Friday 30 January 2015

Hamster

In kortstondige ogenblikken van uitzinnig geluk probeer ik er een klein sprankje van op te slaan. Ergens een reservevoorraadje aan te leggen. Een klein geheim laatje te fabriceren, ergens in mijn systeem. Daar verstop ik een stukje voor momenten waar geluk schaars is. Het hoeft maar een heel klein brokje te zijn. Een klein fonkelend brokje wat ik even kan vasthouden. Een reminder,een relativeringsbrokje.
Tijdens zomermaanden, wanneer de dagen eindeloos licht zijn en de nachten zwoel. Wanneer het nooit echt donker wordt en wanneer de zon al om vijf uur reikhalzend staat te wachten om te mogen schijnen. Tijdens die zonovergoten, stralende momenten zou ik graag een zonnestraaltje vangen. Een klein teer zonnestraaltje. Ik zou het zorgvuldig in een glazen bakje deponeren en er een zijden doekje over heen hangen.
Zo nu en dan zou ik het doekje voorzichtig weg halen en het zonnestraaltje in mijn hand houden als een zaklantaarntje. Ik zou het gebruiken om de naargeestige, schemerige middagen te verlichten. Ik zou het lampje in mijn hand houden wanneer de nachten veranderen in inktzwarte ontoegankelijke grotten. Ijskoude grotten waar je in nachtmerrieachtige dromen kunt verdwalen. Ik zou er mee schijnen op schemerige winterochtenden die de uitlopers zijn van de deprimerende, donkere, koude nachten. Ochtenden waar buiten alles stil,doods en somber is.
Een klein overgebleven zonnestraaltje om hoop uit te halen. Als een toverstafje. Een relikwie van de zomer.
Ook zou ik een beetje passie in stand willen houden. Ik zou haar willen vangen gedurende een gepassioneerde liefdesnacht. Een extatisch moment waarin alle licht geabsorbeerd wordt tot een donkerrode gloed. Waar pijn wordt verzacht en in lust veranderd. Zou ik daar een stukje passie kunnen overhouden in de vorm van een enkele zucht?  Een hete ademteug die ik stiekem vast kan houden?
Als mijn minnaar slaapt verberg ik haar heimelijk tussen de lakens.Die zachte, hete, hunkerende,smachtende zucht die ik gevangen houd tussen mijn klamme beddengoed. Zonder dat hij het weet.
Wanneer ik dan eenzaam ben en geen liefde kan vinden sla ik de lakens open en zoek net zo lang tot ik haar gevonden heb.
Op momenten van pure blijdschap zou ik in staat willen zijn een schaterlach te conserveren. Een schaterlach die als een golfslag over je heen slaat. Die je op de vloer doet belanden en je dubbel doet slaan. Een schaterlach die de hele wereld tot een feestelijke kermis maakt. Een schaterlach die je zorgen reduceert tot nul. Tot onbelangrijk. Een schaterlach waarvan je pijn krijgt in je buik.Zo'n schaterlach wil ik binnen mijn bereik hebben. In een trommeltje misschien. Een ouderwets trommeltje met koekkruimels op de bodem.
Als ik verdrietig ben en tranen in mijn ogen prikken maak ik haastig de kast open om het trommeltje te pakken.
Een brokje geluk,
Een zonnestraaltje,
Een gepassioneerde zucht,
Een schaterlach.
Kostbare souvenirs. Kleine aandenkens voor wanneer het even tegenzit:
Ik hussel ze allemaal door elkaar tot een wonderlijke, kleurrijke brij en steek er even mijn neus in en neem ze in mij op. Daarna berg ik ze weer angstvallig op. Toegewijd. Als een hamster die zorgvuldig bijeen gesprokkelde nootjes verstopt.
Een hoopvolle hamster.



