Thursday 7 December 2017

Kleine meid

Het regent in Amsterdam. De klinkers glanzen en de straatverlichting is al aan, hoewel het pas vier uur is. Het is stil in de winkel.
Het is december. Het jaar is bijna voorbij. Er is niets meer aan te doen. Elke dag is er een. En elke dag brengt me dichter bij een definitief afscheid.
2017 is het jaar dat mijn moeder stierf. Straks zal het een jaar zijn dat voorbij is.
Over een week ben ik jarig. Nog twee weken later is het kerst. Daarna Oud en Nieuw.
Allemaal zonder jou mam.
Ik draai me elke dag even om en kijk naar taferelen die zich afgespeeld hebben. 
Jouw meedogenloze ziekbed. De onbarmhartige ziekenhuisopnames. Hoe barbaars, grof en beestachtig was jouw lijden en hoe bang waren we voor de toekomst. Maar we deden stoer alsof we vooruit konden kijken. We maakten plannen en we lachten om elkaars grapjes.
We zeiden dat het beter zou worden  Dat je ongelooflijk sterk was, dat je het wel zou redden.

Ik kijk om en zie de laatste verjaardagen die we samen gedeeld hebben. De laatste kerst. De laatste najaarszon. De vogels die we brood gaven, de gebakjes die we samen aten. De wandelingen die we maakten: het was bitter koud en jij zat in die loodzware rolstoel. Ik had een dekentje over je schoot gelegd en een sjaal om je hals. Je zag zo pips.
Onderweg aaiden we elk hondje dat we tegenkwamen.

Ik zou willen dat ik de laatste weken van het jaar in slow motion zou kunnen zetten. Zodat ik je niet achter hoef te laten in het jaar dat straks voorbij zal zijn.

Ik ben in  Amsterdam. De stad oogt triest in dit donkere regenachtige weer. Ik voel me triest.
Dan komt er plotseling iemand de winkel binnen.
Het is mijn vader.
Hij komt speciaal voor mij.
Hij weet dat ik verdriet heb. Niet alleen om mijn moeder, maar ook om mijn dochter. Ik mis ze allebei. 
Mijn dochter die me niet wil zien. Zo vlak voor mijn verjaardag doet dat extra zeer.
Mijn vader is vierentachtig jaar. Maar hij is geen oude man. Hij is mijn stoere sterke vader.
Hij komt even kijken of het  goed met me gaat. Dat doen vaders.
We praten even en dan gaat hij een boodschapje doen.
Wanneer hij terugkomt vist hij drie kleine paksoi stronkjes uit zijn tas.
"Wil je die hebben? Ze zijn heel erg lekker".
Ik pak een plastic zakje waar hij ze  een voor een liefdevol instopt.
Drie kleine kooltjes met mooie groene blaadjes.
We praten nog even over mijn dochter. Hij zegt dat hij het niet snapt.
"Ik stap maar weer eens op"zegt hij.
Hij glimlacht even naar me en geeft me drie zoenen.
"Dag kleine meid" zegt hij terwijl hij de winkel uitloopt.








Wednesday 22 November 2017

Johan

Johan heeft grijs haar en een baardje.
Zijn gezicht heeft vreemde proporties. Alsof zijn voorhoofd een beetje ingedeukt is.
Maar Johan heeft vriendelijke ogen. Vriendelijke doch verdrietige ogen.
Johan is een jongen van de straat. Wanneer er een politiesirene klinkt duikt hij in elkaar.
"Ze moeten mij toch niet hebben"sist hij.
Het lichtblauwe ski-jack  dat hij draagt is een beetje vuil maar niet echt smerig, en ondanks dat Johan op straat woont heeft hij geen rouwrandjes onder zijn nagels.
Wanneer Johan naast mij staat vist hij een ratje uit zijn zak en zet het op mijn schouder.
Sabrina heet het beestje en ze is beeldschoon. Sabrina is een albino ratje met een lange roze staart en een snoezig snuitje.
"Mij bijt ze steeds", zegt Johan
Maar zodra Sabrina op mijn hand zit wordt ze kalm. Ze snuffelt wat en begint zich ontspannen te wassen.
Johan is erg druk. Hij ijsbeert door de winkel en praat aan een stuk. Hij windt zich voortdurend overal over op. Over de politie die zijn diertje van hem af wil pakken, over de toeristen die ongevraagd foto's van hem maken en over de junks, alcoholisten en het andere uitschot dat niet te vertrouwen is.
"Mijn dieren zijn mijn alles", vertelt Johan. Bovendien zijn zij voor mij de enige manier om aan geld te komen. "Vroeger, toen ik een hondje had verdiende ik pas goed. maar nu wil geen enkele dierenwinkel mij meer een dier verkopen. Zelfs geen muis of een rat. Ze vinden mij een dierenbeul".
Ik geef Johan een paar euro en een kop koffie. Bij de overbuurman heeft hij ook al een portie frites gescoord.
De volgende dag komt hij weer. Met de rat in zijn jaszak. Sabrina heeft haar pootje bezeerd toen hij een duw kreeg van een dronkenlap. Hij geeft toe dat het zo niet langer kan.
Ik biedt hem aan voor zijn rat te zorgen en dat vindt hij goed. "Omdat ik jou vertrouw Renee " zegt hij tegen me, alsof hij me al jaren kent.
"Maar als ik een kamer heb gevonden neem ik haar weer terug, dat moet je me beloven".
Ik beloof het hem.
De volgende dag komt hij weer en hij heeft een kooitje meegebracht.
"Zodra ik genoeg geld heb laat ik Sabrina bij jou achter. Omdat ik jou vertrouw"zegt Johan weer.
We staan even te praten en drinken samen koffie. Hij is snotverkouden want hij heeft kou gevat omdat hij buiten heeft geslapen.
"Vroeger zat ik bij het circus"vertelt hij.
We praten nog even verder. Johan vertelt over zijn vader en moeder die vlak na elkaar gestorven zijn. De een met kerst, de ander met Oud en Nieuw. Over zijn vriendin die van negen hoog naar beneden is gevallen en over zijn ex vriendin die verslaafd is aan coke, drank en heroine.
"Jij bent een goed mens Renee"zegt Johan.
Zodra ik geld heb neem ik je mee en gaan we wat drinken. Neem je kinderen maar mee. En daarna gaan we naar een lachfilm. want er is al genoeg ellende."

