Wednesday 30 January 2019

Koude regendruppels


Stil is het. In huis en ook buiten, op straat. Het donker van de nacht maakt heel langzaam plaats voor diffuus ochtendlicht. Het  regent zachtjes. De Amsterdamse straat oogt verlaten en als gevolg daarvan enigszins triest.  Wanneer de mensen slapen leeft de stad niet. Het asfalt en de klinkers glimmen van de regen.  Hier en daar rijdt een auto en slentert een eenzame wandelaar. Verkeerslichten gaan automatisch op rood, groen en oranje.

In huis zijn de gordijnen gesloten. De kat des huizes loert door een opening in het gordijn naar de vogels op straat, die brutaal iets van het wegdek pikken. Op de salontafel staan nog wat restanten van de vorige avond. Een asbak met een gedoofde, halfopgerookte filtersigaret en twee glazen, waarvan er een halfleeg is.  De afstandsbediening van de televisie ligt in een fauteuil. De kussens zijn in elkaar gedeukt en er ligt een in elkaar gefrommelde zakdoek. Op de vloer liggen een paar uitgeschopte schoenen. De klok tikt.
Zachtjes loopt ze op haar kousenvoeten de trap af. Haar schoenen houdt ze in haar hand. De kat kijkt op en knipoogt. Ze is niet gewend dat er zo vroeg al volk in de kamer is. Beneden haalt ze haar koffer uit de gangkast.
 Ze loopt naar de keuken en pakt een krentenbol. Als ze de koelkastdeur opent valt er iets op de grond. Het geluid laat haar schrikken en even blijft ze roerloos staan.
Met grote angstige ogen, de krentenbol in haar mond, luistert ze of er iemand wakker is geworden.
Heel zachtjes trippelt ze naar de trap en kijkt naar boven. Gerustgesteld door het zachte gesnurk dat uit haar ouders’ slaapkamer komt pakt ze haar jas.
Ze zet haar koffer bij de voordeur en loopt terug naar de woonkamer. De klok tikt. De kat lijkt haar alweer vergeten. Zij mauwt zachtjes naar de vogels op de stille straat.
Heel eventjes  neemt ze plaats op de bank.  Dan haalt ze een pen en een opschrijfblokje uit haar handtas en schrijft iets op. In gedachten likt ze even aan de pen en legt dan het briefje op tafel, naast de asbak.
Bij het het bureautje staan fotolijstjes opgesteld. Ze tilt ze een voor een op en veegt over haar wang. Ze slikt.
Dan trekt ze resoluut haar schoenen aan, pakt haar koffer en loopt naar buiten. De deur trekt ze achter zich dicht.
Ze heft haar hoofd op en kijkt omhoog. Koude regendruppels vallen op haar gezicht.
Wanneer ze de straat oversteekt vliegen de vogels verschrikt op.
Boven, in de slaapkamer schrikt haar moeder wakker,waarom weet ze niet. Ze stoot haar man aan en rent dan de trap af naar beneden.

De klok tikt. De straatlantaarns gaan uit en heel even, een fractie, is het donker buiten. Dan neemt het daglicht het over van de nacht. Met het briefje in haar hand, barst de moeder in tranen uit.
Ze is weg. Ons kind is weg, snikt ze.



Friday 4 January 2019

Familie

Mijn moeder groeide op met acht zusjes en drie broers. Als kind kon ik met ongeloof en verbijstering naar de foto's van mijn moeders kinderjaren staren.
Ouderwetse zwart wit foto's op dik, vergeeld papier van mensen die er uit zagen alsof ze uit een museum gestapt waren.
"Kijk, dit ben ik "zei mijn moeder, wijzend op een foto van een een mager, ziekelijk meisje, met een grote strik in het zwarte haar.
Ze groeide op in een reeds lang vervlogen tijd. In een katholiek dorp waar de kerk het dreigende middelpunt vormde. "De klokken beierden de gehele dag" vertelde mijn tante mij. In het grote huis waar ze woonden was het 's winters zo koud was dat de ramen bevroren. Zonder luxe en zonder moderne middelen. Met ouders die het altijd druk hadden en waar weinig tijd was om met de kinderen te spelen, ze voor te lezen of met ze te discussieren.
Als ik de foto's bekeek werd ik altijd een beetje bang. Als stadsmeisje huiverde ik bij de ernstige, sombere sfeer die het dorp vroeger uitstraalde. De ernstig uitziende figuren op de foto's, gekleed in donkere gewaden. De sfeer van orde, hard werken en deugdzaamheid onder het wakende oog van mijnheer pastoor en de Here Jezus.
Het leven leek in die tijd geen lolletje. Althans, dat deden de foto's en de verhalen mij  sterk vermoeden. Mijn moeder vluchtte naar de grote stad toen ze de kans kreeg en bouwde daar een ander leven op. Maar ergens bleef ze haar familie toch missen.
Als Amsterdams meisje was ik gewend aan het rumoer, de drukte maar ook het comfort van de stad, waar de kerk geen enkele rol speelde.
De nuchtere drukke stad was mijn thuis en stond in schril contrast met de ondoorgrondelijke, mystieke sfeer van het dorp.
Met zon- en feestdagen kleedden we ons extra netjes aan en gingen we "terug naar huis", zoals mijn moeder het noemde. Dan viel het mij op hoe gelukkig ze er van werd om haar zusjes weer te zien.  We waren overal welkom en gingen altijd naar huis met tassen vol cadeautjes, stukken vlaai en souvenirs. Soms huilde mijn moeder in de auto.

Van de twaalf broertjes en zusjes zijn er nog drie over. Twee wonen nog altijd in het dorp waar ze geboren zijn.  Kort voor haar dood keerde mijn moeder terug naar de streek waar ze vandaan kwam. De plek die ze ontvluchtte toen ze zestien jaar oud was, maar waar ze vele jaren later weer naar terug verlangde.
Met mijn moeder in gedachten ga ik aanstaande dinsdag naar de begrafenis van haar zusje Annie.
"Je gaat er toch wel heen he" hoorde ik haar zeggen. Anders krijg je er spijt van.
"Ja mam" heb ik in gedachten terug gezegd.
Toen voelde ik dat het goed was.





.