Tuesday 20 January 2015

De man met de snor

Ik kom hem de laatste tijd werkelijk overal tegen, de man met de snor.
Het is een doodgewone man, een jaar of vijftig, grijs haar, grijze snor. Hij is altijd alleen en hij is overal. Overal waar ik ook toevallig moet zijn.
Het viel mijn dochter het eerst op; "Mam, daar heb je hem weer! De man met de snor!"
Sindsdien zijn we er samen op gaan letten en zien we hem overal.
De man met de snor kijkt ons altijd aan en dat maakt het een beetje griezelig. Alsof hij ons kent, of alsof hij ons iets te zeggen heeft.
We wonen nu al bijna tien jaar in deze kleine stad, maar ik kom zelden dezelfde mensen tegen, laat staan dat ik kennissen of vrienden tegen kom. Maar de man met de snor kom ik wekelijks, soms zelfs dagelijks tegen.
Het is een vreemd fenomeen.
De man met de snor is klein van stuk, hij kijkt stoicijns uit zijn ogen. Ik heb hem nog nooit zien lachen en nooit zien praten. Eigenlijk heb ik hem alleen ergens zien staan. Onbeweeglijk. De man zelf is niet erg opvallend, maar zijn snor des te meer; het is een fraai exemplaar. Ik vermoed dat de man de snor goed onderhoudt en dat hij er erg trots op is. Het is een ouderwetse snor, een snor als die van een circusdirecteur. Of een gewichtheffer uit een stomme film, een kanaalzwemmer met een ouderwets gestreept badpak. Van een kroegbaas ergens in een klein drinklokaal in de Jordaan, een man die aardappelen verkoopt op de markt, een buurman die voor de deur een sigaretje rookt en die altijd om een praatje verlegen zit,  van een man die zijn hond uitlaat, een man die aanbelt omdat hij het tapijt komt leggen, een loodgieter die fluitend uit zijn busje stapt. De man met de snor kan iedereen zijn. Iedereen en overal.
Vandaag zag ik hem weer.
Ik zet net mijn fiets tegen een gevel en doe hem op slot. Huiverend vis ik mijn handschoenen uit mijn tas en loop de winkelstraat in. Vandaag is geen goede dag. Het is een sombere dag. Vandaag is daarom ook een dag die zich er uitstekend voor leent je somber te voelen; het daglicht wil maar niet doorzetten en de zon verschuilt zich achter de wolken. Op het water van de gracht ligt een dunne laag schilferig ijs.Een majestueus paar zwanen vaart er als een ijsbreker doorheen. Zo nu en dan dopen zij tevergeefs hun snavel in het water, op zoek naar iets eetbaars.
De zwanen ogen gedeprimeerd, hun halzen gebogen, hun prachtige witte veren reflecterend in het donkere, stille water. Te mooi, te waardevol zijn zij om hun schoonheid te verspillen aan deze kleurloze provinciestad, dit ongeinteresseerde winkelende publiek.
Ik loop de smalle brug op en blijf even stil staan om naar ze te kijken. Stil en koninklijk zwemmen de zwanen onder de brug door. Hun zwarte zwempoten ploegen geruisloos als roeispanen door het water.
In gedachten blijf ik even staan, mijn armen op de leuning van de brug.
Ik voel me verdrietig. Ik heb heimwee naar vroeger. Naar andere tijden. Naar een zorgeloos verleden. Naar een ander moment. Vandaag is een prima dag om heimwee te hebben. Om terneergeslagen te zijn. Om eenzaam te zijn. Om met niemand te praten. Een dag om op te lossen in het niets. In het sombere, eentonige killie daglicht. Om te verdwijnen in het schemerdonker wat langzaam al in de plaats begint te komen van het schaarse daglicht.
Mijn handen willen maar niet warm worden, ondanks mijn handschoenen. Ik steek ze diep in mijn zakken en zucht.
Het puntje van mijn neus en mijn wangen voelen zo koud dat ik er duizelig van word.
De eentonigheid van deze stad. de kleurloosheid van de mensen, de saaie winkels, de truttigheid van de architectuur, het irriteert me allemaal mateloos vandaag.
Ineens besluit ik dat ik hier weg wil. Ik heb genoeg van deze omgeving. Ik heb genoeg van de kou en ik heb genoeg van de pijn in mijn hart. Ik wil naar huis. Ik wil mijn kinderen zien, mijn man omhelzen en tegen mijn katten praten.
Dan zie ik hem ineens staan; de man met de snor. Hij kijkt me brutaal aan. Plotseling acht ik hem verantwoordelijk voor mijn humeur, voor het slechte weer en voor deze trieste omgeving.
Ik loop op de man af, steek mijn hand op en zeg hem gedag. Ik groet niet, ik salueer. Het is geen begroeting maar een confrontatie.
Ik sta nu heel dichtbij de man en ik moet me beheersen hem niet hardhandig te duwen.
Dan verdwijnt de man ineens. Alleen de omtrek van zijn snor blijft nog een tijdje zichtbaar, als de glimlach van de Cheshire cat.
Ik steek mijn neus in de lucht en loop weg.
Als ik mijn fiets van het slot haal worden mijn handen warm. In de verte zie ik hoe de zon ineens zichtbaar is, als een grote rode grape fruit zinkend in een oneindige blauwe zee.
De dag is nog niet om. Vandaag is nog van alles mogelijk.





