Monday, 25 November 2024

Een dikke, bruine muis.

Er ritselt iets in de oude plastic tas die ik heb gevonden. "Carrefour hypermarche" staat er op de zak. Het is nog net te lezen.  Onderin, verschuild in een zak met antieke lampenkapjes, zit een klein wezentje. Een grote, bange, bruine muis. 

Het is de eerste levende ziel die ik hier, in Frankrijk zie, sinds we zijn aangekomen, afgezien van wat vogels, die ritselend door de voormalige moestuin van mijn vader fladderen.

Sinds we hier aangekomen zijn is het weer omgeslagen. Dit overkomt ons elke keer wanneer we hier zijn. Was de weersvoorspelling in Nederland nog uitermate gunstig, nu, pakken donkere wolken zich samen. Het is pas begin oktober, maar de herfst lijkt haast te hebben om de zomer te passeren. Het begint al kil aan te voelen.

Ik kan er maar geen grip op krijgen. Dit terrein, de oeroude watermolen, en alle andere gebouwen, waaronder het robuuste woonhuis. De woeste natuur en de stilte die, wanneer het nacht wordt onheilspellend op mij overkomt, de stille, enigszins geheimzinnige paden die aan de horizon in het bos verdwijnen. De ruïnes, de bergen, de kronkelende beek. De mysterieuze atmosfeer.

Dit is het domein van mijn vader. Dertig jaar lang verbleef hij hier een groot deel van het jaar. Dertig jaar lang heeft hij hier gewerkt, gebouwd, groenten geplant, geverfd, hout gehakt en geïnvesteerd.  Maar nu hij er niet meer is, lijkt het allemaal in sneltreinvaart te vervallen. Het terrein is overwoekerd en van de moestuin is niks meer terug te zien. 

En nu gaapt het grote huis ons aan. Afwachtend, stil, verontrust en enigszins dreigend. Haar lot ligt in onze handen. En wij, mijn zusje en ik, lopen hier rond, maar weten ons geen raad.

We beginnen maar met opruimen. Dat is altijd goed. Het geeft lucht en energie. Het ruimt ook de geest op, en het gemoed.

Maar waar zijn we aan begonnen. Op het grote terrein bevinden zich vier gebouwen, die volledig vol staan met attributen. Het gaat om halfvergane antieke meubels, gereedschap, elektronische apparatuur, bedden, oude fornuizen, hekwerk, potten en pannen, serviesgoed, grammofoonplaten, muziekinstallaties, en boeken. Heel veel boeken. Terwijl we opruimen heb ik steeds het gevoel dat ik in andermans spullen zit.

Het begint zachtjes te motregenen wanneer ik de eerste zak met antiek glaswerk uit de donkere molen trek. Dan volgen er zakken met bakeliet, lampenkapjes en zakken met oude fittingen. 

Het donkere deel van de oude watermolen bezorgt me rillingen. het gigantische liggende schoepenrad herbergt een groot gapend gat, waaronder ooit water stroomde. Mijn vader heeft er een oude deur voor gezet, zodat je er niet in kunt vallen.  De vloer is onregelmatig, en vanuit het plafond steekt hier en daar wat stro. Voor mij staat een oude archiefkast, die tot de nok gevuld is met levensmiddelen. Alles is over de datum, aangevreten of half vergaan.

De zak met lampenkapjes die ik in mijn handen heb beweegt, en ritselt. Ik slaak een gilletje en gooi hem van me af, in het hoge onkruid. Twee aandoenlijke kraalogen kijken mij aan. Een eekhoornachtig lang bruin lijf strekt zich in paniek uit in een poging te ontsnappen. Dit is geen gewone muis, maar een Franse eikelmuis. Het Disney achtige figuurtje weet zich uit de tas te bevrijden en verdwijnt in het gebladerte. Onderin de tas, in een van de fraai gevormde lampenkapjes bevinden zich krantensnippers en muizenkeutels. 

