Wednesday, 24 October 2012

Het dappere meisje

Op een maandagmorgen liep je onze klas binnen. Blond haar, lichtblauwe ogen. Je droeg een felgroen truitje en een spijkerbroek met wijd uitlopende pijpen. Acht jaar oud. Je was niet bang.
Ik wel. Ik was bang in de klas. 
Gelukkig werd jij mijn beste vriendin. Jij die nergens bang voor was.  Daardoor werd ik meteen minder gepest. Tegen jou durfden ze namelijk niet op en jij hoorde nu bij mij.
Als we 's middags uit school kwamen was je moeder er meestal niet. Dan liepen we door de buurt en zochten we in alle cafe's.
Heel vaak ging je met mij mee naar huis.
Ik heb nog een foto waar we samen op het ijs staan in het Vondelpark, lachend met een slee.
Vaak bleef je slapen en dan kletsten we de hele nacht. Die talloze logeerpartijtjes. Midden in de nacht speelden we cassette bandjes van Golden Earring. Een nacht hoorden we enge geluiden uit de schuur komen. Toen durfden we niet meer te bewegen en hielden elkaar vast. De tuin was heel donker en we waren alleen thuis.
De verhalen die je me vertelde, over meisjes op kostschool die stoute spelletjes met elkaar deden.
Gelukkig was het donker zodat ik je niet aan hoefde te kijken.

Toen zag ik je een paar jaar niet.
Tot die dag in het park. Het was hoogzomer, we waren drieentwintig. Jij had al twee kinderen. Twee blonde meisjes.
Ik was blij je weer te zien, mijn dappere vriendin.
Je ging scheiden. Je moeder stierf. Je trouwde opnieuw en ik was erbij. Er kwam een nieuw kind. 
Een verhuizing.
En toen werden we buren. In een nieuwe stad.
Je had alweer een rothuwelijk. Hij brak je ribben en schold je uit. Je kreeg een affaire met een andere man. Wat was je ondeugend. Ik zag je weer lachen.
En toen werd je ziek.
Je werd heel erg ziek. Je had vreselijk veel pijn. Je blonde haar viel uit. Ik was woedend.

Toen ze zeiden dat je beter was vierden we feest. Jij was het stralende middelpunt. Er waren cadeautjes, wijn en lekker eten.
Daarna belde je me op. Ik hoorde aan je stem dat het mis was.
Ik hield je hand vast. Mama, zei je. Ik mis mijn moeder.
Niets hielp. Geen pijnstiller, geen massages, geen valium en geen troostende woorden. De huisarts en de specialist waren het zat en ze lieten je opnemen op de psychiatrische afdeling van het ziekenhuis.
Gelooft u nou maar dat u beter bent, zeiden ze tegen je.
Toen ik je op ging zoeken was het zonnig en warm. Het kamertje met het bed was heel klein en een beetje somber.
Ik ben weer ziek zei je, het is weer terug.
Ik pakte je hand.
De volgende dag brachten ze je naar dat andere ziekenhuis. Ze hadden tests gedaan.
Nu ga ik dood zei je.
Een paar dagen duurde het maar. Toen kon je niet meer lopen en met je tenen wiebelen.
Je had altijd van die prachtige voetjes.
'S nachts bleef ik bij je slapen in het ziekenhuis. Op een stretcher.
Het was ons laatste logeerpartijtje. We praatten over de dood. Je zei dat je de gordijnen zou laten bewegen als ik alleen thuis was.
We bleven heel lang wakker net als vroeger.

Weet je, Kitty, er is zoveel veranderd sinds je er niet meer bent. Ik ben bang dat je veel dingen niet meer zou herkennen.  
Ik denk aan je als ik naar de tandarts moet of als ik naar jouw huis kijk vanuit mijn slaapkamer. Soms is het net alsof ik je daar binnen zie lopen.
Ik mis je lieve vriendin.


1 comment:

  1. Wat een mooi stuk!
    Heb t met tranen in mn ogen zitten lezen...
    Ze is zeker weten nog steeds blij dat ze je vriendin is!

    ReplyDelete