind ik ook".
Een zomervakantie lang waren we onafscheidelijk. Een keer waren Sander en ik alleen en ontdekten we dat we verliefd op elkaar waren geworden.
Daarop verbrak Richard het contact met ons beiden.
Tot overmaat van ramp moest ik aan het einde van de zomervakantie met mijn ouders mee naar de boerderij in Groningen waar we een paar weken bleven.
Op een zonovergoten ochtend ontving ik een ansichtkaart van Sander. Er stond op: 123, raad eens van wie." Mijn hart stroomde over van geluk.

Toen de zomer ten einde was heb ik de kaart in een grote kartonnen doos gedaan. Waar hij, na al die jaren nog altijd in zit. Samen met heel veel andere kaarten en brieven, knipsels en tekeningen.
Ik heb Sander nooit een kaart terug gestuurd.
Zo loopt het leven soms.









Friday 11 December 2015

Gewone mensen.

Vandaag staat ze er niet. Dat vind ik jammer. Van de zomer stond ze er zonder uitzondering elke dag: De mevrouw die zoveel van Jezus houdt dat ze een spandoek heeft vervaardigd waarmee ze mensen op roept ook toe te treden tot het ware geloof: "Wacht niet langer, want het einde is nabij"staat er dreigend op het spandoek. Ondanks de onheilspellende boodschap zingt mevrouw er uitgelaten bij. Haar stem klinkt een beetje vals maar de toon is uitgelaten. "Jezus is jouw herder" zingt ze. "Sluit Jezus in je hart, hij houdt van iedereen". Ze kijkt er een beetje wanhopig bij. Triest zelfs. Triest en ernstig maar bovenal vastbesloten. De mevrouw heeft halflang grijs haar en gaat gekleed in een lange regenjas. Aan haar voeten draagt ze herensandalen met dikke wollige sokken. Ze oogt nogal armoedig. En ook nogal eenzaam. Ik vraag me altijd af wat voor leven de vrouw leidt. Of ze een huis heeft waar ze 's avonds naar terugkeert: Een huis met een man die rokend aan de keukentafel op haar wacht. Of een huis met een kat die in de vensterbank zit en die haar voetstappen herkend wanneer ze de hoek om slaat.
Ik vraag me af of ze iemand heeft om echt van te houden. Net zoveel als ze van Jezus houdt. De onuitputtelijke liefde voor Jezus die ze iedereen aan raadt en die ze met iedereen wil delen.
Af en toe staat er bij het station een tweede mevrouw. Het is een hele nette bejaarde Surinaamse dame. Ze heeft altijd krulspelden in waar ze een haarnetje over heen draagt. De vrouwen zingen gezamenlijk met lange hoge uithalen en ferme nadruk op de JEEEEE van Je-zus. Grote hoeveelheden toeristen lopen besmuikt lachend of ongeinteresseerd voorbij. De Surinaamse dame kijkt ze altijd een beetje boos na. Ze schudt haar hoofd en kijkt continu op haar horloge. Alsof het einde der tijden nu elk moment kan aanbreken.
Elke zomerse ochtend dat ik Amsterdam inloop vormen de twee een welkomstcomite  Het is een vast ritueel. Op hun eigen unieke wijze zeggen ze: Welkom in Amsterdam!
Iets verder in de stad lijkt de Zeedijk nog te moeten ontwaken. De Zeedijk is een lellebel die iedere nacht als laatste het licht dooft. 'S ochtends komt zij pas moeizaam weer op gang.  De meeste winkels, cafe's en restaurants zijn nog niet geopend. De deur van een kroeg staat op een kier  en de geur van verschaald bier en sigarettenrook penetreert de onbedorven ochtendlucht.
Stoepjes worden schoon geveegd, ramen worden gelapt en voorraden worden aangevuld. Leveranciers vloeken terwijl ze gefrustreerd door het smalle straatje manoeuvreren. Al gauw ontstaat er een opstopping omdat er een auto gewoon midden op de weg stil blijft staan. Een taxichauffeur opent zuchtend het raampje van zijn grote donkerblauwe Audi. Hij is niet anders gewend. Een busje probeert zich brutaal via de stoep langs de verkeerschaos te wurmen maar komt uiteindelijk tot stilstand bij een lantaarnpaal.
Fietsers, sommigen met kinderen voor op, proberen zich met woedende blik, tringelend met hun fietsbel een weg te banen.  De eerste toeristen van vandaag zijn al op pad: een vader en moeder met jonge kinderen aan de hand die enigszins verdwaasd om zich heen kijken. Ondanks hun dikke winterjassen en mutsen huiveren ze van de kou.
De mevrouw van nummer 96 is vandaag erg vroeg voor haar doen. Meestal zie ik haar pas na een uur 's middags haar huis verlaten. Ze is de grande dame van de buurt. Elke dag gaat ze gekleed in een andere uitdossing. Het ensemble van vandaag is geheel opgebouwd uit roze tinten. Fuchsia voor de naaldhakken, babyroze voor het kloeke mantelpakje en suikerspinnenroze voor de bontmantel. Uiteraard zijn de kleuren van haar make up en haar handtas volledig afgestemd op deze uitmonstering.
De man van de kunsthandel wandelt even naar mij toe om mij een "goedemorgen"te wensen wanneer zij ons passeert.
"Weet je" fluistert hij me geheimzinnig toe terwijl hij heimelijk naar haar gebaart . "Het schijnt dat haar woning een grote smerige uitdragerij is. Niet te hachelen! De woningbouw wil haar er al jaren uitzetten, maar ze weten niet hoe. Gek he? Zou je toch niet zeggen als je ziet hoe ze ze erbij loopt".
Ik kijk op mijn horloge en excuseer me.
De drukte neemt nu snel toe. Het is tijd om aan de slag te gaan. De dag is begonnen.








Tuesday 24 November 2015

Strooigoed

Voor mij als kind was het niet leuk om op 12 december jarig te zijn. Sinterklaas zat namelijk in de weg.
Mijn oma presteerde het eens om met lege handen aan te komen op mijn verjaardag, tegen mij te zeggen: "Je hebt al teveel cadeautjes gehad op pakjesavond"en mij daarna zwijgend aan te kijken.
Mijn zus had het beter voor elkaar aangezien die op 17 juli geboren was. Hoewel aan die datum ook wel wat nadelen kleefde omdat wij als gezin rond die tijd vaak op vakantie waren en een kinderfeestje er daardoor soms bij inschoot.
Ik kan me zelfs een keer tijdens een vakantie in Frankrijk herinneren dat mijn ouders zich in de datum vergist hadden en mijn zus jarig bleek te zijn.
Toch waren mijn ouders geen onverschillige mensen. In tegendeel, ze waren bijzonder betrokken en zorgzaam. Feest- en verjaardagen werden altijd uitbundig gevierd. 
Vooral mijn moeder haalde met Sinterklaas alles uit de kast met surprises en zelf geschreven gedichten.
Om de dag mochten wij onze schoen zetten. Wat overigens de volgende ochtend niet betekende dat er altijd iets in was gestopt.
Elke nacht bij het slapen gaan hoopte ik vurig op een pop als in "Oh kom er eens kijken".Maar altijd bleef het bij een suikerbeest of een chocoladeletter. "Iets groters past er niet in je schoen", legde mijn moeder uit.
Mijn zus Loes en ik vergeleken dan de ontvangen chocoladeletters. Ik kon er ook niets aan doen dat mijn naam met de letter R begon en dus groter was.
In mijn herinnering was Sinterklaas een geheimzinnige periode. In de koude en donkere decembermaand kon er van alles gebeuren. Zo werd er eens onverwacht zo hard op het raam gebonst dat het spontaan openzwaaide. De ijskoude wind blies tientallen sneeuwvlokken naar binnen die smeltend op het tapijt neerdaalden. 
Ik rende geschrokken naar mijn oudere zusje die mij troostend in haar armen sloot.
Maar mijn moeder had alles gezien en vertelde dat zij nog net de fluwelen handschoen van zwarte Piet in het raamkozijn had kunnen waarnemen . Dat was de dader. 
Toen wij, op aandringen van mijn moeder met de kinderen van de overkant Sinterklaasliedjes aan het zingen waren hagelde er, uit het niets, een flinke hoeveelheid strooigoed uit de schoorsteenmantel naar beneden.
Deze wonderlijke gebeurtenis vormde voor mij het waterdichte bewijs dat Hij echt was, De Sint, de Goedheiligman, Hij bestond!! Hoe had er anders strooigoed naar beneden kunnen dalen?
Op school vertelde ik het opgetogen aan de rot jongetjes uit de derde klas. Ha! Had ik die even mooi te pakken! Deze jongetjes brachten andere kinderen namelijk aan het huilen door middel van propaganda over een Sint die niet werkelijk zou bestaan. Over de man van de speeltuinvereniging die zich als Sint zou verkleden. Over vaders en moeders die heimelijk cadeautjes kochten.  Leugens. Allemaal leugens.
Ik kan me nog  herinneren dat ik eens op vijf december van school naar huis liep.
In mijn rugzak zat de stomme puzzel die ik van de cadeautjestafel had kunnen pakken. Ik, en nog een stuk of vijf minder slagvaardige kinderen hadden genoegen moeten nemen met wat er over bleef. De mooiste cadeaus waren allemaal al van de tafel gegrist door degenen die sneller waren.
Maar 's avonds was het bij ons thuis pakjesavond.
Er was een vuilniszak met cadeautjes. Er was banketletter die mijn moeder op de kachel opwarmde en er was warme chocolademelk.
We kregen klei, boeken en spelletjes.
Wanneer wij dan de volgende ochtend weer vroeg naar school liepen keken we bij het vuilnis altijd jaloers naar de enorm grote lege dozen van het dure speelgoed wat de buur kinderen hadden gekregen.
Ach. Sinterklaas. Achteraf was het een tijd vol slapeloze nachten. Vol stress,  angst en teleurstelling.
Maar de gebeurtenis met het strooigoed is me altijd bij gebleven als een van de mooiste uit mijn kinderjaren.