           







Thursday 8 January 2015

Duifjes

Als hij het raam opent raakt hij even kort de gordijnen aan.
Die heeft zij opgehangen. Hoe lang geleden dat is weet hij niet meer precies. Maar hij kan het zich nog als de dag van gisteren herinneren. In gedachten ziet hij haar het wankele keukentrapje beklimmen; ze houdt zich tamelijk onhandig met een hand vast aan het lage handvat. Met de andere houdt ze de gordijnstof omhoog die gedeeltelijk als een bruidssluier over de vloer sleept. Door haar ongelukkige houding staat ze enigszins gebogen. Haar billen iets naar achteren en haar gezicht naar boven gericht. Haar ogen knijpt ze een beetje dicht tegen het invallende zonlicht, haar lippen houdt ze stevig op elkaar gedrukt. Ze is in opperste concentratie.
Ze balanceert en beweegt daarbij bevallig haar onderlichaam.
Van een afstandje kijkt hij naar haar. Ze heeft haar schoenen uit geschopt. Omdat zij met haar rug naar hem toe staat kan hij haar ongegeneerd bekijken.
Zijn ogen beginnen bij haar kousevoeten; Haar gekromde tenen lijken zich in een wanhopige poging om het metaal van de gladde trede te klemmen. Ze draagt nylons die een beetje om haar enkels slobberen. Hij vindt dat enorm sensueel, die golfjes om haar enkels.
Als ze onverhoeds opkijkt weet hij net op tijd de krant voor zijn neus te bewegen.  Maar zodra ze zich weer omdraait gaan zijn ogen verder met hun ongeneerde tocht langs haar lichaam. Ook al zijn ze al een paar maanden getrouwd, hij kan nog steeds zijn ogen niet van haar afhouden.
Ze reikt met haar handen omhoog zodat ze de stof aan de gordijnrails kan bevestigen. Erg lang is ze niet dus ze moet haar armen hoog in de lucht houden. De katoen van haar strakke rok spant zich om haar heupen en elke keer dat ze nog iets hoger reikt gaat haar wollen truitje een stukje omhoog en wordt haar huid zichtbaar. Haar onschuldige witte huid die verlegen onder de stof vandaan piept. Onder haar oksels zitten kleine donkere transpiratievlekjes vanwege de inspanning.
Hoe oud ze is weet hij niet. Maar zoals ze daar staat zal ze altijd in zijn herinnering zijn: Jong, mooi, sterk, onsterfelijk.
De stof van het gordijn wappert als een geheime code naar buiten wanneer hij het raam open duwt. Meteen verschijnt er een grote wolk duiven. Sommigen zaten al te te wachten, anderen komen uit het niets aangevlogen en landen in de dakgoot. Hun kopjes bewegen nieuwsgierig op en neer. Er wordt ongeduldig gefladderd, gepikt en gekibbelt.
De oude man verkruimelt het brood met bevende handen. Hier en daar vallen er wat stukjes op de vloerbedekking waarop hij betrapt om zich heen kijkt. Het duurt slechts enkele minuten, dan is al het brood verdwenen. De duiven kijken ongelovig om zich heen en fladderen dan verder. Dan sluit de man het raam. Een vergeeld stuk gordijn blijft tussen het kozijn steken en wappert als een vlag.
Het dagelijkse ritueel is weer voorbij. Zijn dagelijkse ritueel.
De oude man loopt de kamer in en neemt plaats aan de eettafel. Het is tijd voor het ontbijt. In de kamer zit een vrouw op de bank.
Ze is erg oud. Haar lijf oogt fragiel. Ze heeft op hem gewacht.
Zodra de man aan tafel plaats neemt staat ze op. Ze legt haar hand op zijn schouder. De man kijkt verbaasd op.
Hij weet niet wie ze is.
Dan gaan ze samen aan het ontbijt. Hij op zijn plek, zij op de hare. Het ziet er gezellig uit. Knus.Vertrouwd.
Eet smakelijk, zegt de vrouw. De man kijkt de andere kant op. In gedachten is hij ergens anders.
Hij denkt heel diep na. Dan neemt hij een slokje koffie. Hij zegt niets.
Het lijkt hem beter zo.
De man eet twee boterhammen. De vrouw eet er eentje.
De rest bewaren ze voor bij de lunch.
Wat er overblijft is voor de duifjes.
Morgenochtend, als de nacht voorbij is en de nieuwe dag begint.