Monday 26 March 2018

Besmettingsgevaar

Het griepvirus heeft zich deze winter onvermurwbaar en in verschillende varianten gemanifesteerd. Bovendien vriest het nog flink. Deze twee factoren garanderen mij dat het druk zal zijn in de wachtkamer van de huisarts. En ik heb gelijk:  Ik zie rode neuzen, dikke sjaals en waterige ogen. Er wordt gehoest, geniest en hier en daar zelfs zacht gekreund. De huisarts heeft deze tijd van het jaar genoeg klandizie.
In de ongezellige ruimte bevindt zich een stereoptype opstelling van mensen. Het lijkt alsof iemand met weinig fantasie een groep figuranten ingehuurd heeft. Het is dezelfde groep die ik ook zie wanneer ik naar de markt ga, als ik op de trein sta te wachten of wanneer ik op een willekeurige zondagmiddag door het Vondelpark loop. Het lijkt een groep mensen die afkomstig is van een middelmatig castingbureau.
Een groep onderbetaalde, stereotype figuranten die is komen opdraven om een paar centen te verdienen. Sombere figuren. Fantasieloze personages. Gewone mensen.
Ik loop naar binnen en zeg bescheiden "Goedemorgen". Hier en daar mompelt er iemand iets terug. Sommigen pretenderen me niet te hebben gehoord en kijken zwijgend voor zich uit.

Er zijn nog enkele zitplaatsen vrij en ik heb het geluk, dat ik een vrijstaande stoel aantref. Ik ben niet bang aangelegd maar toch enigszins huiverig om iets besmettelijks op te lopen.
Het duurt lang voor de volgende patient geroepen wordt en ik heb gelegenheid om het hele groepje op mijn gemak te kunnen bekijken: Links van mij bevindt zich een jonge moeder die eruit ziet alsof ze al een week niet geslapen heeft. Haar blik is geirriteerd en haar toon is ontstemd.
Een peuter met een speen half in de mond, zit aan het "speeltafeltje"en probeert iets te creĆ«ren van het stapeltje puzzelstukjes waar de verf afgesleten is.
Wanneer het kind lachend iets wil zeggen legt de moeder gefrustreerd haar hand op haar mond en maakt een luid sissend geluid. Eerlijk gezegd erger ik me vaak meer aan de ouders, dan aan de kinderen. Ook hier krijg ik de neiging om de moeder een corrigerende tik op de vingers te geven.
Naast haar zit een vrouw van middelbare leeftijd. De vrouw heeft een dikke winterjas aan en een muts op. Ze heeft een tas op schoot die ze angstvallig met beide handen vasthoudt. Bij haar voeten staat een boodschappentas waar een bos prei uitsteekt.
Het echtpaar dat naast de vrouw zit voert een discussie in een taal die ik niet kan thuisbrengen. De man is klein en gedrongen. Hij heeft een gerimpeld gezicht en is in het bezit van een bijzonder fraai gevormde snor. Zijn vrouw draagt een lange kaftanachtige jurk met een jas eroverheen, een hoofddoek en aan haar voeten een paar fragiele muiltjes.
In de hoek van de wachtkamer zit een jongen van een jaar of twintig. Zijn kleding; collegesjaal, spijkerbroek en sweater, en rugzak waar een paar boeken uitpuilen doen vermoeden dat hij student is.
In het midden zit een bejaarde vrouw die mij aan mijn moeder doet denken. Ze is duidelijk op leeftijd, maar is kleurrijk en eigenzinnig gekleed.
Dan komt er een heer binnen. Ik schat hem een jaar of tachtig.
De heer is gedistingeerd doch enigermate zwierig gekleed. In zijn handen houdt hij een boeket.
De heer groet alle wachtenden met een krachtig "Zeer goedemorgen" en wil vervolgens plaatsnemen naast de oudere dame.
"Goh, zijn die voor mij? "zegt de vrouw met een bloedserieus gezicht.
"Nee", zegt de heer. Die heb ik zorgvuldig voor iemand anders uitgekozen."
"Het is anders een fleurig boeket". zegt de vrouw nu. "Het ziet er vrolijk uit".
"Dat ben ik niet"zegt de heer nu terug. "Ik wou dat ik dood was."
"Dan bent U hier op het verkeerde adres" respondeert de dame.
"Misschien kom ik wel om een spuit" zegt de heer nu weer. Hij lacht er ondeugend bij.

Even is het stil en dan begint iedereen te lachen: De vrouw met de boodschappentas, de jonge moeder, de peuter, het echtpaar, de bejaarde dame, de student. En ik.






Tuesday 6 March 2018

Het huis van Nijntje

De boekjes waar ik je uit voorlas toen je klein was, ik heb ze bijna allemaal nog. Sommigen heb ik zo vaak gelezen dat ik de woorden na al die jaren nog weet. Zoals deze: "Dit is het huis van Nijntje, het is wel niet zo groot, maar wel heel erg gezellig. De luiken die zijn rood".
Wat leek alles toen anders. Simpel, gezellig en hoopvol. Nijntje beleefde een hoop avonturen:  Ze leerde fietsen, haar vriendinnetjes kwamen logeren en ze ging naar de dierentuin  met opa en oma Pluis. 
Nijntje had altijd plezier.
Jij was klein maar nu ben je groot. Je hebt je eigen huis in Amsterdam en twee katten. Twee hartewensen die uitkwamen.
In het kleine huisje zijn de gordijnen altijd dicht. De wasmachine is kapot. Er staan verwelkte bloemen en  heel veel vuile afwas in de keuken en wasgoed op de vloer. Er staan zoveel spullen van de straat dat je er nauwelijks kan lopen. Met de deur op slot en de ramen gesloten verstop jij je daar voor de rest van de wereld. "Het bunkertje" noem je het sarcastisch.

Het huisje ziet er anders uit dan in het Nijntje boekje.  
Ook de wereld ziet er anders uit.
Jouw wereld is onvoorspelbaar. Er dringt nauwelijks daglicht door. Het is een wereld van stilstand, van chaos en van eenzaamheid. Een wereld in een andere dimensie. Een onveilige wereld.

Vandaag word je opgenomen.  Ik heb een tas ingepakt met schone sokken, toiletartikelen, een paar stuks nieuwe kleding en een boek. Boven op zolder heb ik je oude knuffelkonijn gevonden en die heb ik er ook bij gestopt. Straks gaan we je ophalen en brengen we je weg. Het lijkt  zo eenvoudig.

Ik ben bang maar ik houd me sterk. Ik laat niks merken. Ik pak je hand en zeg dat het goed komt. Inwendig tril ik. Mijn God, wat ben ik bang. 
Ik durf haast niet meer te hopen. Maar ik doe het toch. 

En dan zit je achterin de auto. Je katten zitten in een mandje naast jou op de achterbank. Die neem ik voorlopig mee naar huis.
Daar zit je dan.
Het kind dat zo graag buiten was. Het kind dat altijd lachte. Dat graag zong en zo goed kon leren. Het  gezonde kind. Het gelukkige kind. Het buitenkind, dat met rubber laarsjes in de plassen stampte. Dat speelde met de dieren van de boerderij. Rennend, ravottend en gierend van het lachen. Dat alles kon worden, misschien wel paleontoloog, of uitvinder. Of dierendokter.
Net als Nijntje in de boekjes.
Voorzichtig rijden we de straat uit.
Daar gaan we.
We proberen niet bang te zijn.
Het is gewoon een nieuw avontuur.
Ik durf haast niet te hopen.