Thursday 12 November 2015

Moeder

Wanneer de deuren van de trein zich openen drommen de mensen naar buiten. Het is een geheel. Een  kleurrijke kluwen. Als ik zorgvuldiger kijk zie ik gehaaste mensen,de blik op oneindig. Sommigen houden ongeinteresseerd hun telefoon in hun hand. Anderen sjouwen jachtig koffers of rugzakken met zich mee, . Te midden van deze ongedurige drukte valt zij me op. Een oude, breekbare dame met wit haar.  Ze heeft duidelijk moeite zich staande te houden in het gedrang. Ze lijkt haast te wankelen temidden van de stroom van mensen die doelbewust op weg lijkt te zijn. Ergens heen.
Sterke jonge gezonde mensen. Mensen die ergens verwacht worden. Mensen die het druk hebben. Onverschillige mensen.
Met enige moeite weet ze met behulp van haar kruk ongeschonden de treden van de trein af te klimmen en heelhuids op het perron te belanden. Niemand lijkt haar te zien. Haar ene heup lijkt scheef onder haar romp te zitten. Ik moet denken aan de etalagepoppen op mijn werk waar je de benen onder kunt schroeven. Wanneer ze stilstaat op het perron staat voel ik haar verwarring. Ze lijkt te twijfelen. Iedereen is inmiddels een bepaalde richting uit gegaan. Zij staat daar maar. Ze zucht diep en kijkt om zich heen alsof ze zich in een museum bevindt.
Als ik haar benader en vraag of het goed met haar gaat knikt ze me vriendelijk toe. "Even bijkomen".
Ik laat haar weer alleen.
Terwijl ik weg loop voel ik me droevig.  Een gevoel van melancholie drukt op mijn borst en beneemt me even de adem.
Dit zou mijn moeder kunnen zijn. Mijn gedachten gaan naar vroeger toen mijn moeder nog geen kwetsbare oude vrouw  was die nauwelijks meer kan lopen. Toen mijn moeder nog de rots in de branding was. De honkvaste figuur die er immer was.
Als ik een klein meisje ben is mijn moeder een warme, zachte veilige figuur. Ik houd van de geur van haar huid  wanneer ik mijn snoet tegen haar aan duw. Het zonlicht dat zch lijkt te absorberen in haar huid. Haar handen die pijn weg nemen en tranen afvegen. Haar stem die zingt en zorgen doet verdwijnen.
Mijn moeder is liefde.
Ik volg haar overal door het huis. Wanneer ik op de kleuterschool ben mis ik haar.
Mijn moeder maakt het eten, ze laat de honden uit, Ze maakt grapjes. Met spuug poetst ze mijn geschaafde knieen schoon. en ze blijft bij mij tot de heksen en spoken mijn slaapkamertje verlaten hebben.
Mijn moeder is onmisbaar.
Mijn moeder heeft zwart haar en blauwe ogen. Ze heeft een gouden medaillon in de vorm van een hart waar fotootjes van mij en mijn zusje in zitten. Als er een feestje is stift ze haar lippen rood met een Max Factor lippenstift die in een koperen huls zit. Ik kijk verliefd toe als ze haar verpleegsters uniform aan doet.
Mijn moeder is mooi en mysterieus.
Wanneer ik zelf moeder wordt bel ik haar dag en nacht. Zij is de enige die ik mijn huilbaby toe vertrouw. Als ik volstrekt radeloos ben neemt zij de baby van me over en stopt mij in bed. Mijn moeder is mijn steun en toeverlaat.
Als ik naar mijn moeder kijk zie ik een oude dame. Ik zie hoe slecht ze loopt en hoe benauwd ze het heeft als ze een klein stukje heeft gewandeld. Ik zie dat ze soms moeite heeft bij te blijven met de wereld die alsmaar sneller gaat, en onverschilliger wordt.
Maar in mijn hart wil ik haar zien zoals ze altijd voor mij was. Ik zie de liefdevolle, onmisbare, mooie en mysterieuze vrouw. De steun en toeverlaat.
In mijn hart zie ik haar zoals ze werkelijk is en zoals ze altijd voor mij zal blijven.



Tuesday 20 October 2015

Droomboerderij

In mijn dromen breng ik wel eens heimelijke bezoekjes aan plekken die ik mis. Een daarvan is de oude boerderij waar ik als kind de vakanties doorbracht. Tijdens mijn droom sluip ik stilletjes de deur uit en loop ik heel stil over de donkere weg. Ik ben helemaal alleen. Ik doe dit stiekem, Niemand hoeft dit te weten, niemand kan mij vergezellen. Door deze bezoekjes tijdens mijn dromen uit te voeren, zal niemand er achter komen en niemand zal mij missen.
Het is diep in de nacht. Ik slaap al een paar uur. Dan, heel plotseling laat ik me behoedzaam uit mijn warme bed glijden en trek een warme jas aan over mijn nachtjapon. Ik doe geen schoenen aan, want ik wil het zand van de oprijlaan tussen mijn tenen voelen.
Zodra ik mijzelf naar de donkere weg heb gedroomd herken ik meteen alles. Alle details van de omgeving.
Het is griezelig hoe weinig er is veranderd. Elke boom, elke omgevallen stam. Elk gewas en elke bloem, die slechts voor de nacht haar blaadjes dicht heeft gevouwen. Elke bocht in de weg, elke oneffenheid in het pad.
Hoe lang ben ik hier niet geweest? Twintig jaar? Misschien was het zelfs langer geleden dat ik hier wegging? Dat ik de muur van het huis een laatste maal aanraakte. Dat ik gedag moest zeggen. Afscheid moest nemen van de stille droeve stenen van het oude huis. Het leek niet eerlijk om zomaar weg te gaan. Om verder te gaan zonder ooit nog terug te keren. Om weg te gaan en mijn jeugd achter te laten.
Afscheid. Definitief afscheid.
In mijn droom sta ik weer op diezelfde plek. Ik zie mezelf die laatste keer over het erf lopen en schoorvoetend achterin stappen. Wanneer de auto zich in beweging zet draai ik me om en blijf ik omkijken. Ik zie hoe het huis geleidelijk kleiner en kleiner wordt. Hoe de afstand tussen mij en het huis steeds groter wordt. Ik kan niet stoppen met kijken. Mijn moeder rijdt. Ze praat tegen mij. Maar ik zeg niets terug.Ik kijk door de achterruit. Heel erg lang. Mijn nek doet er zeer van. Smachtend zie ik hoe het bekende landschap aan me verdwijnt. Tot, plots het huis en de bekende omgeving definitief verdwenen is.
Ik slik en veeg een traan uit mijn ooghoek.
Ik zal het huis nooit meer terugzien.
Tot vannacht in mijn droom.Vannacht ga ik terug.
Ik ben onderweg en kijk naar mijn blote voeten.Ze zijn vies en zanderig. Het is een frisse herfstnacht maar ik voel geen kou. Wel ruik ik de bekende geur van mest en ingekuild gras. Ik ruik paddenstoelen en natte blaadjes. Paarden en schapen. Ik ruik de geur van ooit. De geur die ik als kind verafschuwde.
Ik stap nu zelfverzekerd door. Ik hoef nergens bang voor te zijn. Het is maar een droom. Ik kan rustig een kijkje nemen want het is niet echt.
Ik besluit even stil te staan en alles goed in me op te nemen. Hier speelt tijd geen rol. Ondanks dat het nacht is, is de lucht niet zwart. Het schemert. Het is een vriendelijke schemering waar nachtelijke vogels in rondzweven. Gelukkig kan ik alles goed zien. Alle bomen staan nog overeind. Ze zijn heel hoog en indrukwekkend. Hun talloze blaadjes ruisen. Ze fluisteren als duizenden kleine stemmetjes te midden van de stilte.
Er staan paarden in de wei. Hun donkere warme silhouetten lopen zwaar en vriendelijk op mij af. Het zijn een merrie en haar grote veulen: de paarden van mijn zus. Ik hoor hoe de merrie haar manen schudt en mij begroet met een ingetogen hinnik.Zou ze mij herkennen? Ze beweegt haar hoofd op en neer.Heel kort raak ik het zachte fluweel van haar neus met mijn vingertoppen. Het is een troostend gevoel. Dan loop ik door.
Er is een kleine dam over de sloot. Het hek zit dicht maar als ik naderbij kom opent het zich vanzelf.
Dat hek heeft mijn vader ooit gemaakt. Het hangt een beetje scheef.
In het schemerdonker ziet het huis er wat mistroostig uit. De kleuren zijn geabsorbeerd door de nacht. Alles is spikkelig grijs.
Ik sta nu op het erf. Ik haal diep adem. Ik snuif alles op. In een grote teug.
Dan ga ik het huis binnen.De lucht is hier kil en het ruikt muf. Het is ook erg donker en ik stoot me tegen een grote zware stoel.
Op de puntjes van mijn tenen dribbel ik door de verschillende kamers. Geluidloos en gehaast.
Heel kort neem ik overal een kijkje. Het is donker en onbeweeglijk en ongelooflijk stil.
Is er niemand?
Een melancholische vloedgolf slaat over mij heen. Doet mijn adem stokken en mijn hart zwaar worden.
Mijn vingers tintelen en mijn ogen vullen zich met tranen.
De stilte maakt mij verdrietig.
Maar wacht. In de oude woonkamer zie ik iets bewegen.
Even vang ik een glimp op van een moment, heel lang geleden. Ik zie een klein groepje mensen heel dicht bij elkaar zitten.Lachende mensen. Ben ik dat meisje met dat lange haar? Een kachel brandt,buiten loeit een storm. Binnen brandt licht.
Dan, heel plotseling word ik wakker en is mijn bezoek voorbij.
Als de dag begint komen geleidelijk de kleuren terug. Ik sta op en open de gordijnen.
Zonlicht valt naar binnen. Het voelt warm en prettig.
Dan loop ik de trap af naar de badkamer.
Ik laat het warme water over mijn lichaam spoelen en tot slot was ik het zand van mijn voeten.
Het mysterieuze zand van mijn geheime bezoek.