In gedachten zie ik hoe de muis zich tegoed doet aan de zakken bloem, de koekjes en de vermicelli, om zich daarna voor een dutje terug te trekken in het lampenkapje. Dit, dag in dag uit. Wat een riant leven moet dat zijn geweest.

 En wat zou mijn vader gelachen hebben als ik hem van dit tafereel had verteld.

Ineens voelen mijn ogen waterig aan, en ik vraag me af of ik hier wel hoor te zijn. In deze eenzame, stille omgeving. In een leeg huis dat van niemand meer is.

Vanachter een struik vermoed ik twee grote kraalogen te zien, die me heimelijk bespieden en bespotten, en in gedachten zie ik mijn vader in de moestuin staan. Alsof er niks veranderd is.


 



Wednesday, 17 July 2024

De stamgasten

Ze zitten op hun vaste plek aan de kleine bar: Joop, Willem, Hansje, meneer Piet en Gerard. Ze hebben hun vaste plek. Dat betekent dat die plek soms leeg blijft zolang de persoon in kwestie er (nog) niet is.

Er mag nog gerookt worden, dus er hangt een wazig gordijn van sigarettenrook, dat zich verengt met de schrale geur van bier en het aroma van spareribs.

Ik beheer het restaurant gedeelte, en Marjo bestiert de bar. Marjo heeft donkerbruin haar en ze praat met een stevig, onmiskenbaar Amsterdams accent. Ze is goed gebronsd door een kunstmatige zon, of bruin uit een tube, of  eerder een emmer. Marjo heeft een dikke buik. Het lijkt of ze zwanger is. De stamgasten zullen daar nooit ofte nimmer wat over zeggen, maar een enkele keer vraagt een argeloze gast "hoelang ze nog moet". Dat betekent dat de sfeer in het etablissement onmiddellijk omslaat en het gelach en luide gepraat verstomd. 

Maar de meeste bezoekers van eetcafé "De Hut" kennen het personeel en zullen wijselijk hun mond houden. Ze kennen ook de stamgasten, die even vanzelfsprekend worden begroet als het personeel, alsof ze bij het interieur horen.

Eetcafe de Hut is een begrip in Amsterdam. De spareribs worden geserveerd op een grote, aluminium schaal. Je kunt er kiezen uit: Zoet, Pittig, Gerookt, of "Van Alles Wat". Ook staat er saté op de kaart, met een plakje kroepoek en frietjes, en is er een wisselende daghap te krijgen. Meenemen is ook mogelijk.

 De Spareribs staan in frietemmers op de keukenvloer van het "kookologisch instituut", zoals de chef zijn territorium noemt, voordat ze in grote ketels uitgekookt worden. Daarna begint het uitgelezen bereidingsproces van bakken en grillen, en het bestrijken met de speciale kruidenmelange. "Volgens geheim recept" vertrouwd de bardame mij toe.

 Dat de keuken niet al te geavanceerd is en ook niet brandschoon, is een understatement. "Ik zag net nog een rat wegschieten" zegt de chef tegen mij wanneer ik mijn dienst begin. Omdat ik om een baantje verlegen zit, accepteer ik de arbeidsvoorwaarden die, op zijn zachtst gezegd opmerkelijk en enigszins ongewoon zijn.

Tijdens het "sollicitatiegesprek" met de dikke, opgeblazen eigenaar, die steevast een cremekleurig overhemd draagt wat strak om zijn buik gespannen zit en wat zweetplekken onder de oksels heeft, wordt mij medegedeeld dat "een leuk blond type zoals ik" met gemak 100 euro fooi binnensleept op een avond. Dat heeft de eigenaar van de onderneming doen besluiten om verder geen salaris uit te keren. Omdat er geen kassa is, krijg ik een grote "knip"met wat wisselgeld. Alles wat ik extra overhoud wanneer alle rekeningen zijn betaald, is voor mij. En, verdomd; ik houd elke avond rond de 100 euro over. Als jonge, alleenstaande moeder, die het geld goed kan gebruiken neem ik het maar voor lief.

