Wanneer er op zondagochtend aangebeld werd, keek mijn moeder meestal tersluiks en argwanend door het raam, want dan kon het wel eens gebeuren dat er een Jehova getuige voor de deur stond.
Bij ons thuis waren de zondagochtenden lui en laat, en kwam het regelmatig voor dat iedereen nog in pyjama rondliep en er luid muziek werd gespeeld. Mijn ouders hechtten er weinig waarde aan zich te moeten conformeren aan burgerlijke orde en netheid. Daardoor vielen we wel wat op in de -toen nog- ietwat stijve en tuttige Amsterdamse straat.
Nadat mijn vader ooit een Jehova met fysiek geweld had bedreigd -omdat die weigerde zijn voet uit de deuropening te halen — wilden we koste wat kost een herhaling voorkomen.
Het vervelende was, dat na dit voorval de Jehova's het op ons gemunt leken te hebben. Hun missie was bekering — en vooral wij waren het doelwit van hun vurige overtuiging.
Daarom was het cruciaal om Jehova’s op tijd te herkennen.Opvallend was dat Jehova’s meestal als duo optraden: een dame en een heer. Hun ouwelijke, te nette kleding verraadde hen meteen — de man in pak met stropdas, de vrouw in japon of mantelpak. Wist je het nog niet helemaal zeker, dan kon je ze meestal wel thuisbrengen door hun merkwaardige grijns, die als het ware op hun gelaat geplakt zat. En was het nog steeds niet duidelijk, dan was de stapel tijdschriften of pamfletten, die ze onder hun arm geklemd hielden een zeer sterke aanwijzing.
Het waren spannende momenten, wanneer wij als gezin ons schuil hielden in de woning, terwijl de Jehova's probeerden om een glimp van ons op te vangen om ons zo ons naar de voordeur te lokken. Om dan een gesprek te beginnen met telkens dezelfde vraag :Mag ik eens met u praten over God?
Toen het weken achtereen niet gelukt was om ons tot een gesprek te verleiden, vonden wij stapels pamfletten in de bus. Onheilspellende teksten, waarin met hel en verdoemenis werd gedreigd, en waarin ons voor werd gehouden dat wij, als ongelovigen achter zouden blijven wanneer de wereld zou vergaan.
Ontwaakt! was er te lezen op de folders, die mijn vader meestal geërgerd in de vuilnisbak sodemieterde.
Toen ook dit niet leek te helpen, volgden er handgeschreven brieven. De brieven, enkele kantjes lang, waren in een sierlijk handschrift opgesteld, en er stonden opvallend veel uitroeptekens en hoofdletters in.
Na verloop van tijd namen de bezoekjes van de Jehova’s af. De kerk in de buurt werd gesloopt, en de winkel vol bijbels en kruisbeelden hield ermee op.
De kans op bekering was daarmee voorgoed verkeken.