Tuesday 13 October 2015

Klootzak


Ook al haat ik je niet. Ook al beteken je niets meer voor mij. Ook al weet ik niet eens meer hoe je er uitziet. Toch wil ik je nog eens graag hardop zeggen dat ik je een klootzak vind.
Niet omdat ik boos op je ben. Niet omdat ik me gekwetst voel. Niet omdat ik het kwijt moet. Maar gewoon; omdat je nu eenmaal een klootzak bent. En aangezien ik je beter ken dan wie ook. Kan je het maar het beste van mij horen.
Uiteindelijk ben ik degene die bijna acht jaar een relatie met je heeft gehad. Toen ben ik bij je weg gegaan. Ook al vond ik dat verschrikkelijk moeilijk.
Want in die tijd had ik een klein kindje. Ons kindje. Een meisje met lichtblonde krullen en blauwe ogen. Een meisje met blozende wangen en mollige handjes. Een kind wat al vroeg kon praten: "mama" zei ze glimlachend. En :"papa".
Heb je dat nooit gemist? Toen je eenmaal niets meer van je liet horen? Heb je daar nooit aan terug gedacht? Aan dat pientere kleine meisje? Aan de woordjes die ze zei? De liedjes die ze zong?  Aan haar glimlach? Haar blonde haartjes?

En sinds ze volwassen is. Heb je je tegenwoordig ooit nog afgevraagd hoe het met haar gaat? Of ze zich überhaupt een beetje kan redden in de maatschappij? Of ze gelukkig is? Wat ze doet?  Hoe ze er uit ziet? Of ze rond kan komen? Of ze het wel gered heeft? Of ze nog leeft?

Heb je eigenlijk ooit beseft hoe erg het mis is gegaan?

Ik heb het je vaak genoeg duidelijk proberen te maken. Ik heb je gevraagd ons te helpen. Je gesmeekt iets voor haar te doen. Keer op keer.

Onze dochter was zo begaafd. Zo getalenteerd. En toch ging het zo ontzettend mis. Moet ik het allemaal nog eens voor je opsommen? Hoe ze van school werd gestuurd? Uit huis werd geplaatst? Hoe ze worstelde met drugs, een levensgevaarlijke "vrienden"groep en hoe ze op het einde helemaal niets meer had? Geen geld, geen dak meer boven haar hoofd. Nauwelijks meer kleren aan haar lijf?
Hoe ze alles kwijt raakte?
Hoe zelfdestructief ze werd?
Hoe angstig?
Hoe intens verdrietig ze werd?
Hoe ze zichzelf beschadigde?
Hoe ze worstelde met een heel scala aan psychologische problemen?
Hoe grimmig haar leven er uit ging zien?
Hoe uitzichtloos?
Hoe ze zichzelf opsloot en zich verschanste voor de rest van de wereld?

Je hebt het allemaal geweten. Maar je koos ervoor om niets voor haar te doen. Zelfs haar alimentatie heb je niet meer betaald. "Ze zoekt het maar uit". waren jouw woorden.
Ze wil je nu echt nooit meer zien. Ze is bang voor je. Ze weet niet meer precies wat er vroeger allemaal gebeurt is. Niemand weet het precies. Misschien weet jij het?
Ik geloof niet dat ze je haat. Net zomin als ik dat doe. Volgens mij vind ze je ook gewoon een klootzak.
Niets meer en niets minder.
Gewoon een waardeloze klootzak.


Tuesday 11 August 2015

Een lijk in de gracht



Na schooltijd dromden de kinderen bijeen aan de waterkant. Er werd geduwd en opgewonden gepraat. Iemand riep: Er ligt een lijk in de gracht! Ik stond ergens achteraan. Ik kon het niet goed zien, het groepje voor mij benam me het zicht. De kinderen renden in een grote groep mee met de stroming. Het lichaam dreef langzaam verder.
Ik zag alleen het donkere water. Het water wat onheilspellend oogde, vooral onder het viaduct, waar zich ook een fietspad en een trottoir bevond.
Ik kon het lijk niet zien, maar vond het toch eng. Ik had het koud en voelde me misselijk. Ik wilde naar huis.
Het viaduct was altijd al een griezelige plek. Ik liep er niet graag onderdoor want het was er altijd donker en er woonden vreselijk veel duiven, die ik vies vond.
Een klasgenootje had ooit tegen mij gezegd dat ik er het beste zo snel mogelijk onderdoor kon lopen, want dat er een risico bestond dat het in zou storten. Daardoor werd mijn afkeer en angst nog groter. Het liefste zette ik het er op een rennen, maar omdat ik nog banger was om te worden uitgelachen en uitgemaakt te worden voor bange schijterd, hield ik me in en liep ik zo snel mogelijk verder, met bonzend hart.
Ondanks dat ik slim was, was ik een naïef kind. Of misschien is goedgelovig een beter woord. Ik was onschuldig en goedgelovig. Vaak was ik bang om gepest te worden, dus het leek mij beter om in bepaalde gevallen net te doen alsof ik iets wist of begreep terwijl ik vaak geen flauw idee had waar de andere kinderen het over hadden.
"De vader van Pascale is een pooier" had Kitty ooit tegen mij gezegd. Ze zei het op een dusdanige toon dat ik zeker wist dat het een groot geheim betrof. Daarom vertelde ik het een keer door aan een ander vriendinnetje. Om indruk te maken.
Later, veel later begreep ik pas wat het betekende.
Ik was een onzeker en goedgelovig kind. Het een had vast met het ander te maken en andere kinderen voelden feilloos aan dat ik kwetsbaar en beïnvloedbaar was. Reden temeer om me vaak in de maling te nemen.
Een vilein buurmeisje dat Sylvana heette had me zo eens wijs gemaakt dat kinderen met het syndroom van Down besmettelijk waren.
"Als je langs mongooltjes loopt, moet je altijd je adem inhouden"Had ze me verteld. "Als je het niet doet, kun je "het" ook krijgen".
Ik kon niet goed lang mijn adem inhouden, maar deed het in bepaalde situaties toch, met het risico rood aan te lopen en bijna te stikken.
Vaak hoorde ik er niet echt bij.
Ik was daarom ook blij dat ik mocht aansluiten bij een "geheime" club, die bestond uit vier meisjes van mijn klas. De club was ontstaan na een verjaardagsfeestje waar ik toevallig ook voor was uitgenodigd en had tot doel "spannende, geheimzinnige" dingen te doen.
Uiteraard lagen dat soort zaken niet voor het oprapen dus we waren verheugd toen we, ieder elf jaar oud, een mysterieuze ontdekking deden in het Vondelpark.
Op een woensdagmiddag waren we aan het boompje klimmen toen we in de bosjes veel vreemde mannen zagen.
De meesten waren half ontkleed en verrichtten handelingen bij elkaar die we, in onze onschuld niet geheel konden bevatten.
We begrepen echter wel, dat het hier om uiterst verboden zaken ging die we met niemand mochten delen.
De aanvoerster van de club liet ons zweren hier nooit, maar dan ook nooit over te spreken. Onze avonturen leken nu bijna op die uit de boeken van "De Vijf" van Enid Blyton, Bijna.
De club hield ook een speciaal schrift bij, dat rouleerde onder de leden en waar alle avonturen in genoteerd werden.
Toen het schrift bij mij thuis (onder mijn bed) lag vond mijn moeder het en las er in.
Ze was ontzettend boos op mij maar ze was nog veel bozer op de kinderen van de club die mij geheimhouding hadden laten zweren. "Weet je wel hoe gevaarlijk dit is!"riep ze met een rood aangelopen gezicht.
Toen het uitkwam dat mijn moeder er van wist werd ik zonder pardon uit de club gegooid.
Dat vond ik erg jammer, want ik had het er best voor over gehad om nog veel meer gevaarlijke dingen te doen.
Zo lang ik maar had mogen blijven.
Nu ik al enige tijd volwassen ben heb ik geen behoefte meer om bij een club te horen. Ik ben niet meer zo onzeker en ook een stuk minder goedgelovig.
Maar de behoefte om spannende, gevaarlijke dingen te doen is gebleven.
Kennelijk ben ik ergens toch niet helemaal volwassen geworden.
En dat wil ik graag zo houden.