De rat is in slaap gevallen op mijn schoot.


Thursday 12 October 2017

Het carnaval der herinneringen

Vanochtend werd ik klam en geëmotioneerd wakker. Er had zich gedurende de nacht een eigenaardig tafereel afgespeeld in mijn slaap. Een bizarre verzameling van puzzelstukjes van verschillende periodes uit mijn leven. Een carnaval van herinneringen was aan mij voorbij getrokken.
In mijn droom was ik in een huis waar ik ooit gewoond had.
Of eigenlijk was het een combinatie van twee huizen.
Het hele huis zat propvol herinneringen.

De twee Siamezen Broer en Zus lagen opgerold in een hoekje te slapen en mijn kleine cyperse katertje Morrison klom vanuit de tuin naar boven, via de speciale trap die we ooit voor hem gemaakt hadden.
Ik zag mijn kinderen weer als baby. Mijn moeder was er ook. Ze had haar verpleegstersuniform aan en oogde sterk, fit en levenslustig. Ze had haar mouwen opgerold en was flink aan het werk. Ik zag haar precies zoals ze een jaar of twintig geleden was.
Het hele huis werd leeg gehaald. Mijn zus hielp ook mee. Ik dacht eerst dat ik ging verhuizen., maar na een tijdje begreep ik het pas:
We waren alle herinneringen aan het uitzoeken.
Ik zag herinneringen die ik heel lang niet had gezien. Speelgoed waar mijn jonge kinderen mee gespeeld hadden. Rammelaars, grote Duplo blokken, treinen, auto's en knuffelbeesten. Sommige gooide ik zo een vuilniszak in, andere hield ik even geëmotioneerd tegen me aan. Het muziekdoosje met de melodie waar mijn moeder altijd zachtjes op meezong. Ik zag de blik in haar ogen zoals ze naar mijn -nog- jonge kinderen keek: Trots, vertederd en gelukkig. Ik zag hoe ze met ze in de kinderwagen ging wandelen. Ik zag hoe ze hen in slaap wiegde en hoe ze in slaap vielen op haar schoot.
Mijn schattige verdwenen katertje Morrison.Ik voelde hoe zacht zijn vacht was en kuste hem op zijn snuit. Ook mijn andere kat Poema was terug en liet zich door mij knuffelen. Alsof ze nooit weg geweest waren.
Ik was blij dat mijn zus mij hielp want in mijn eentje had ik nooit zoveel herinneringen kunnen uitzoeken. Samen stopte we de herinneringen in denkbeeldige dozen, zakken en kasten. We zochten voor elke herinnering een passend plekje.
Sommige hield ik even dicht bij me in de buurt. Zoals de plastic Fisher Price telefoon die een lachend gezicht had en die ik vergeten was. Of het kleine roze jurkje dat allebei mijn dochters hadden gedragen. En het schepje waarmee mijn zoon zingend zandkastelen had gegraven. De kamer in het ziekenhuis waar een van mijn kinderen was geboren. Vrolijk ingepakte sinterklaascadeautjes. Mijn opa en oma die glimlachten. De Fabeltjeskrant. Rode suède schoenen die ik als klein meisje had gedragen.
Mijn ouders die samen zaten te praten met de televisie op de achtergrond. De schoolklas waar ik als kind naar binnen liep.

Bij het ontwaken huilde ik. Ik probeerde nog even naar alle herinneringen te kijken die ik in mijn droom voorbij had zien komen.
Alle momenten, fasen, periodes en ontwikkelingen die voorbij waren. De mensen, dieren en dingen die er niet meer waren. Maar die ergens aanwezig zouden zijn.
In mij. Voor altijd.




Wednesday 6 September 2017

Kermis in de hel

Het is september en het regent heel hard. Tegelijkertijd schijnt de zon.Herfst en zomer spelen wie het sterkste is.
Nog even en dan verdwijnen de bloemen uit de tuin, raken de bladeren los van de bomen en komen er paddenstoelen op.
Maar voorlopig doet de nazomer zon nog haar best. Hoog in de lucht is een regenboog zichtbaar: "Kermis in de hel" zei mijn moeder altijd.
In de tuin, bij het kleine citroenboompje staat haar urn.


Loes en ik hebben samen de as opgehaald in het crematorium in Venlo. De avond ervoor ging het licht in mijn woonkamer een paar keer aan en uit. Fotolijstjes hingen onverklaarbaar scheef en bij mijn zus ging 's nachts de deur van de logeerkamer open en dicht.
Was jij dat mam?
"Mam" ik zeg het bewust soms even hardop.

Ik ben bang dat het straks gewoon wordt. dat het ergste missen voorbij zal gaan. Dat het normaal zal zijn dat ik geen moeder meer heb.

In het crematorium is dezelfde meneer die ook bij de crematie aanwezig was. "Ik  weet wel wie jullie zijn" zegt hij. "Ik vond dat jullie het heel goed hadden gedaan. Het was een mooi afscheid".
Het klinkt alsof we een prestatie geleverd hebben. Alsof we een theaterstuk gecreëerd hebben. Een schouwspel neer hebben gezet. Een stuk entertainment hebben geboden. Alsof we het overlijden van onze moeder een positieve wending hebben gegeven.
"Dank u wel" zeg ik omdat van me verwacht wordt. Maar het voelt raar.

Het kamertje waar we zitten is heel klein. aan weerszijden staan vitrinekasten met allerlei urnen, vazen en keramiek potten waar je de as van overledenen kunt opbergen. Voor elk interieur een andere stijl.  In het midden staat een rond tafeltje. Daarop staat een zwarte pot met een zilverkleurig deksel.
Op het deksel staat de naam van mijn moeder: "Maria Engelina Theresia".
Engelina, de naam waar mijn moeder een gruwelijke hekel aan had.
Ze liet zich daarom liefst Angelina noemen.
Als kind vond ik het gemeen van mijn oma dat ze mijn moeder Enge Lina had genoemd.