Eetcafe De Hut, dat gevestigd is op het Olympiaplein, trekt een bonte verscheidenheid aan gasten. "Zeg nooit klanten; je staat hier niet op de Wallen" sist Marjo mij toe. De taxichauffeur met de hangsnor, staat  zij aan zij met de meneer uit Amsterdam Zuid, met de Burberry jas. Regelmatig staan er auto's dubbel geparkeerd. De politie knijpt een oogje dicht, want zij behoort zelf ook tot de vaste clientèle.

Terwijl ik het restaurant run, bestiert Marjo de bar, waar de stamgasten min of meer de enige afnemers zijn. Het is een bijzonder gezelschap. Hansje is een iel, mager ventje die aan straatvrees lijdt. Hij komt eigenlijk nooit zijn huis uit. Eten en drinken doet hij hier, ideaal, want dan is hij ook meteen even buiten geweest.

Meneer Piet praat met een geaffecteerd accent. Hij draagt altijd een tweedelig pak. Hij zegt steevast "toevallig even in de buurt" te zijn, en "wel wat beters te doen te hebben". Maar toch zit hij bijna dagelijks aan de bar. Gerard is een lange, uitgeteerde man met een vriendelijk gezicht. Omdat hij slechthorend is wordt hij meestal aangestoten wanneer er weer een rondje wordt gegeven. Dan knikt hij even en heft zijn glas. Ik heb hem nooit horen spreken.

Willem, is een stoere, gebruinde kerel met een kale kop. Hij werkt zelf ook in de horeca.  Willem heeft een oogje op mij. Hij maakt me continu complimenten, en wil me mee uit eten nemen. Als ik na mijn dienst naar huis wil gaan, wil hij altijd geld inzamelen voor mijn oppas, zodat ik nog wat langer kan blijven. Op een dag stopt hij een kaartje in mijn hand, waar een paar hartjes op getekend zijn. Het is een "waardebon" voor een date met hem.

Dan is er nog Joop. Joop is klein van stuk, en hij schijnt overdag een baan op kantoor te hebben. Joop drinkt elke avond zoveel dat hij met zijn kop op de bar valt. "Hey joop, wakker worden" wordt er dan aan het einde van de avond gezegd. Dan wordt hij hardhandig wakker geschud.  Dan opent hij zijn ogen en probeert nog een biertje te bestellen. In dit stadium wordt hij gewoonlijk genegeerd.

Het is jaren geleden, dat ik, als "leuk jong blond ding" bj de Hut werkte. Het was geen wereldbaan, maar toch denk ik er af en toe met weemoed aan terug en vraag ik me af, of de stamgasten nog altijd op hun vaste plek aan de bar zullen zitten.



Tuesday, 14 May 2024

Burn baby BURN

Het is november. Het regent al dagen, en niet zo'n beetje ook. De slagregens veroorzaken enorme plassen en in Amsterdam kan het water niet meer weg. Wanneer ik mijn vader en zijn vrouw opgehaald heb uit het ziekenhuis rijden we door de donkere straten die blank staan, naar huis. Het lijkt alsof we door een rivier heenrijden. Ik kan me niet herinneren zoveel water in de stad te hebben gezien.  Mijn vader zit naast mij en praat honderduit. De ingreep in het ziekenhuis is geslaagd. Hij is opgetogen. We weten dan nog niet dat hij binnen drie dagen zal komen te overlijden.

Het korte intense ziekbed van mijn vader, de verbouwing waar we al drie maanden inzitten, en het vele nachtelijke werk begint me dan al zo op te breken dat ik constant moe ben, en wanneer ik eenmaal in bed lig, ik niet kan slapen. Wat gebeurt er toch met me? Als ik niet beter zou weten, zou ik denken dat ik zwanger was, want ik huil om alles. Alles komt keihard binnen en het lijkt of alle filters verdwenen zijn.  En niet alleen emotioneel ben ik aan diggelen maar ook fysiek lijkt mijn lijf kapot. 