Tuesday 4 August 2015

Een gekke dag


Mijn Amsterdam. Stad van tegenstellingen. Stad waar alles mogelijk is. De stad waar ik geboren ben en waar ik bijna mijn hele leven heb gewoond. 
Op een zonnige zaterdag loop ik zoals gewoonlijk het centraal uit richting de Zeedijk. Vandaag is geen gewone dag.
Vandaag is de Gay Pride.
Vandaag is Amsterdam van iedereen.
Vandaag hebben we allemaal recht op een stukje Amsterdam. Tolerantie; hoor ik de mensen om mij heen zeggen. Het gaat allemaal om tolerantie. Er wordt instemmend geknikt.
Kijk eens hoe vrolijk en uitgelaten iedereen is. Bussen en treinen storten grote hoeveelheden in roze geklede mensen uit over de stad. Sommigen dragen rare pruiken, hoeden, grote gekleurde brillen en boa's van gekleurde veren. Ik hoor allerlei dialecten. Het lijkt wel carnaval. Overal op het water zijn bootjes. Er klinkt harde muziek. Men heeft er zin in.
"Hier kan alles". Hoor ik iemand met een Gronings accent zeggen. "Maar ik zou hier nooit willen wonen hoor."
"Je moet de juiste instelling hebben en gewoon een dagje lekker gek willen doen". zegt iemand anders.
Want, ach, het is maar voor een dagje.
Een dagje naar Amsterdam met een groepje vrienden lekker gek doen en de volgende dag weer normaal. 
En of het nu Gay Pride is of Koninginnedag, dat maakt allemaal niet zoveel uit. Lol maken, daar gaat het om. Lekker gek doen. Dat wordt lachen, want er zijn zoveel aparte mensen te zien.
Ik heb medelijden met Amsterdam. Ik zou haar willen troosten en al die mensen de stad uit willen sturen.
Naarmate de dag vordert wordt de drukte en de chaos groter, het lawaai neemt toe en de hoeveelheid afval op de straten ook. Op de Zeedijk vormt de menigte een dikke kluit waardoor er bijna geen doorloop meer mogelijk is. Daarom wordt de straat afgezet met hekken.
"Moet je kijken wat die daar aan heeft". Een groepje onberispelijk geklede vijftigers wijst proestend naar twee frivool uitgedoste drag queens die gearmd over straat flaneren. Lachend kijken ze elkaar aan: "Dat kun je gewoon niet geloven hè? Dat kan hier allemaal".
De winkel waar ik ben verkoopt exclusieve fetisj kleding en artikelen. Veel mensen die door de straat lopen blijven even stilstaan voor de etalage waar twee in latex geklede etalagepoppen staan. Een van de poppen heeft een halsband om die vastzit aan een riempje. Er klinkt een hoop gelach en gegiechel. "Dat zou je bij ons niet zien" zegt een jonge vrouw tegen haar vriend.
Ze stapt even over de drempel met haar fototoestel in de aanslag. "Mag ik een foto maken?" vraagt ze lachend.
"Nee"zeg ik resoluut en ik sluit de deur.
Vandaag besluit ik niet tolerant te zijn.



Wednesday 15 July 2015

God in Frankijk

Toen hij voor het geluk koos, stond een huis in Frankrijk hoog op zijn lijstje. Op nummer een stond een jongere vrouw, op nummer twee nooit meer werken en op een laatste maar niet onbelangrijke derde plaats een eigen huis in Frankrijk.

In de tijd dat zij nog verliefd waren hadden ze er heimelijk een vakantie door gebracht.  De pittoreske dorpjes, de goedkope wijn en het heerlijke eten, het kalme, ongecompliceerde ritme van het dagelijks leven en de prachtige natuur; dit was het het paradijs. Een plek om gelukkig te zijn en gelukkig te blijven. Een leven als God in Frankrijk.

Na zijn vervroegde pensioen wist hij zijn wens in vervulling te laten gaan; mijn vader werd trotse eigenaar van een Frans huis. Of liever gezegd van een paar grote stapels stenen die lang geleden een indrukwekkende watermolen met maar liefst drie bijgebouwen hadden voorgesteld. Een ruïne in Frankrijk dus vooralsnog, maar nu het koopcontract was gesloten zou de droom uitkomen.  Vol van energie begon mijn vader aan de wederopbouw van zijn domein en zijn nieuwe leven. Ver van het druilerige, grijze Nederland. Ver van zijn verleden, herinneringen en verplichtingen.  
Vanaf dat moment was Frankrijk niet zomaar meer een vakantieland; het werd het land van mijn vader. En sindsdien werd Frankrijk ook een klein beetje mijn Frankrijk. Als ik de kans kreeg zocht ik hem elke zomer op.

Vanaf mijn jeugd houd ik van Frankrijk. Sinds ik er, als klein meisje hand in hand met mijn vader en moeder over de markt liep, houd ik van de taal, van het eten en van de nukkige bevolking. Ik houd van de krekels die zich onzichtbaar opstellen in het gele gras om hun concert ten gehore te brengen. Ik houd van de leverkleurige koeien die tezamen met hun kalfjes in de weide staan: Lieftallige koeien met lange wimpers en elegante hoefjes. Ik houd van de dorpjes, de markten, de kastelen en de kerkjes. Van de veelzijdigheid van landschappen; het Bretonse strand, de Provençaalse vlaktes en de ruige wildernis van de Cevennen. De tegenstellingen lijken zo groot met het saaie, aangeharkte Nederland. Het immer bewolkte, minuscule, platte land waar je nooit kunt verdwalen. Ik houd van Frankrijk en van alle indrukken die ik er mijn leven lang heb verzameld: met mijn ouders, mijn eerste vriendje, en later met mijn jonge kinderen en met mijn man.

Ergens in een pittoresk dorpje betrap ik mezelf erop dat ik hardop tegen hem zeg: Kijk, dit prachtige huis staat te koop, zullen we hier maar gaan wonen?
Precies zoals mijn vader ooit waarschijnlijk gezegd heeft.
Niet lang daarna werd hij werkelijk eigenaar van een Franse maison.

Dat is meer dan vijfentwintig jaar geleden. Mijn vader is nu eenentachtig jaar. Het werken aan zijn Franse huis heeft hij moeten staken. Het geld is op en ook de energie. De verliefdheid is over en soms verlangt hij terug naar Amsterdam. Naar de Jordaan, het Waterlooplein en de grachten. Naar de regenachtige eenvoud van zijn jeugd.

De droom lijkt haast voorbij. Mijn vader weet niet precies wanneer die is geëindigd.
Het is zomer. Ik ben met mijn gezin in onze Franse vakantiewoning.  Hier in de vallei kijk ik vanaf het terras uit over de bergen, de rotsen, de velden vol lavendel, het bos en het kasteel in de verte. Elke nacht zet ik een schoteltje melk klaar voor de egels.  het is hier idyllisch, het is hier stil, het is hier bijzonder. Ik houd van het dromerige Frankrijk. Ik vind het fijn hier weer te zijn. Dichtbij de plek waar mijn vader woont.

Vanmiddag viel mijn zoon naast me in slaap. Ik keek verbaasd en ontroerd naar zijn lange benen, zijn stoere kleding en zijn knappe, slapende koppie. Het was lang geleden dat hij ‘s middags naast mij in slaap viel.
Het heeft waarschijnlijk met de hitte te maken gehad, of met zijn late naar bed gaan.
Even dacht ik aan lang geleden. Toen hij twee jaar was en iedere middag op mijn buik in slaap viel.

Mijn dochter is zeventien. De afgelopen twee weken vielen haar zwaar omdat ze haar vriendje in Nederland mistte. Ze is verliefd. Ze is geen kind meer. Ze is een mooie, blonde jonge vrouw. Ik vraag me af of ze volgend jaar nog met ons mee op vakantie zal gaan.

Over twee dagen gaan we naar mijn vader. We gaan hem opzoeken zoals we gewend zijn.
Ergens ben ik bang. Mijn vader wordt oud. Misschien keert hij binnenkort terug naar Nederland. Voorgoed. Het huis zal worden verkocht.

De droom lijkt haast voorbij.

Thursday 18 June 2015

Een gezond meisje

Het was mijn grootste angst. Dat ze niet gezond zou zijn.
Mijn eerste kind. De bevalling was niet eenvoudig. De blauw aangelopen baby werd bij mij weg gehaald, maar al snel kreeg ik haar toch in mijn armen:  "Het is een gezond meisje", zei de verpleegkundige.
Ik telde inderdaad tien teentjes en vingertjes maar toch ik had het gevoel dat er iets niet in orde was.
In de ochtend was mijn mollige blonde baby van zaal verdwenen. Men "vertrouwde het niet".
Een week lang lag ze aan een infuus in de couveuse.
Daarna mocht ik met haar naar huis.
Omdat haar vader verstek liet gaan was ik alleen met een baby die continu huilde.
En als ze niet huilde, krijste ze. Ze leek altijd ongelukkig, overprikkeld en angstig.
Ook toen ze opgroeide bleef ze ontroostbaar. Ze leek gekweld, boos, en intens verdrietig.
Vanaf haar achtste jaar werd het nog moeilijker. Ze was geen klein meisje meer, en ze was bovendien heel erg intelligent. Men was dus van mening dat ze zich moest aanpassen, "normaal"doen.  Wellicht had ze straf nodig, of een strengere opvoeding. Waarschijnlijk was het mijn schuld.
Familie, onderwijzers en hulpverleners hadden allen een simpele oplossing. En iedereen had er andere ideeën over. Haar werd verder geen concrete hulp of begeleiding geboden.
Ze raakte sociaal geïsoleerd, werd gepest en had extreem veel moeite met dingen waar andere kinderen hun hand niet voor omdraaiden; leren fietsen bijvoorbeeld, of een zwemdiploma behalen. Wat me ook zorgen baarde was dat ze steeds dikker werd. Eten leek een enorme obsessie en op een bepaald punt deed ik de voorraadkast op slot en verstopte de sleutel.
Toen ze een jaar of vijftien was wilde ze niet meer naar school. Ze was hele nachten wakker. Ze rookte teveel, at teveel en begon zichzelf te snijden. Kort daarop verbrak ze het contact met haar vader.
Haar boosheid werd woede, haar verdriet radeloosheid.
Op haar zestiende ging ze weg. Begeleid wonen.
Tijdelijk, hoopte ik. Ze kwam nooit meer terug.