Mijn moeder. Lineke. Mam. Ze is dood. En dit is haar as.
Ik doe mijn best maar ik kan me er met geen mogelijkheid iets bij voorstellen. Het dringt niet door.
Pas wanneer ik een keer of zes haar naam heb gelezen en mijn handen om de urn heen vouw begin ik iets te begrijpen van het feit dat dit haar overblijfselen zijn.

"Wilt u wat as in een zakje hebben?" vraagt de vriendelijke man nu. Het klinkt alsof hij ons wat lekkers aanbiedt.
"U kunt het deksel ook thuis openmaken met een blikopener. Maar anders haal ik er nu vast was as uit. Voor als u het misschien onderweg wil uitstrooien."
Loes en ik kijken elkaar aan.
"Eh ja" waarom niet, besluiten we.

Met een speciaal instrument haalt de man het deksel van de urn. Dan vist hij er een doorzichtige plastic zak uit. Met blote handen haalt hij het sluitclipje er af.
Met een schep vult hij drie kleine plastic zakjes. er ligt een zwarte stift klaar waarmee hij er de datum en de initialen van mijn moeder opschrijft.
Dan stopt hij de plastic zakjes in kleine fluwelen buideltjes.
De as die hij op tafel gemorst heeft veegt hij met zijn handen weg.
"Het is volkomen steriel hoor"zegt hij met een professionele glimlach.

Aarzelend neem ik een van de zakjes aan. De as lijkt op schelpzand dat ook wel op fietspaden ligt.
Het is grover dan ik dacht.
Ik kijk er naar maar mijn hersenen zijn nu volledig gestopt.
Tenslotte pakt de man een zwarte papieren tas waar hij de urn en de zakjes in stopt.
Ik verwacht bijna dat hij me gaat feliciteren met mijn aankoop. Maar dat doet hij gelukkig niet.
Hij geeft ons wel een hand.
"Het beste met u" zegt hij.

We starten de auto en rijden naar huis.
Mijn zus en ik,  met de urn van onze moeder in de achterbak.

Onderweg begint het te regenen. "Je kunt zien dat het nu snel herfst wordt" zegt mijn zus.








Tuesday 29 August 2017

Helden voor een dag


Het hotel staat in een drukke straat in Cambodja. Er zijn twintig verdiepingen in het gebouw. De kamer waar jij ligt te slapen is summier ingericht. Er is een klein bureautje met een oude tv. Op het nachtkastje ligt naast een volle asbak een bijbel. De vloerbedekking vertoont slijtageplekken en de deur naar de douche staat half open.  Het is hier warm want de air conditioning laat het af en toe afweten. De deuren van het balkon zijn gesloten en de gordijnen zijn dicht.
Het is bijna zeven uur in de ochtend. Door een kier in het gordijn schittert wat zonlicht. Tedere schitterende stofkorreltjes dansen in de lichtval.
Sterrenstof. Goudstof.
Jullie liggen in elkaars armen te slapen. Jouw ademhaling is diep en onregelmatig. Af en toe stopt je ademhaling helemaal. Je lijf ligt akelig stil. Maar dan neemt je ademhaling een aanloop en komt het schokkend weer op gang.
Het bed, de lakens, de sprei die aan het voeteneind ligt. Het karige interieur van de kamer. Dit is jouw veilige haven. Jouw stille laatste toevluchtsoord.
Beneden op straat raast het verkeer. Het geluid stijgt op.Het kaatst tegen de ramen van de hotelkamer  maar is niet in staat de stilte te verbreken.
Jouw armen liggen losjes naast je lichaam. je hoofd ligt op zijn schouder. Hij houdt zijn arm om je heen geslagen. Beschermend.
Zo zijn jullie samen in slaap gevallen . Twee verliefde jongens.

Tien jaar geleden. Het is hartje winter in Nederland. Partners in crime zijn jullie. Allebei pas vijftien jaar oud. Kinderen met een gebruiksaanwijzing. Kwetsbare kinderen. Prachtige kinderen. Stoere, jonge helden op ontdekkingsreis.Pubers op het randje van volwassenheid.
Het leven lijkt een bizarre grap waar jullie samen het plot van zoeken.Mijn dochter Robina en jij: Damien. Beste vrienden die samen de wereld aan kunnen.
Het is geen gemakkelijke tijd: Liefdesverdriet en euforie, vreugde en verdriet, wisselen elkaar af.
Onbegrip, boosheid, vertwijfeling , ruzies thuis die escaleren. Er zijn volop feestjes en veel geëxperimenteer met geestverruimende middelen. Jullie nemen soms grote risico's. Maar houden elkaar overeind.
Door de jaren heen blijven jullie close. ook als jij besluit verre reizen te gaan maken.

 Het is bijna middag in Cambodja. De zon is verstikkend heet. De drukte op straat neemt toe.
Je geliefde opent zijn ogen.Dan is er ineens paniek.
Je bent nu zo diep in slaap dat hij je niet kan wekken.Dan gebeurt er van alles in de hotelkamer.
Het stof stormt in het felle licht. Iemand bonst op de deur. Vreemden rennen de kamer in.
Er wordt geschreeuwd.
Iemand roept jouw naam.
Jij bent al ver weg.

In gedachten ga ik terug in de tijd. Robina woont nog thuis. Op een grijze kille winterochtend loop je me tegemoet op de brug.
Ik herken meteen je smalle, sombere gestalte. Het is bitter koud en ik heb de verwarming in de auto hoog aan gezet. Jij draagt geen jas. Je loopt met je handen diep in je zakken en gebogen hoofd richting ons huis.
Ik stop en laat je instappen.
Je glimlacht blij.

Het verkeer raast verder in de straten van Phnom Penh. Iemand opent de balkondeuren en het geluid stroomt naar binnen.
Het is oorverdovend.

Ik ben boodschappen aan het doen als Robina mij in tranen belt.
Huilend rijd ik naar huis.
Wanneer ik over de brug rijd zie ik je in gedachten weer lopen.
Een jongen op weg naar zijn beste vriendin.
Ik kijk je na tot je gestalte oplost in het zonlicht.




Damien 11 Juli 1992-10 Juli 2017.