Maar ik ben sterk. Ik ben geen zeikerd. Een burn out is voor al diegenen die geen ruggegraat hebben. Voor diegenen die altijd wel iets te zeiken hebben. Diegenen die tegen mij aan lopen te zeuren. Mij nooit vragen hoe het met me gaat. Het lijkt wel alsof iedereen om mij heen zwak, ziek en misselijk is.

Het maakt me boos en ik voel me eenzaam.  Ik voel me depressief en onaantrekkelijk. Maar ik kan me nog steeds zo naar de buitenwereld presenteren dat het anders lijkt, en het grappige is dat iedereen er in gelooft.

Ik zeg tegen mezelf: Ik ben sterk en ik ben geen zeurpiet, geen jankerd, geen klager. Ik ga gewoon door. Ik moet door. Opgeven is voor losers.

Het flauwvallen gebeurt intussen steeds frequenter. En ik kan haast niet eten wanneer ik een belangrijke klus heb. Het kleine beetje eten dat ik erin krijg kots ik weer uit. Ik ben boos op mijn lijf. Boos op mijn omgeving, en boos op mijn vader die zomaar dood is gegaan. En ik ben boos dat ik steeds zo verdrietig ben. Ik ben niet leuk zo. En ik moet toch wel ergens van kunnen genieten? Ik vind mezelf ondankbaar. Waarom kan ik het niet meer leuk hebben? 

Dan, als laatste druppel wordt mijn oudste dochter weer psychotisch.  Het begint weer. De verwijten, het geschreeuw. De ongelooflijke woede. Naief als ik ben, had ik dit niet meer verwacht..Ik dacht dat het eindelijk beter ging.

En daar ga ik weer. Ik probeer met haar te redeneren, het te relativeren, haar te troosten, te sussen. Ik zeg dat het met mij ook niet zo goed gaat. Dat lijkt het gedrag alleen maar te triggeren: 

Ze zegt dat ze mij kapot wil maken. Dat ze daar alles voor over heeft. Dat ze een overdosis gaat nemen. Om mij te kwetsen.  Want ik ben een kut moeder, een aansteller, een egoïst. De whatsappjes blijven maar binnenkomen. Achter elkaar.

Afgewisseld door telefonische oproepjes. Wanneer ik haar blokkeer, belt ze me met een ander nummer. Ze zegt dat ze hoopt dat ik heel veel verdriet zal hebben, als ze er straks niet meer is. Ze lacht hard.

Slapen lukt nu bijna helemaal niet meer, en als ik al slaap word ik vaak volledig in paniek en huilend wakker. Ik ben echt bang dat ik mijn verstand ga verliezen.

Dan besluit ik dat het genoeg is. Ik stop voorlopig met werken, zet mijn sociale verplichtingen on hold en geef aan dat het niet goed met mij gaat. Want ik kan niet meer.

Nee, een echte happy end is er nog niet. Wel een burnout, een emotioneel trauma en enorm veel verdriet.

Maar er zijn ook lichtpuntjes. Familie die voor me wil zorgen en een paar vrienden en vriendinnen. Een paar. Maar veel meer heb je niet nodig om je gesteund te voelen.

De zon schijnt. De kat spint, de tuin staat in bloei en de lucht is blauw. En ik begin langzaam met mezelf weer op te bouwen.

Want ik ben sterk.





Tuesday, 26 March 2024

De trouwfoto

Vanuit de Marnixstraat rijd ik rechtsaf, over het bruggetje de Willemstraat in, en dan meteen linksaf, over de Lijnbaansgracht richting de Palmstraat waar hij woont. Hij loopt me tegemoet en hij lijkt -zoals altijd-, in gedachten verzonken.  Hij heeft een spijkerbroek aan, en een zwarte jas, zijn haar zit wild. Ondanks zijn leeftijd oogt hij nog altijd jeugdig en straalt hij een jongensachtige bravoure uit. Zijn tred is zelfverzekerd, en tegelijkertijd een tikkeltje nonchalant.
In die fractie van tijd, die korte opname dat ik hem passeer, lijkt alles even stil te staan. 
Gek genoeg realiseer me dan, dat dit beeld me altijd bij zal blijven. Mijn vader, die door Amsterdam wandelt. Een beeld waarvan ik nu al weet, dat ik er later met weemoed aan terug zal denken.
Het is een kostbaar moment. Het raakt me op de een of andere manier, om mijn vader hier zo, ongewild, te bespieden. Alsof ik naar een foto kijk. Iets wat reeds voorbij is. Een snapshot van Amsterdam met een van haar inwoners. 
Het is een ontroerend moment.
Ik passeer hem en ik zwaai, maar hij ziet me niet. 