Ze is nu geen kind meer. Mijn dochter is volwassen. Jarenlang was ik bang dat de politie een keer aan de deur zou komen: zelfmoord, overdosis, een misdrijf, een verkeersongeluk, kiest u maar.
Het heeft maar weinig gescheeld.

Gisteren heb ik voor het eerst een intake met haar gehad. Bij GGZ.
Het eerste uur heb ik naast haar gezeten. Omdat zij dat graag wilde.

Voor het eerst vroeg ze om hulp.
Ik hoop met heel mijn hart, dat ze die nu krijgt.











Tuesday 9 June 2015

Het graf

Wanneer ik vanaf Amsterdam naar huis rijd kom ik er bijna langs. Toch neem ik zelden de afslag om je te bezoeken.
Soms twijfel ik even, ik neem gas terug en kijk de kant op van de toegangspoort. Ik draai het raam open  en ik zeg hardop jouw naam. Soms zeg ik ook :" Hoi" of iets anders onnozels.
De woorden lijken meteen neer te dalen op het asfalt. Ze verdwijnen in het niets. Ze worden nergens door aangeraakt, door niemand ontvangen. Het is alsof ik tegen mezelf praat.
Dan rijd ik verder. Ik rijd over de brug en vang een glimp op van het spiegelende water. Het water van de Zaan. Het immer aanwezige water. Het water wat somber is wanneer het regent, wat glinstert als de zon schijnt en wat speels beweegt wanneer de wind er over waait. Een enkele keer lijkt het water woest en onbetrouwbaar. Wanneer de zomer voorbij is en de eerste herfststorm het opjaagt. Boze schuimkopjes vormen zich op de golven.
Soms is het water stil en eenzaam. Dat is wanneer de temperatuur onder het vriespunt komt en zich ijskristallen vormen. De aalscholvers, futen, ganzen en zwanen zoeken het overgebleven water waar ze verkleumd elkaars gezelschap opzoeken.
Eenden glijden met hun aandoenlijke zwempoten over het ijs wanneer iemand brood uitstrooit. Venijnige meeuwen maken acrobatische duikvluchten om het in de lucht te onderscheppen.
Het eeuwige water is  aanwezig is als een trouw kader. Als een lijst van een steeds wisselend schilderij.

Op een zonovergoten dag in augustus, toen de kinderen van het eiland lachend in het water doken zag ik over de brug een auto aankomen.
Groot, leeg en ernstig.
Er was een royale zon die dag. Een zon die zoveel zonnestralen te vergeven had dat zij ze kwistig uitstrooide over het water.
De minuscule golfjes glommen vergenoegd.  Het water leek te zwelgen in haar koesterende aandacht. De golfjes flirtten met de uitdagende zonnestraaltjes.
De auto reed over de brug. Het water omlijstte het morbide tafereel van de zwarte lege auto die onheilspellend zijn weg vervolgde. Hij reed langzaam en zelfverzekerd. De zon scheen onschuldig, de kinderen lachten, en de auto reed. Het was een sombere rit. De chauffeur droeg een  pet. Op de voorkant van de auto wapperde een zwart vlaggetje.

Een enkele keer, meestal rond jouw verjaardag, ga ik naar je toe.
Dan parkeer ik aan de overkant en koop bloemen.
In het begin, toen ik vaker bij je kwam, nam ik ook wel eens andere dingen mee; een kleine boeddha, wat gekleurde stenen die ik gevonden had, of een kaars.
Als ik het terrein op loop ben ik me er van bewust dat jij er niet meer bent.
Hier voel ik dat meer dan ooit. Misschien dat ik hier daarom ook niet graag kom. Omdat deze plek me altijd herinnert aan ons afscheid.

Omdat ik hier niet zo vaak kom moet ik goed nadenken hoe ik moet lopen. Na een paar minuten herken ik de andere namen. Ik weet nu dat ik goed loop.
Het witte graf is van jou. Ik zie het van een afstandje al liggen.
Er staan engelen en er liggen witte kiezelstenen.
Lieve moeder en vrouw staat er op de steen.
Ik voel een pijnscheut in mijn buik als ik het lees.
Nu ik hier sta voelt het weer alsof  ik je verraden heb. Het is een raar gevoel  maar het lijkt nog altijd niet eerlijk dat jij alleen weg moest.
Ik vind het niet eerlijk dat ik wel mocht blijven.
Waarom weet ik niet precies, maar als ik hier sta, zie ik altijd jouw voetjes.
Je had zulke mooie voetjes. ze leken heel teer. Zeker toen je in het ziekenhuisbed lag.
Blote voetjes met een restje roze lak op de nageltjes. Ontroerende voetjes.
Het is tijd om te gaan.
Ik zeg; Kitty, ik moet weg. Slaap maar lekker. Tot gauw.
Dan loop ik langzaam naar huis.
Als ik bijna bij mijn auto ben zie ik een grijs konijn voor me uit rennen. Zijn staart wipt vrolijk omhoog. Dan verdwijnt het konijn in de struiken.
"Dag konijn" fluister ik zachtjes.

Wednesday 20 May 2015

Als de dood.

Je zou mij een nostalgisch type kunnen noemen. Een melancholisch persoon. Sentimenteel zelfs.
Ik kan weemoedig worden van de aanblik van een hoogbejaard echtpaar dat zich gearmd door de drukte worstelt. Aan elkaar vast geklampt trotseren ze het chaotische centrum van Amsterdam.
Iedereen lijkt gehaast, geïrriteerd. Niemand interesseert zich voor hen.
Ik word droevig van een hond die zijn baas kwijt is. Een schurftig  beest wat eenzaam door de straten draaft. En ik word neerslachtig van een grote omgehakte boom in het park. De ontelbare groene blaadjes lijken vergeefs om hulp te roepen.
Ik word somber van een regenachtige dag waarop het niet licht wordt , het liefste verschuil ik me treurig onder de dekens.
Ook houd ik niet van Oud en Nieuw omdat het jaar nu echt voorbij is.
In mijn boekenkast heb ik een omvangrijke stapel fotoalbums liggen, van die ouderwetse, waar de foto's nog met de hand ingeplakt zijn. Maar ik durf er nooit in te kijken omdat ik verdrietig word bij de beelden. Foto's uit de tijd dat mijn lief en ik nog jong en smoorverliefd waren. Beelden van mijn kinderen als baby. Ons eerste huis. Mijn trouwdag. Ik krijg er tranen van in mijn ogen.
Afscheid nemen is iets wat ik niet graag doe. En van herinneringen word ik emotioneel. Ik ga ze zoveel mogelijk uit de weg. Ik geef graag toe dat ik hypocriet ben, een slappeling zelfs, of een lafbek.

Op vakantie gaan is dubbel.Het is heerlijk om er een paar weken op uit te gaan om geweldige dingen mee te maken. Maar niets vervliegt zo snel als een zomervakantie en voor je het weet zit je op een inktzwarte ijskoude winteravond naar de foto's te kijken. Hoe is het mogelijk?
Sommige mensen nemen daarom zoveel mogelijk souvenirs mee. Om het "vakantiegevoel"nog even vast te houden. Flessen Limoncello, potten eendenlever, zakjes lavendel voor in de linnenkast, schelpenverzamelingen om collages van te maken.
Maar eenmaal thuis smaakt de Limoncello minder zonnig en is de eendenlever niet zo verfijnd. De lavendel lijkt muf  en de schelpen ogen op de fruitschaal toch anders dan op het stralende witte strand.

Soms ben ik net een nukkig kind. Een kleuter die niet naar school wil maar het liefste voor altijd bij haar moeder op schoot wil blijven zitten. Veilig, warm, vertrouwd. Ik wil alle verandering uit de weg gaan.
Maar ik kan niet anders; leven is bewegen, veranderen, voortgaan en accepteren. Al gauw word ik aan mijn arm naar school gesleurd, schoppend en slaand: NEEEEE gillend. Ik wil naar huis, naar mijn poppen.
Maar ik moet toch verder.
Ik wil niet, maar ik moet.

Leven is reizen.
Sommige bestemmingen zijn niet gepland, sommigen zijn spontaan, sommige gevaarlijk en sommige bereik je nimmer. Sommige eindigen elders, op idiote plekken.
Maar er is geen reisgids, geen keuzemogelijkheid. Je moet het zelf doen.

Mijn baby's zijn groot worden, mijn katten zijn geen kittens meer zijn en mijn ouders zijn bejaard. Mijn emoties zijn stabieler dan ik me ooit in mijn jeugd had kunnen voorstellen. Mijn huis is aan kant en mijn relatie is een veilig anker.
Ik heb alles op orde. Ik ben gelukkig, tevreden.
Maar ik ben ook bang
Ik ben bang als ik terug kijk. De weg die ik afgelegd heb is lang. Wie weet hoe lang mijn reis nog duurt?
Ik denk dat ik gewoon bang ben voor het einde. Bang om in het niets te verdwijnen.
Maar ik zal toch verder moeten. Ook al wil ik wel blijven waar ik nu ben.
Maar tegen sputteren heeft geen zin.
Ik wil niet, maar ik moet.