Monday 19 June 2017

Warmte

Het is zwaar om toerist in Amsterdam te zijn vandaag.
Een echtpaar van een jaar of zestig met korte broek, bezweet poloshirt en Nike airs komt zwoegend voorbij. Ze dragen hun rugzak op de buik wat er stompzinnig uitziet.De blik is ernstig en vermoeid. De wangen rood en de mouwen opgestroopt. Ze moeten door want ze zijn op vakantie. er is nog veel te zien.
Het is geen lolletje met meer dan dertig graden in de stad. De straten zijn heet. Het wegdek glimt. Zelfs de duiven hebben er last van. Met hun verminkte poten hobbelen ze door de stad. Scharrelend naar voedsel. Ze fladderen lichtjes geïrriteerd op wanneer een auto ze maar net ontwijkt. Dan landen ze weer zorgelijk op het zinderende asfalt van de straat en gaan onvermoeibaar door met pikken.

Echt, ik houd van de stad. Maar zo nu en dan irriteert ze me. Zeker wanneer het zo warm is en ze er afgepeigerd, slonzig en lusteloos uitziet.
Ik vind de stad niet lekker zo. Ik vind haar stom en lelijk.
Winkeliers zitten op klapstoeltjes voor hun etalages, ze kijken voor zich uit. Er is niets te doen want klanten zijn er niet.Vandaag doet niemand boodschappen. Laat staan dat men de moeite neemt om kleding te gaan passen of zomaar te winkelen.
"We eten wel een broodje vanavond" Hoor ik een moeder vermoeid tegen twee kinderen zeggen. Ze hebben een ijsje in hun hand en zitten verhit, verfomfaaid en plakkerig in een bakfiets.
Het is vuilnis ophaaldag en de stoepranden zijn bezaaid met stinkende zakken, stukken karton en etensresten. Een weeïge misselijkmakende geur verspreidt zich door de buurt. Meeuwen met gemene snavels maken duikvluchten tussen het vuil.
De winkeliers kijken chagrijnig op.
Het is te heet om vrolijk te zijn. Het is te heet om te eten, te heet om te winkelen en te heet om de toerist uit te hangen.

Ik stel voor dat we de stad vandaag sluiten en er op uit trekken. Naar buiten! Naar malse groene weides,drassige polders en velden vol korenbloemen en klaprozen.
Weg van de stad. Op naar eindeloze uitgestrekte natuur. Naar schone lucht en blauwe hemel.

Maar 's avonds, wanneer het wat is afgekoeld roept de stad me weer terug.
In het donkerblauwe schemerdonker van de zomernacht is de stad weer mooi, sensueel en geheimzinnig. Ze lonkt naar me en ik kan er niets aan doen: plotseling houd ik weer van haar als nooit tevoren..
De stad. Mijn stad. Ze heeft zich gehuld in een mysterieuze nachtelijke sluier die ik niet kan weerstaan.
Mijn stad.Ze is een wellustige verleidster.
Ze brengt me weer in vervoering. Met lichtjes op de gracht, terrassen waar gelachen en geroezemoesd wordt en muziek die door café deuren naar buiten stroomt.
Ik houd van de stad. Hoe erg ik haar soms ook kan haten. Hoe schunnig, smoezelig en haveloos ze soms mag zijn.
En ook al vervloek ik haar soms overdag.
's Nachts maak ik het altijd weer goed.











Tuesday 6 June 2017

Bespiegelingen.

Gisteren hebben we je binnen gezet. Ik zat al een paar weken op je te wachten en had me al vaak afgevraagd of je wel in mijn interieur zou passen. Het oude hout tussen de moderne meubels,  het glanzende wit en het zwarte leer.
En nu was het dus zover. Het voelde haast als een ritueel.Je bent al jaren in onze familie, maar voor mijn ouders je kregen was je het pronkstuk van een ander gezin. Van mensen die ik nooit gekend heb. Eigenlijk was je al oud toen je in ons ouderlijk huis kwam te staan.
Als kind heb ik altijd al van je gehouden. Ik vond je mooi en indrukwekkend. Ook bij ons thuis was je het middelpunt. Mijn moeder hield niet van "prullaria" en al teveel decoratie, maar ze was wel gek op haar antieke meubels. Teveel spulletjes betekenden in haar ogen alleen maar meer afstoffen en opruimen. Iets waar ze geen groot liefhebster van was. En dat is een understatement.
Wellicht dat ik daarom totaal tegenovergesteld ben. Als kind al hing ik enorm aan de geringe opsmuk die we in bezit hadden: Elk vaasje, ieder beeldje, elk spaarzaam ornament dat ik kon vinden stofte ik af en koesterde ik.Toen ik eenmaal volwassen was en zelfstandig woonde had dat een obsessieve verzameldrang tot gevolg. Die uiteindelijk resulteerde in een imposante verzameling glaswerk en curiosa waar de gemiddelde handelaar zelfgenoegzaam mee zou koketteren.

De kast waar ik zo dol op ben is met ambachtelijk vakmanschap vervaardigd en bestaat uit twee losse delen: Vier kromme poten waarop  een dikbuikig onderstel rust:twee smalle kastjes aan weerszijden en een brede in het midden. Daarboven een lade. De deurtjes bevatten allen sleutelgaten waarvan -wonderlijk genoeg- de sleutels allemaal nog aanwezig zijn. .Aan de sleutelgaten hangen koperen druppels, ter versiering. 
Bovenop het onderstel bevindt zich een los opzetgedeelte waar twee glazen vitrinekastjes een geslepen spiegel omlijsten. Een spiegel waar je even achteloos een blik in kunt werpen wanneer je de tafel aan het dekken bent. Ik zie in gedachten hoe mijn moeder nonchalant haar kapsel in model duwt wanneer ze in de spiegel kijkt. 
Wie zouden door de jaren heen nog meer in de spiegel in hebben gekeken? Zoveel verschillende gezichten, zoveel herinneringen liggen er in de kast verborgen. Wellicht ligt de schaduw van de afbeeldingen nog achter het spiegelglas verborgen. En misschien, wanneer het onweert en bliksem de kamer verlicht komt zo'n gezicht even tevoorschijn. Heel kort. Een fragiele schaduw.
De beeltenis van mijn moeder, die even haar haren schikt.
Even tersluiks, voor ze weer verder gaat met de dingen die ze moet doen.