Het doet me denken aan een flink aantal jaren ervoor, wanneer ik in de tram zit, op weg naar huis.
Ik zie haar maar zij ziet mij niet. Mijn moeder. Mijn hart maakt een sprongetje bij het zien van haar lieve en mooie gezicht.  Ze staat bij de Volendamse viswinkel in de Kinkerstraat een haring te eten. Typisch mijn moeder, altijd op pad. Hoe vaak hebben we hier niet samen gewandeld?  
Waarom raakt het me zo dat ik mijn moeder zo tegenkom? Waarom voelt het zo verdrietig? Het liefste wil ik uitstappen en haar vastpakken en omhelzen, haar gezelschap houden. Ik voel me haast een voyeur. Een schilder die ongezien een schets maakt van iets doodgewoons.
Ik druk mijn neus tegen het glas, maar mijn moeder ziet me niet. De tram rijdt door en ik kan alleen maar omkijken. 

Sinds mijn moeder een aantal jaren later stierf  gebeurde er iets met mijn vader. Ook al waren ze al jaren niet meer samen.
Mijn vader verbitterde. Ik heb altijd het gevoel gehad dat dit te maken heeft gehad met het het feit dat hij mijn moeder ondanks alles miste.
Hun gecompliceerde liefdes relatie was nu voor altijd voorbij. Jarenlang had mijn moeder hoop gehouden en tevergeefs gewacht. Tot op de dag dat ze stierf.
 Mijn vader moest nu accepteren dat de dood de keuze voor hem had gemaakt. Er was een definitief einde gekomen aan het getwijfel, het ambivalente gedraai. De onzekerheid en de reserves.
De dood had nu besloten: het was voorgoed voorbij.

Aan het einde van vorig jaar stierf mijn vader. 
Ik merkte lachend op dat mijn moeder hoogstwaarschijnlijk ongeduldig op hem zou wachten aan gene zijde, maar ergens, diep in mijn hart meende ik het.

Tussen de oude foto's die mijn ouders achterlieten vond ik een van hun trouwfoto's. 
Het is een mooie voorjaarsdag in april. Mijn moeder verbergt haar prille zwangerschap onder het jasje van haar mantelpakje. In haar handen houdt ze een boeket seringen. Ze staan zij aan zij. Jong en verlegen glimlachend. De toekomst ligt nog open.

De trouwfoto heb ik in mijn vitrinekast gezet. Voor mijn gevoel zijn ze nu weer een beetje bij elkaar.
En ineens denk ik weer aan die keren dat ik ze op straat tegenkwam, jaren geleden.
Dat moment dat de tijd stil keek te staan.
En ik bedenk me, stel je voor dat ze onlangs gewoon weer verder zijn gewandeld en dat ze elkaar onderweg tegen zijn gekomen.
Stel je voor!  Kijk; ik zie hoe mijn moeder haar hand opsteekt als ze mijn vader vanuit de verte herkent; ze zwaait en roept zijn naam. Hij lacht verbaasd en zwaait terug. Ze lopen naar elkaar toe.Ze pakken elkaar vast.
 
Dan lopen ze samen verder. Misschien gaan ze ergens koffie drinken. Of ze gaan naar een museum, naar de Hortus, of  naar het Waterlooplein.
Mijn vader pakt mijn moeders hand en samen verdwijnen ze in de drukte. 
Ik zie hoe mijn vader iets in haar oor fluistert en ik hoor hoe mijn moeder schaterlacht.