Thursday 16 April 2015

Mooi weer

Ze is een onbetrouwbare verleidster. Niemand weet precies wanneer zij zich laat zien. Maar eenmaal daar is ze warm en sensueel. En immer goed gehumeurd. Zelfs als men haar niet verwacht weet zij een glimlach op ieders lippen te toveren.
Het lijkt altijd veel te lang te duren voor zij weer verschijnt, en als ze er weer is heeft iedereen het over haar. Hoe krachtiger zij zich manifesteert, hoe gewilliger men op haar reageert.
Sommigen ontkleden zich in haar aanblik en koesteren zich in haar warmte.
Anderen sluiten gelukzalig de ogen en geven zich slapend aan haar over.
Velen vinden het al voldoende dat zij op de achtergrond aanwezig is.
Gelukkig laat ze zich door iedereen delen.
Vandaag is de eerste dag dat zij er weer met volle overgave is; onbevangen, vrijmoedig en zonder schroom.
De zon.
Als ik over het eiland richting station fiets ziet de wereld er nieuw uit; alsof zij net is ontwaakt. Ik veeg het slaapzand van de afgelopen wintermaanden uit mijn ogen, gefascineerd naar alles wat zich in het zonlicht afspeelt.  Ik kijk naar de kalme schittering van het water, de bomen die in bloesem staan, de mensen die op straat met elkaar staan te praten.
Twee mannen laten hun hond uit. Ze staan een stukje van elkaar verwijderd en kijken glimlachend toe hoe de beesten ravotten. De mannen zijn in de zestig, ik stel me voor dat ze hier ooit op dezelfde manier naar hun kinderen hebben staan kijken. Geamuseerd en op een verlegen manier ook trots. Stoer met de handen in de zakken.
Het is de eerste warme lentedag, maar een van de mannen draagt een t shirt met korte mouwen en een korte broek, alsof het al hartje zomer is.Hij heeft een dikke kogelronde buik, alsof hij een voetbal onder zijn t shirt verborgen houdt. Zijn gezicht is rond en vriendelijk en hij heeft kort stekelig haar.
De andere man is mager en lang en zijn houding is ietsje gebogen. Hij draagt een keurige grijze pantalon met een bijpassend overhemd. Zijn jas heeft hij in zijn hand. Voor hij het huis uit liep heeft zijn vrouw hem die aan gereikt.
De magere man is flink kalend, maar de grijze lokken die hij nog heeft zijn zorgvuldig achterover gekamd en vast geplakt met pommade.
De honden hebben veel gemeen met hun baasjes: De terriër van de voetbalman is klein en gedrongen. Hij heeft korte poten en een vrolijke snoet met een borstelige snor en een opgetogen grijns. De korte hond danst blaffend in kringetjes om de nerveuze windhond met de magere poten. De lange hond oogt, net als zijn baas ietwat schuchter. Als een kind, wat wel wil spelen, maar het niet durft omdat zijn kleren misschien vies worden.
Na lang aandringen holt de lange hond, met lange, houterige passen uitgelaten achter de korte hond aan.
Ze passeren mij met grote vaart terwijl ik langs het grasveld fiets, de windhond nu voorop, de terriër blaffend er achter aan.
Op het water drijft een zwaan, aan de waterkant nestelt zich een parmantig paar ganzen. Een poes slaat het tweetal van een afstandje gade.
Het fietspad waar ik nu rijd loopt langs een drukke weg. Er staat een bankje waar een verliefd stelletje zit. Hand in hand, de ogen op elkaar gericht lijken zij zich niet van bewust het langs razende verkeer, de drukte en de chaos op de weg.
Het maakt me een beetje melancholiek.
Als ik mijn fiets heb neer gezet ren ik de grote trap op. Mijn tempo verandert; ik moet me haasten.
De grote klok op het station laat me weten dat ik precies op tijd ben.
Als de trein tot stilstand komt drukt een man met een licht getinte huid op de knop om de deuren te openen. Hij draagt een lang gewaad en Alladin achtige muiltjes.
Hij laat mij met een gul handgebaar voorgaan en met een melodieus accent vertrouwt hij mij toe: Het is mooi weer in Holland, dat is mooi.
Erg mooi.







Friday 27 March 2015

De minnaar

Hij is lang. Zijn schouders zijn breed, maar toch heeft hij nog iets aandoenlijks, iets jongensachtigs. Het is iets licht twijfelends in zijn bewegingen, iets kwetsbaars in zijn ogen. Hoe kort geleden was het dat hij nog met lego speelde, dat hij op straat voetbalde?
Zijn kindertijd ligt nog zo dichtbij. Maar de pagina lijkt definitief omgeslagen.
Hij zet zijn fiets voor het raam. Zijn jas is doorweekt, zijn haren drijfnat van het lange stuk fietsen, de regen en de ijzige kou.  Zijn wangen zijn rood, maar als hij door het raam naar binnen kijkt lacht hij.
Zodra ze hem ziet huppelt ze naar de voordeur en slaat haar armen om hem heen.
Ze lijkt klein en fragiel als hij haar in zijn armen houdt.
Hij sluit zijn ogen in een stille omhelzing.
Dan kijkt hij haar aan. Geeft haar talloze kusjes op haar mond en streelt haar door haar haren.
Zijn bewegingen zijn nog wat schutterig, een tikje onhandig zelfs.
Voor ze hand in hand de kamer binnen lopen trekt hij braaf zijn schoenen uit en laat ze achter in de hal.
Hij is hier thuis. In haar omgeving. Ontspannen zakt hij languit naast haar op de bank.
De poes nestelt zich meteen tussen hen en kijkt hen afzonderlijk smachtend aan. Al snel krijgt ze haar zin en wordt ze door twee handen geaaid. Ze draait haar pluizige witte buikje omhoog en valt in slaap.
Het schooljaar is bijna ten einde. Straks doen ze beiden HAVO examen en zullen ze afscheid moeten nemen van hun vertrouwde leventje. Van hun klasgenoten, de feestjes, de dagelijkse fietstocht, de gesprekken op het schoolplein, het hand in hand door de gangen op school lopen.
Een nieuwe fase breekt aan.
Het is dan vijf jaar geleden dat hij haar voor het eerst zag. Brugklassers waren ze. Schuw, onzeker en onwennig in hun nieuwe omgeving waar ze door iedereen als groentjes werden beschouwd.
Ze werden al snel kameraden en vormden een onwaarschijnlijk duo tussen alle beste vriendinnen en beste vrienden. Maar ze trokken zich er niets van aan; van het gespeculeer en het gegrinnik. Ze bespraken alles met elkaar, maakten stiekem grapjes om anderen en bouwden een bijzondere band met elkaar op.
Het mooie eigenwijze meisje met het lange blonde haar en de grote blauwe ogen en de donkerharige lange, rustige jongen.
De liefdevolle vriendschap veranderde geleidelijk in een prille romance.
Een vertederende fragiele liefde. Ongecompliceerd en ongeschonden. Schitterend en oprecht.

Ik zou willen dat ik dat ik die tedere verliefdheid voor haar kon behouden. Koesteren en beschermen. Tegen de tand des tijds. Tegen de onvoorspelbaarheid. Tegen de wereld waar ze in kan verdwalen. Tegen de invloed van anderen. Tegen kwaad. Tegen verdriet. Tegen tranen.
Ik zou haar in een glazen stolp willen doen als een kwetsbare bloem. Haar een plek geven waar ze veilig is en waar ze voor altijd kan blijven bloeien.

Het is al laat. Hij moet naar huis."Moet je echt al weg?"vraagt ze en ze slaat haar armen om hem heen.
Maar hij staat al op. Hij wil niet weer ruzie met zijn ouders omdat hij te laat is.
In de gang staan ze nog even tegen elkaar aan. Dan opent hij de voordeur.
Voor het raam haalt hij zijn fiets van het slot.
Het regent flink en het is donker. In het licht van de straatlantaarns zie ik hem op zijn fiets stappen.
Zelfverzekerd.
Hij trekt zijn kraag omhoog.
Hij is geen kind meer. Hij is een minnaar.