Het oude hout vertoont hier en daar wat slijtage. Onverhoeds zijn er ooit te hete potten en pannen bovenop gezet, of vazen met natte voeten. De kast heeft het allemaal gelaten ondergaan. Gelaten en liefdevol. 
Net zoals ze nu haar plaats in het nieuwe huis inneemt. Mijn huis. Aanvankelijk als een vreemde. Een op het eerste gezicht zonderlinge figuur uit een ander tijdperk. Maar geleidelijk zal zij haar plek vinden. Zal ze vertrouwd raken in de nieuwe omgeving.
Die eerste nacht staat de kast onwennig in mijn kamer. Ze is helemaal ingericht, gepoetst en gedecoreerd. Het hout zucht. Het spiegelglas licht even op. De poten kraken. 
Ze staat er wat weemoedig bij.







Monday 22 May 2017

Jonge poesjes

Sinds mijn moeder dood is droom ik bijna elke nacht van haar.
Zodra ik mijn ogen sluit start er een wonderlijk avontuur, een reis naar het verleden; een kleurrijke tijdloze film.
Steeds speelt zij een rol.
Ik zie haar telkens op een andere manier. Ik zie haar leven, veranderen, evolueren, groeien.
Ik zie haar in alle facetten van haar leven. Niets staat meer vast nu ze er niet meer is. Mijn moeder is kind, jonge vrouw, moeder, vijftiger, zestiger. Maar nooit is ze de oude, zieke vrouw die ze op het einde van haar leven was. Als een vis zwemt ze heen en weer door de verschillende fasen van haar bestaan.
Ze fladdert van kind naar volwassene, Tijd speelt geen rol meer.
Mijn moeder is onsterfelijk geworden in de dood.  Ze is alles dat ze ooit was. Ze is alles dat ze ooit zal worden. Haar cyclus is geëindigd en tegelijkertijd oneindig.
In sommige van mijn dromen is mijn moeder op haar mooist: slank, stralend, met glanzend zwart haar, gekleed in haar lievelingskleren. Ze lacht gul en strekt haar armen naar mij uit.
Een andere nacht zie ik haar als kind. Ze is nog erg klein. Met mollige beentjes en schattige appelwangetjes.Ik kan zien dat ze net gehuild heeft. Ze is alleen in het ziekenhuis en ze mist haar vader en moeder.
Een ander moment verschijnt ze voor mij als jonge vrouw van een jaar of twintig. Trots, levenslustig en vastberaden.
En weer een andere nacht komt ze aangefietst met twee grote boodschappentassen aan haar stuur. Door de straat waar we woonden toen ik een kind was. Ik ben er ook. Misschien zit ik voor het raam op haar te wachten. Ik kan het niet zo goed zien.
En dan is er die terugkerende droom dat ik naar huis loop en haar in de verte zie aankomen.
Ik ben met de juf en de kinderen van mijn kleuterklas naar huis gelopen. We hebben jonge poesjes thuis en we mogen met z'n allen komen kijken. Dat heeft de juf met mijn moeder afgesproken.
De juf belt aan maar mijn moeder doet niet open.
We wachten een minuut of tien.
Dan zegt de juf dat we moeten gaan.
Ik wijs naar het einde van de straat.
"Kijk daar is ze al" roep ik blij.
"Daar komt ze aan!"
"Dat is mijn moeder" zeg ik tegen de juf.
Maar de juf zegt "Nee hoor".
Ik weet dat zij het is. Natuurlijk weet ik dat. Het is immers mijn moeder.
Een van de kinderen pakt mijn hand en huilend loop ik mee.Twee aan twee, netjes op een rij. Terug naar school.
Het heeft geen zin om te protesteren.
Ik draai me om en in de verte zie ik de gestalte van mijn moeder langzaam vervagen.
Het doet zeer.
Heel erg zeer.
Dan word ik wakker.






Saturday 22 April 2017

Reizen

Vanaf nu reis ik zonder jou. Het kleine meisje moet alleen verder.
Je hebt definitief mijn hand los gelaten. Even voel ik me ontheemd, bijna wanhopig. 
Ik voel me weer kind. 
Dat kleine meisje dat de hele dag aan jou hing. Ik volgde je door het huis en hing aan je rokken. Op jouw schoot voelde ik me pas veilig, warm en compleet. Zo dicht mogelijk bij jou, met mijn neus in je hals en mijn wangen tegen je huid die naar warm brood  en Maja zeep rook.
De kleuterschool leek onmetelijk ver en de afstand naar jou oneindig groot.
Ik kan me nog herinneren hoe ik er huilend in de zandbak zat. Mokkend en grienend, omdat ik naar jou wilde.
Je was mijn verlengstuk, mijn basis, mijn fundament.
Wat hield ik van jou, en wat vond ik je mooi.
Vooral als je 's avonds naar het ziekenhuis ging. Gekleed in het witte verpleegstersuniform met je dikke zwarte haren onder het kapje. Ik kon verliefd naar je kijken. En ondanks dat ik het vreselijk vond om niet door jou in bed gestopt te worden moest jij naar je werk. Want als jij in het ziekenhuis was ging er niemand dood.
Je was mijn heldin. Mijn wereld, mijn alles. 
Ik hield ervan om thuis te zijn met jou. Ik,spelend op mijn kamer, jij zingend in de keuken.
Genietend van die rare, magische sfeer in ons huis in Amsterdam.
De radio stond aan en jij zong. 
Thuis was alles vanzelfsprekend en rustig. En jij was degene die daar voor zorgde.
De lagere school was de eerste jaren een griezelig en ver oord waar ik vooral jouw aanwezigheid miste.
Mijn hart maakte elke keer een sprongetje wanneer ik jouw geruststellende gedaante op het schoolplein ontwaarde om me weer mee te nemen naar huis.
Toen ik de puberteit bereikte kostte het me moeite om me los van je te maken. De strijd die we voerden was soms heftig. Het was een heus gevecht om mijn eigen identiteit te vinden.
Maar we vonden elkaar weer terug toen ik zelf moeder werd.
Het was zwaar om alleen voor een baby te zorgen maar gelukkig was jij er.
Je hielp me wanneer ik volledig radeloos was. Jij zorgde voor de baby zodat ik af en toe wat slaap kreeg.
Onze band werd weer sterk en ik keek er telkens naar uit om je te zien en je aanwezigheid te voelen.

Ik ben geen klein meisje meer, maar ik kan zo weer terug kruipen in de warme veiligheid van vroeger.In de basis die jij me gegeven hebt.

Twee weken geleden belde ik je op vanuit de auto. Je lag al een week in het ziekenhuis en je keek graag naar buiten, naar de rivier De Maas, naar de boten en naar de lucht.
"Wat is het  prachtig" zei je. "Het is ongelooflijk, zo'n mooie, dramatische lucht heb ik zelden gezien".
Ook de lucht die ik zag door het raam van de rijdende auto was spectaculair.
Samen keken we omhoog. "Mooi hé," zei ik tegen je.
"Ja" zei jij. "Ongelooflijk mooi".
In gedachten hield ik jouw hand vast. Samen keken we omhoog.
Onze reis samen was bijna ten einde.
















Sunday 16 April 2017

Slaap

Het regent met Pasen. Hoe kan het ook anders. De narcissen en hyacinten laten hun kopjes hangen. Dikke druppels hangen aan de seringen en aan de appelbloesem. De wereld huilt hartstochtelijk mee met mij. Want mijn moeder is er niet meer.

Wanneer mijn zus en ik de kamer binnengaan lijkt het alsof ze rustig ligt te slapen. We naderen hand in hand het bed. Haar dochters.
Haar gezicht is zo glad. Haar ogen zijn ontspannen gesloten. 
Dag mam, zeg ik. Dag mama.
Het is voor het eerst in jaren dat ik haar weer zo noem. Waarom heb ik daar zo lang mee gewacht. 
Even zie ik haar adem halen. Ze opent haar ogen en begroet ons. Er is niets aan de hand.
Ik buig me over haar heen en omhels haar. 

Het is even na 13.00 u op 13 april. Mijn moeder is zojuist gestorven.
De dood. Ik heb haar veracht, gehaat en vervloekt. Maar vandaag heb ik toch ook sympathie voor haar. Mijn moeder slaapt rustig in haar armen. Vandaag is de dood genadig en teder.

Mijn moeder was een vechter. Ze kon niet anders. Het begon al bij haar geboorte toen ze moest vechten voor haar leven.
Vechten leerde dit Limburgse meisje daarna als geen ander.
Ze vocht tegen het verdriet om haar vader. Ze vocht tegen de boosheid van haar moeder.
Ze vocht om te kunnen studeren, om te worden waar zij van droomde. om te geloven wat zij wilde. Om te trouwen met de jongen van wie ze hield. Om kinderen te krijgen.
En later, toen ze alleenstaand was, om verre reizen te maken.

Mijn moeder: de vechter, de verpleegkundige, de dierenvriend, de oma.
De mooie, bijzondere, grappige, eigenzinnige vrouw.
Ik zal haar zo missen, maar ik moet haar laten gaan.

Dag lieve mama. Dag mam.












Thursday 6 April 2017

Woensdag

Woensdagochtend gaat de wekker vroeg. Vannacht heb ik gedroomd dat ik danste met tante Mien. Ik was twaalf jaar. De hele Limburgse familie was er. Iedereen lachte. Ik had nog nooit zo gedanst.
Tante Mien pakte me bij mijn middel en zwierde de zaal met mij rond. Het was alsof ik zweefde.
Tante Mien was mijn moeders oudste zus. Ze had altijd voor iedereen gezorgd. Voor haar tien jongere broertjes en zusjes. En later voor haar eigen elf kinderen.
Tante Mien leeft niet meer.
Maar vannacht zwierde ik in haar armen rond en dat voelde heel veilig.
Het is dag. Woensdag. De droom vervliegt snel.
Ik pak mijn telefoon. Ik heb 18 ongelezen berichtjes van mijn oudste dochter. De paniek slaat toe wanneer ik  ze lees. Ik ben bang en boos tegelijk. Ik voel een gat in mijn maag en een gat in mijn hart.
 "Ik wist wel dat het mis zou gaan" zeg ik hardop tegen mezelf alsof ik mijn gelijk wil halen. Ik heb sterk de neiging in bed te gaan liggen en me onder het dekbed te verstoppen.
Maar ik loop naar beneden en stap onder de douche.
Ik ril.
Onder het warme water voel ik dat de contouren van mijn lichaam zich weer af beginnen te tekenen.
Ik voel dat ik weer besta. Dat ik nog besta. Althans, ik heb nog een lichaam. En ik voel vooral mijn hart. Mijn hart doet zo'n zeer.
Aankleden en naar beneden dan maar. Mijn veertienjarige zoon gaat vandaag met school naar de Ardennen. Ongelooflijk ver weg dus.
Ik heb Axe douchegel voor hem ingepakt, heel veel schone sokken, twee pakken granenrepen, crackers, roze koeken en een grote zak snoep van Jamin. Tenslotte nog een lunchpakket met zes broodjes, krentenbollen en twee flesjes Ice tea. 
Pubers moeten eten.
Het is hem inmiddels gelukt een kop boven mij uit te groeien (wat op zich nu ook weer niet zo'n prestatie is, gezien mijn 1.60 m)
Ik ga hem missen.
Gelukkig is mijn jongste dochter thuis.Ze ligt nog in bed en ik doe zachtjes om haar niet te wekken. Ze slaapt zo licht. Mijn prinses op de erwt.
Mijn telefoon piept weer. en ik schrik.
Ik krijg een berichtje van een goede vriend:."Hij is er hoor".
Daarna stuurt hij een foto van zichzelf:  Een jonge man met een slapend kindje op schoot. Zijn gezicht glanst van trots.
"Je bent vader, wat fantastisch!"stuur ik terug.

Wat voor dag is het eigenlijk vandaag? Het is woensdag. Gewoon woensdag. Voor mijn vriend de dag dat zijn zoon geboren werd. Voor mij de de dag dat mijn oudste dochter een psychose kreeg en mijn jongste kind alleen op kamp ging.