Wednesday 4 March 2015

Rita

Rita is dood. Ze is zestig jaar geworden.
Mijn moeder heeft haar nog aan de telefoon gehad. Een paar weken geleden. Het schijnt dat ze heel opgetogen klonk.
Rita woonde tegenover mijn moeder in een smalle straat.
Ik had het mijn vijfenzeventig jarige moeder afgeraden er te gaan wonen; de huisjes met de steile trappen waren ongeschikt voor iemand die slecht ter been was. Bovendien zou ze behoorlijk ver van mij vandaan gaan wonen. Haar gezondheid liet te wensen over, ik had het verstandiger gevonden als ze dichterbij mij was komen wonen. Al met al leek het mij geen goed plan.
Maar mijn moeder was eigenwijs en deed het toch.
Ze verhuisde naar Zaandijk met haar vier katten.
Van de buren had ze weinig aanspraak. Met de a sociale autosloper die een paar huizen verderop woonde kreeg ze ruzie.
Volgens mijn moeder parkeerde hij expres zijn truck  precies bij haar voor de deur. Daarom vroeg ze een invalidenplaats aan.
Af en toe parkeerde de sloper zijn truck nu op haar invalidenplek "om haar te pesten" vertelde mijn moeder.
Ook de buren naast haar waren niet erg vriendelijk; de moeder schreeuwde de hele dag hard tegen haar vierjarige zoontje en verbood hem met mijn moeder te praten :"Dat is een vies mens" hoorde mijn moeder haar zeggen.
Eigenlijk had mijn moeder nauwelijks aanspraak in het straatje.De meeste mensen waren helemaal niet aardig.  De enige waar ze veel contact mee had was Rita.
Rita kon het huis van mijn moeder goed in de gaten houden, ze woonde immers precies tegenover haar.
Rita hield alles wat zich in de straat afspeelde goed in de gaten.
Meestal zat ze vlak achter het raam aan de eettafel sigaretjes te roken. Ze was de hele dag thuis dus er ontging haar weinig.
Rita was op de hoogte van elke echtelijke ruzie, elke zwangerschap, elk overlijden en elke buitenechtelijke misstap.
Ik ontmoette Rita voor het eerst toen mijn moeder een weekje op vakantie was. Rita gaf haar katten eten en ik zou ook af en toe even een kijkje komen nemen.Toen ik 's avonds de auto parkeerde zag ik het gordijn aan de overkant al bewegen.
Ik besloot mij even voor te stellen.
Voordat ik de kans kreeg om aan te bellen werd de deur al geopend. Een kleine vrouw met een dikke buik en een opgezet gezicht verscheen in de deuropening. een golf van sigarettenrook benam mij bijna de adem. Ze stak mij een kleine en opvallend zachte hand toe en stelde zich aan mij voor :"Ik ben Rita".
Haar stem klonk hees.
"Jij ben zeker de dochter van Lineke"  constateerde ze een tikkeltje nors.
Inmiddels hadden zich twee katten als schildwachten aan haar zijden geposteerd. Grote, zware statige individuen die mij argwanend opnamen.
De grootste van de twee katten had een menselijke uitstraling en keek mij vorsend aan. Ik voelde me er een beetje ongemakkelijk bij.
"Dit is mijn grote vriend en mijn beschermer" zei Rita. De kat leek inderdaad zeer betrokken bij haar welzijn en oogde als een personal assistant, een bodyguard of een zeer wantrouwig en hoogstwaarschijnlijk criminele huisgenoot die per ongeluk in een kat was veranderd.
"Het is goed"fluisterde ze de kat in zijn oor en de kat deed een klein stapje opzij zodat ik naar binnen kon. Het was niet zo dat ik graag wilde, maar Rita had me er van overtuigd dat ik beter even binnen kon komen: "Er wordt hier al zoveel geroddeld"verklaarde ze en ze pakte me bij mijn arm en manoeuvreerde mij naar binnen.
In de woonkamer stond het helemaal blauw van de rook. De muren zagen geel van de nicotine en het behang hing op de meeste plaatsen los of was gescheurd.
Een kachel, waar het glas van kapot was stond enorm hoog te branden. Bijna alles in het interieur was beschadigd, verkleurd of verkeerde in bijzonder armzalige staat.
Zodra Rita plaats nam aan de eettafel sprong de grote kat er boven op en bleef mij onophoudelijk aanstaren.
Rita bood mij een glas vruchtenwijn aan. Zelf nam ze een biertje.
"Je moeder is een aardige vrouw hoor"zei ze. "Maar ze is niet van hier hè, en je wordt hier niet zo makkelijk geaccepteerd als je een beetje anders bent".
Rita glimlachte verdrietig. De grote kat kroop troostend tegen haar aan. Ze zag er kwetsbaar uit. Kinderlijk kwetsbaar.
Het was mij snel duidelijk dat Rita zelf ook een buitenbeentje was in de buurt. Maar een buitenbeentje waar iedereen aan gewend was.

Een klein jaar later werd mijn moeder ernstig ziek. Omdat mijn moeder langdurig werd opgenomen kwam mijn oudste dochter Robina, die geen woonruimte kon vinden tijdelijk in het huis te wonen.
Rita belde mij regelmatig op omdat ze het niet vertrouwde. "Je dochter haalt allemaal rare figuren in huis. Ik heb het idee dat er drugs worden gebruikt".
Rita maakte zich zorgen en gebruikte regelmatig de sleutel, die ze nog van mijn moeders huis had om naar binnen te gaan en poolshoogte te nemen.
"Jullie moeten allemaal oprotten" had ze geroepen, toen er in de woonkamer een stuk of zes verloederde figuren in slaapzak op de grond lagen.
Omdat ze de boel zo scherp in de gaten hield kreeg Rita al snel de bijnaam: "Attentie Buurtpreventie". Heel wat keren werden wij laat op de avond gealarmeerd.
Ondanks dat zij vaak met elkaar overhoop lagen, werden Robina en Rita toch op een merkwaardige manier close met elkaar.
Rita bood haar zelfs een kamer aan in haar kleine armoedige huisje: "Ik heb het beste met je voor kind, ik wil niet dat je zo eindigt als ik"
Samen dronken ze vaak een biertje met elkaar en rookten een sigaretje. "Die vrienden van jou zijn niet te vertrouwen"waarschuwde Rita mijn dochter. "Het is allemaal uitschot en ze gebruiken je".

Na verloop van tijd bleek dat mijn moeder niet meer naar het huisje terug zou keren. Haar gezondheid stond het niet meer toe. Mijn moeder verhuisde naar het platteland, waar ze dichtbij haar oudste dochter kon wonen.  En dat betekende dat ook Robina er weg moest.
"Het is jammer"zei Rita. "Je weet nooit wat er weer voor in de plaats komt".
 De dag dat ik de sleutel van mijn moeders huis in kwam leveren scheen de zon.
De kleine straat zag er vriendelijk uit. Er waren geen mensen buiten.
Ik zette het laatste huisvuil bij de weg en trok de deur achter mij dicht.
De gordijnen bij Rita waren nog gesloten. "Ik ben nooit voor een uur 's middags wakker"had ze gezegd.
Toen ik een briefje bij haar in de bus deed keken de katten argwanend langs het gordijn naar buiten.
De katten kwamen nooit op straat want Rita was bang dat ze dan iets zou kunnen overkomen.

Eigenlijk was ik Rita vergeten. Ik ben ook nooit terug geweest in de kleine straat. Nooit meer.
Ik mis mijn moeder wel een beetje. Ze woont nu zo ver weg dat ik haar maar zelden zie.
Gelukkig heeft Robina nu een eigen huis.

Ik wist ook niet dat Rita zelf sinds kort verhuisd was.

Mijn moeder vertelde:
"Ik heb Rita kort geleden nog gesproken. Een week of drie denk ik. Ze klonk heel erg opgetogen. Ze was zo blij met haar nieuwe woninkje. Ze vertelde dat haar katten enorm afgevallen waren want ze konden lekker rennen in het grote nieuwe huis. Ze hadden nu zoveel ruimte! Ik vind het wel triest dat ze er maar zo kort van heeft kunnen genieten. Ze zeggen wel eens : Oude bomen moet je niet verplanten. Er komt geen begrafenis, want Rita heeft haar lichaam aan de wetenschap achter gelaten. Er is ook geen overlijdensbericht verstuurd. Ik vermoed dat de katten naar het asiel zijn gebracht".

Rita is dood. Ze is zestig jaar geworden. Meer is er niet.
Een klein mens, een klein leven, een kleine dood.




Friday 30 January 2015

Hamster

In kortstondige ogenblikken van uitzinnig geluk probeer ik er een klein sprankje van op te slaan. Ergens een reservevoorraadje aan te leggen. Een klein geheim laatje te fabriceren, ergens in mijn systeem. Daar verstop ik een stukje voor momenten waar geluk schaars is. Het hoeft maar een heel klein brokje te zijn. Een klein fonkelend brokje wat ik even kan vasthouden. Een reminder,een relativeringsbrokje.
Tijdens zomermaanden, wanneer de dagen eindeloos licht zijn en de nachten zwoel. Wanneer het nooit echt donker wordt en wanneer de zon al om vijf uur reikhalzend staat te wachten om te mogen schijnen. Tijdens die zonovergoten, stralende momenten zou ik graag een zonnestraaltje vangen. Een klein teer zonnestraaltje. Ik zou het zorgvuldig in een glazen bakje deponeren en er een zijden doekje over heen hangen.
Zo nu en dan zou ik het doekje voorzichtig weg halen en het zonnestraaltje in mijn hand houden als een zaklantaarntje. Ik zou het gebruiken om de naargeestige, schemerige middagen te verlichten. Ik zou het lampje in mijn hand houden wanneer de nachten veranderen in inktzwarte ontoegankelijke grotten. Ijskoude grotten waar je in nachtmerrieachtige dromen kunt verdwalen. Ik zou er mee schijnen op schemerige winterochtenden die de uitlopers zijn van de deprimerende, donkere, koude nachten. Ochtenden waar buiten alles stil,doods en somber is.
Een klein overgebleven zonnestraaltje om hoop uit te halen. Als een toverstafje. Een relikwie van de zomer.
Ook zou ik een beetje passie in stand willen houden. Ik zou haar willen vangen gedurende een gepassioneerde liefdesnacht. Een extatisch moment waarin alle licht geabsorbeerd wordt tot een donkerrode gloed. Waar pijn wordt verzacht en in lust veranderd. Zou ik daar een stukje passie kunnen overhouden in de vorm van een enkele zucht?  Een hete ademteug die ik stiekem vast kan houden?
Als mijn minnaar slaapt verberg ik haar heimelijk tussen de lakens.Die zachte, hete, hunkerende,smachtende zucht die ik gevangen houd tussen mijn klamme beddengoed. Zonder dat hij het weet.
Wanneer ik dan eenzaam ben en geen liefde kan vinden sla ik de lakens open en zoek net zo lang tot ik haar gevonden heb.
Op momenten van pure blijdschap zou ik in staat willen zijn een schaterlach te conserveren. Een schaterlach die als een golfslag over je heen slaat. Die je op de vloer doet belanden en je dubbel doet slaan. Een schaterlach die de hele wereld tot een feestelijke kermis maakt. Een schaterlach die je zorgen reduceert tot nul. Tot onbelangrijk. Een schaterlach waarvan je pijn krijgt in je buik.Zo'n schaterlach wil ik binnen mijn bereik hebben. In een trommeltje misschien. Een ouderwets trommeltje met koekkruimels op de bodem.
Als ik verdrietig ben en tranen in mijn ogen prikken maak ik haastig de kast open om het trommeltje te pakken.
Een brokje geluk,
Een zonnestraaltje,
Een gepassioneerde zucht,
Een schaterlach.
Kostbare souvenirs. Kleine aandenkens voor wanneer het even tegenzit:
Ik hussel ze allemaal door elkaar tot een wonderlijke, kleurrijke brij en steek er even mijn neus in en neem ze in mij op. Daarna berg ik ze weer angstvallig op. Toegewijd. Als een hamster die zorgvuldig bijeen gesprokkelde nootjes verstopt.
Een hoopvolle hamster.