Tuesday 14 March 2017

Een stier in de fontein

Het is een onwaarschijnlijk gezicht: Midden in de stad tussen het voorbijrazende verkeer loopt een jonge stier. Het dier heeft een glanzend zwarte vacht en een prachtig gespierd lijf. In paniek rent hij de weg over en belandt in de fontein van het prestigieuze Albert Heijn kantoor.
Het water spat hoog op wanneer de stier door de fontein marcheert. Zijn houding is defensief maar zijn oren liggen in zijn nek en zijn ogen zijn groot van angst.
Er springen twee mannen uit een witte vrachtwagen waarvan de achterdeuren openhangen.
De mannen dragen witte jassen en rubber laarzen. Een van hen draagt een haarnetje en heeft bloedvlekken op zijn kleding.
De mannen jagen de stier op, die briesend op de vlucht probeert te slaan.
Uit alle macht probeert hij uit de fontein te ontsnappen. De ontreddering is enorm wanneer de stier met zijn hoeven uitglijdt op de gladde tegelvloer. Als het niet zo'n in triest tafereel zou zijn zou je het komisch kunnen noemen.
Het lijkt een morbide circusact: Twee lugubere clowns in slagersjassen en een struikelende stier. Pure humor.  Mensen blijven stilstaan om te kijken met hun fiets in de hand. Automobilisten minderen snelheid.
Het is vandaag een mooie lentedag. Iets verderop vervaagt de stadsgrens en beginnen de weilanden.
Er staan schapen en er dartelen lammetjes. Hier en daar grazen koeien. Ganzen waden door het drassige Zaanse landschap. Het Hollandse landschap, wat oogt het vriendelijk. Er is een lachende zon, een blauwe lucht en er is groen gras.
Toen mijn kinderen klein waren liet ik ze plaatjes zien in een prentenboek van dik karton. Er stonden geen woorden in, die moest je zelf bedenken. Er waren alleen plaatjes met boerderij dieren. Hele mooie plaatjes:  Een dikke gans, een vrolijk stel kippen met een gezellig stel gele donzige kuikentjes.Er was ook een plaatje van een paard dat hooi aan het eten was en een van een dikke stier met een grote, koperen bel om zijn nek. De stier had grote, vochtige ogen met heel lange wimpers.
Het lijkt dezelfde stier die hier nu in doodsangst door het water plonst.

Het duurt even maar dan hebben de twee mannen de stier eindelijk gevangen.
Met een soort ijzeren haak wordt hij terug de vrachtwagen in geleid en weg gebracht. De stier krijgt geen gratie.
Het circus is voorbij. Het prentenboek is dicht.
Het verhaaltje is uit.


Thursday 2 March 2017

Echo's

Het is behaaglijk warm in het café. Het interieur is hip. Op de lounge stoelen liggen versleten schapenvellen en op de leestafel liggen kookboeken van Jamie Oliver en fotoboeken van Amsterdam. Op een schoolbord kun je lezen welke Italiaanse broodjes te krijgen zijn.Ik ken het hier niet maar vanwege de kou ben ik naar binnen gevlucht. Het is gezellig druk en ik vermoed dat vele anderen om dezelfde reden hun toevlucht hier gezocht hebben. Ik bestel een grote beker koffie en vouw mijn vingers eromheen om ze te laten ontdooien. Het broodje pastrami dat ik heb besteld laat vooralsnog op zich wachten en daarom zak ik onderuit in mijn stoel en luister naar het geroezemoes om mij heen.
Een meisjesstem zegt "Papa, weet je zeker dat we niet te laat komen?". Ik volg het stemgeluid naar een tafeltje bij het raam. Daar zitten ze. Ik schat haar een jaar of elf. Ze heeft haar jas nog aan. Die is volledig gesloten en de kraag bedekt een gedeelte van haar kin. Ze zit op het puntje van haar stoel en kijkt met grote ogen om zich heen. Voor haar staat een onaangebroken flesje sinas met een rietje. Hij zit onderuitgezakt naast haar met een biertje in zijn hand.Ondanks zijn ontspannen houding lijkt hij, net als zijn dochter, niet echt op zijn gemak. "Papa?"zegt ze opnieuw. Voorzichtig legt hij even zijn hand op haar schouder. "Als we te laat komen nemen we gewoon een latere voorstelling. We maken er een gezellige dag van met z'n tweetjes". Het meisje kijkt zorgelijk voor zich uit. In gedachten zie ik hoe haar moeder vanochtend haar jas dichtritste voor het wekelijkse uitstapje met haar vader.
Aan een ander tafeltje zitten drie vrouwen. Een van hen houdt haar telefoon omhoog waarop een foto te zien is. "Kijk" zegt ze. "Als je goed kijkt kan je hier de ruggengraat zien. Al dat lichte is dus bot. "Kijk! Dit zijn de beentjes en als je heel goed kijkt zie je hier het koppie. En dat kleine vlekje hier is het hartje". Ze wrijft even over haar buik en glimlacht teder. De andere twee vrouwen kijken mee en ogen betrokken. "Prachtig hoor, wat zul je gelukkig zijn!"zegt een van de twee. De ander knikt overtuigend.
Wanneer de zwangere vrouw haar telefoon neerlegt en naar het toilet loopt valt het even stil. Dan hoor ik een van de achtergebleven vrouwen zuchtend zeggen: "Snap jij dat nou? Zo'n klootzak van een kerel, en nu een tweede kind. Onbegrijpelijk."
Aan een tafeltje in het midden van het café is een gezin neergestreken. Het zijn duidelijk toeristen.
Ze zijn zo dik ingepakt dat het lijkt alsof ze op het punt staan een gletsjer te bedwingen: Met professioneel ogende hikingsschoenen, sportieve donsjacks en mutsen waar "I love Amsterdam" op gedrukt staat.. De man heeft een bril op met spiegelglazen en de kinderen dragen dikke sjaals om hun mond. Ze kijken alle vier bedroefd. Alsof ze zich iets heel anders van dit steden tripje voorgesteld hadden.Wanneer de serveerster hun drankjes brengt kijken ze eventjes verwachtingsvol op. Dan valt de droefenis weer over ze heen en kijken ze ieder voor zich uit. Op een onzichtbaar teken drinken ze alle vier tegelijk hun kopje leeg.
Wanneer ik weer kijk staan ze alweer buiten .De vader voorop met een kaart van Amsterdam in zijn hand. Dan vervolgen ze zwijgend hun exercitie.
In een hoekje van het café zit een lange, slanke man met een baard. Op zijn schoot zit een huilende peuter. De man probeert, ondanks het gehuil een zakelijk gesprek op zijn telefoon te voeren. Hij gebruikt veel Engels termen om zijn verhaal kracht bij te zetten. De peuter is rood aangelopen en er hangt een enorme snottebel aan zijn neus. De man loopt geleidelijk ook rood aan maar probeert over te laten komen of hij alles onder controle heeft.
Mijn vingers zijn weer opgewarmd en ik besluit verder te gaan.
Eenmaal buiten valt er een ongekende rust over mij heen. De kou hindert mij niet meer.
Als ik naar binnen kijk in het café zijn er alweer nieuwe mensen binnen gekomen.
Ik zie hoe ze plaats nemen aan de tafeltjes en met elkaar praten.
De vaders en moeders, de dochters, zoons, vrienden en vriendinnen.
Door het glas kan ik ze niet meer verstaan.
Op straat is het zo stil.
Ik vervolg mijn weg door Amsterdam. Wat is de stad mooi. Een waterig zonnetje schijnt op de toren van de Mozes en Aaron kerk. Er fladderen wat duiven. Het Waterlooplein biedt haar waren te koop aan. Een koopman zegt: "Het voorjaar zit in de lucht; de mensen lachen weer!"
Ik geef geen commentaar.