Tuesday 20 January 2015

De man met de snor

Ik kom hem de laatste tijd werkelijk overal tegen, de man met de snor.
Het is een doodgewone man, een jaar of vijftig, grijs haar, grijze snor. Hij is altijd alleen en hij is overal. Overal waar ik ook toevallig moet zijn.
Het viel mijn dochter het eerst op; "Mam, daar heb je hem weer! De man met de snor!"
Sindsdien zijn we er samen op gaan letten en zien we hem overal.
De man met de snor kijkt ons altijd aan en dat maakt het een beetje griezelig. Alsof hij ons kent, of alsof hij ons iets te zeggen heeft.
We wonen nu al bijna tien jaar in deze kleine stad, maar ik kom zelden dezelfde mensen tegen, laat staan dat ik kennissen of vrienden tegen kom. Maar de man met de snor kom ik wekelijks, soms zelfs dagelijks tegen.
Het is een vreemd fenomeen.
De man met de snor is klein van stuk, hij kijkt stoicijns uit zijn ogen. Ik heb hem nog nooit zien lachen en nooit zien praten. Eigenlijk heb ik hem alleen ergens zien staan. Onbeweeglijk. De man zelf is niet erg opvallend, maar zijn snor des te meer; het is een fraai exemplaar. Ik vermoed dat de man de snor goed onderhoudt en dat hij er erg trots op is. Het is een ouderwetse snor, een snor als die van een circusdirecteur. Of een gewichtheffer uit een stomme film, een kanaalzwemmer met een ouderwets gestreept badpak. Van een kroegbaas ergens in een klein drinklokaal in de Jordaan, een man die aardappelen verkoopt op de markt, een buurman die voor de deur een sigaretje rookt en die altijd om een praatje verlegen zit,  van een man die zijn hond uitlaat, een man die aanbelt omdat hij het tapijt komt leggen, een loodgieter die fluitend uit zijn busje stapt. De man met de snor kan iedereen zijn. Iedereen en overal.
Vandaag zag ik hem weer.
Ik zet net mijn fiets tegen een gevel en doe hem op slot. Huiverend vis ik mijn handschoenen uit mijn tas en loop de winkelstraat in. Vandaag is geen goede dag. Het is een sombere dag. Vandaag is daarom ook een dag die zich er uitstekend voor leent je somber te voelen; het daglicht wil maar niet doorzetten en de zon verschuilt zich achter de wolken. Op het water van de gracht ligt een dunne laag schilferig ijs.Een majestueus paar zwanen vaart er als een ijsbreker doorheen. Zo nu en dan dopen zij tevergeefs hun snavel in het water, op zoek naar iets eetbaars.
De zwanen ogen gedeprimeerd, hun halzen gebogen, hun prachtige witte veren reflecterend in het donkere, stille water. Te mooi, te waardevol zijn zij om hun schoonheid te verspillen aan deze kleurloze provinciestad, dit ongeinteresseerde winkelende publiek.
Ik loop de smalle brug op en blijf even stil staan om naar ze te kijken. Stil en koninklijk zwemmen de zwanen onder de brug door. Hun zwarte zwempoten ploegen geruisloos als roeispanen door het water.
In gedachten blijf ik even staan, mijn armen op de leuning van de brug.
Ik voel me verdrietig. Ik heb heimwee naar vroeger. Naar andere tijden. Naar een zorgeloos verleden. Naar een ander moment. Vandaag is een prima dag om heimwee te hebben. Om terneergeslagen te zijn. Om eenzaam te zijn. Om met niemand te praten. Een dag om op te lossen in het niets. In het sombere, eentonige killie daglicht. Om te verdwijnen in het schemerdonker wat langzaam al in de plaats begint te komen van het schaarse daglicht.
Mijn handen willen maar niet warm worden, ondanks mijn handschoenen. Ik steek ze diep in mijn zakken en zucht.
Het puntje van mijn neus en mijn wangen voelen zo koud dat ik er duizelig van word.
De eentonigheid van deze stad. de kleurloosheid van de mensen, de saaie winkels, de truttigheid van de architectuur, het irriteert me allemaal mateloos vandaag.
Ineens besluit ik dat ik hier weg wil. Ik heb genoeg van deze omgeving. Ik heb genoeg van de kou en ik heb genoeg van de pijn in mijn hart. Ik wil naar huis. Ik wil mijn kinderen zien, mijn man omhelzen en tegen mijn katten praten.
Dan zie ik hem ineens staan; de man met de snor. Hij kijkt me brutaal aan. Plotseling acht ik hem verantwoordelijk voor mijn humeur, voor het slechte weer en voor deze trieste omgeving.
Ik loop op de man af, steek mijn hand op en zeg hem gedag. Ik groet niet, ik salueer. Het is geen begroeting maar een confrontatie.
Ik sta nu heel dichtbij de man en ik moet me beheersen hem niet hardhandig te duwen.
Dan verdwijnt de man ineens. Alleen de omtrek van zijn snor blijft nog een tijdje zichtbaar, als de glimlach van de Cheshire cat.
Ik steek mijn neus in de lucht en loop weg.
Als ik mijn fiets van het slot haal worden mijn handen warm. In de verte zie ik hoe de zon ineens zichtbaar is, als een grote rode grape fruit zinkend in een oneindige blauwe zee.
De dag is nog niet om. Vandaag is nog van alles mogelijk.





           







Thursday 8 January 2015

Duifjes

Als hij het raam opent raakt hij even kort de gordijnen aan.
Die heeft zij opgehangen. Hoe lang geleden dat is weet hij niet meer precies. Maar hij kan het zich nog als de dag van gisteren herinneren. In gedachten ziet hij haar het wankele keukentrapje beklimmen; ze houdt zich tamelijk onhandig met een hand vast aan het lage handvat. Met de andere houdt ze de gordijnstof omhoog die gedeeltelijk als een bruidssluier over de vloer sleept. Door haar ongelukkige houding staat ze enigszins gebogen. Haar billen iets naar achteren en haar gezicht naar boven gericht. Haar ogen knijpt ze een beetje dicht tegen het invallende zonlicht, haar lippen houdt ze stevig op elkaar gedrukt. Ze is in opperste concentratie.
Ze balanceert en beweegt daarbij bevallig haar onderlichaam.
Van een afstandje kijkt hij naar haar. Ze heeft haar schoenen uit geschopt. Omdat zij met haar rug naar hem toe staat kan hij haar ongegeneerd bekijken.
Zijn ogen beginnen bij haar kousevoeten; Haar gekromde tenen lijken zich in een wanhopige poging om het metaal van de gladde trede te klemmen. Ze draagt nylons die een beetje om haar enkels slobberen. Hij vindt dat enorm sensueel, die golfjes om haar enkels.
Als ze onverhoeds opkijkt weet hij net op tijd de krant voor zijn neus te bewegen.  Maar zodra ze zich weer omdraait gaan zijn ogen verder met hun ongeneerde tocht langs haar lichaam. Ook al zijn ze al een paar maanden getrouwd, hij kan nog steeds zijn ogen niet van haar afhouden.
Ze reikt met haar handen omhoog zodat ze de stof aan de gordijnrails kan bevestigen. Erg lang is ze niet dus ze moet haar armen hoog in de lucht houden. De katoen van haar strakke rok spant zich om haar heupen en elke keer dat ze nog iets hoger reikt gaat haar wollen truitje een stukje omhoog en wordt haar huid zichtbaar. Haar onschuldige witte huid die verlegen onder de stof vandaan piept. Onder haar oksels zitten kleine donkere transpiratievlekjes vanwege de inspanning.
Hoe oud ze is weet hij niet. Maar zoals ze daar staat zal ze altijd in zijn herinnering zijn: Jong, mooi, sterk, onsterfelijk.
De stof van het gordijn wappert als een geheime code naar buiten wanneer hij het raam open duwt. Meteen verschijnt er een grote wolk duiven. Sommigen zaten al te te wachten, anderen komen uit het niets aangevlogen en landen in de dakgoot. Hun kopjes bewegen nieuwsgierig op en neer. Er wordt ongeduldig gefladderd, gepikt en gekibbelt.
De oude man verkruimelt het brood met bevende handen. Hier en daar vallen er wat stukjes op de vloerbedekking waarop hij betrapt om zich heen kijkt. Het duurt slechts enkele minuten, dan is al het brood verdwenen. De duiven kijken ongelovig om zich heen en fladderen dan verder. Dan sluit de man het raam. Een vergeeld stuk gordijn blijft tussen het kozijn steken en wappert als een vlag.
Het dagelijkse ritueel is weer voorbij. Zijn dagelijkse ritueel.
De oude man loopt de kamer in en neemt plaats aan de eettafel. Het is tijd voor het ontbijt. In de kamer zit een vrouw op de bank.
Ze is erg oud. Haar lijf oogt fragiel. Ze heeft op hem gewacht.
Zodra de man aan tafel plaats neemt staat ze op. Ze legt haar hand op zijn schouder. De man kijkt verbaasd op.
Hij weet niet wie ze is.
Dan gaan ze samen aan het ontbijt. Hij op zijn plek, zij op de hare. Het ziet er gezellig uit. Knus.Vertrouwd.
Eet smakelijk, zegt de vrouw. De man kijkt de andere kant op. In gedachten is hij ergens anders.
Hij denkt heel diep na. Dan neemt hij een slokje koffie. Hij zegt niets.
Het lijkt hem beter zo.
De man eet twee boterhammen. De vrouw eet er eentje.
De rest bewaren ze voor bij de lunch.
Wat er overblijft is voor de duifjes.
Morgenochtend, als de nacht voorbij is en de nieuwe dag begint.