Wednesday 18 January 2017

De afdeling


Het verpleeghuis telt meerdere afdelingen, met merkwaardige namen zoals Olievos, Gorter en Grote Kaar.
Wanneer ik door de gangen loop voel ik mij een vreemde. De Zaanstreek staat bekend om zijn "ons kent ons" mentaliteit. Voor mijn gevoel ben ik waarschijnlijk de enige die niet weet dat deze namen ooit toebehoorden aan boerderijen, fabrieken en  molens.
Op de revalidatie afdeling verblijven ongeveer twintig mensen. Sommigen zitten er al enkele maanden. Zoals mijn moeder, die er net na de amputatie van haar been kwam, en die hier inmiddels ruim een half jaar verblijft. Mijn moeder is geen uitzondering. Hier zijn de meeste bewoners afhankelijk van een rolstoel, een looprek of op zijn minst een paar krukken. Al gauw raak je gewend aan de aanblik van ernstig gehandicapte mensen. Hier ben je juist een uitzondering als je zelf nog wel het een en ander kunt.
Dit is een wereld waar fysieke mankementen doodnormaal zijn.
Op de etage waar mijn moeder verblijft is het rond etenstijd een stille, geduldige stoet van rolstoelen die op weg is naar de eetzaal.
De mensen op deze afdeling zijn bijna allemaal op leeftijd. En ze zijn allemaal flink gehavend.
Op een whiteboard in de hal staan hun namen geschreven, om sommige moet ik stiekem glimlachen: mevrouw Pot, mevrouw van het Padje, meneer Janneman, en Meneer Wildeman.
De afdeling heeft een kneuterige, ouderwetse uitstraling die qua inrichting doet denken aan een bejaardenhuis.
De muren zijn versierd met fantasieloze aquarellen. Sommige zijn nageschilderd van beroemde kunstwerken. Vermeer en Matisse zouden zich echter omdraaien in hun graf bij het zien van deze gruwelijke karikaturen, die ook te koop zijn. In een kleine catalogus worden ze door een vriendelijk glimlachende oma aangeboden: "Koeien in de wei", fantasie" en "lentebloemen", maar ook "Het meisje met de paarlen oorbel".
In de kerstperiode werden door dezelfde dame zelfgemaakte kerstkaarten "met reliëf"aangeboden. "Mooi hé"zei mijn moeder. Ik heb haar niet gezegd dat ik er intens droevig van werd.
Het was augustus toen mijn moeder in het verpleeghuis arriveerde. De gangen waren toen nog versierd met imitatie zonnebloemen en posters van  schapen met wollige lammetjes.Naarmate de seizoenen verstreken versierde men de hal achtereenvolgens met droogboeketten en herfstbladeren en kastanjes. Daarna kwamen er posters van Sinterklaas en Piet en "pakjes"( kartonnen dozen in cadeaupapier). Tegen de kerst pakte men helemaal uit door middel van diverse imitatiekerstbomen met plastic sneeuw en lichtjes, een gigantische kerstster en als kers op de slagroom, een traditionele kerststal compleet met kribbe en baby Jezus.
Ondanks dit alles blijft het huis steeds een trieste uitstraling behouden. Nee, wellicht wordt de sfeer juist door deze krampachtige pogingen extra droevig.
Mijn moeder kent hier iedereen en ze heeft de meeste mensen bijnamen gegeven.: "kijk", zegt ze op luide toon. "Daar heb je de toetjesdief. En die Turk met die dikke kop, die maakt met iedereen ruzie. En die vrouw daar, die is flink in de war. "het huisvrouwtje" heb ik haar genoemd. Want ze denkt voortdurend dat ze  haar kinderen uit school moet halen".
Mijn moeder maakt een draaiend gebaar met haar wijsvinger bij haar slaap,
Ik hoop dat niemand het gezien en gehoord heeft, maar ik vrees het ergste.
Beneden is een gelegenheid waar de bewoners met hun gasten iets kunnen drinken. Er worden ook gebakjes en pakken koek te koop aangeboden.
En er is een bruin café nagemaakt waar je alcoholische versnaperingen kunt bestellen. Het is er erg druk en de advocaat met slagroom is hier niet aan te slepen.
Mijn moeder wenkt mij. "Weet je nog, die hele magere vrouw die constant in bed lag? Hoewel ik niet meteen weet wie ze bedoelt knik ik toch instemmend.
 "Die heeft het niet gered. Ze had er geen zin meer in".
Dan is mijn moeder even stil en kijkt voor zich uit.
Buiten wordt het donker en begint het zachtjes te sneeuwen.