We rijden langs de rivier die ons naar het middeleeuwse dorp Auzon leidt. De weg leidt door het dorp, waar ik de afgelopen 35 jaar de etalages heb zien vervagen en waar de een na de andere uitbaterij zijn deuren sloot. Wat over is zijn vage letters op gevels en vergeten uithangborden. Vliegengordijnen wapperen in de deur van het pand waar ooit de bakker van het dorp zat. De gordijnen zijn gesloten. Er is nog een café op een hoek, waar tegen de gevel een paar racefietsen staan, en waar binnen een formica bar zichtbaar is. De mannen aan de bar kijken nieuwsgierig op wanneer wij langsrijden met onze rode Tesla. Ik steek mijn duim omhoog, een opgeheven hand wuift terug.
Dan begint de weg te kronkelen, we rijden omhoog, langs de rotswand waar, aan de rand van het dorp het kerkhof ligt. Enkele ijzeren kruizen weten nog net boven de stenen muur te reiken, maar al snel is er niets meer te zien.
Ik was hier ooit, in dit dorp, met mijn vader. Ik, een jaar of twintig, en mijn vader een fitte vijftiger. Gebruind en energiek, gekleed in een spijkerbroek en een t shirt. Mijn vader wist over elke streek, stad of dorp waar hij regelmatig kwam, een geschiedenisles te geven. Zo ook over Auzon. Het dorp met zijn vele architecturale stijlen, waar autorijden, dankzij de vele hoge en uiterst smalle straatjes bijna onmogelijk is. We zijn dan ook te voet, en mijn vader praat honderduit. Straks vervolgen we onze weg, verder door de bergen waar hij mij voor de allereerste keer het huis zal laten zien.
Wanneer de Tesla de hoek omslaat beginnen we aan het bekende parcours, dat we hier al vele malen afgelegd hebben. De kronkelende bergwegen, die uiteindelijk zullen leiden naar het gehucht Malaure.
Ooit heeft mijn vader de bochten stuk voor stuk geteld. Het precieze aantal is me ontschoten, maar het waren er ruim honderd. Hoger en hoger klimmen we. We passeren de bekende gehuchten: "Bonjour", "Saint Hilaire", en "Espeluches". In een wei liggen een paar crème kleurige koeien.
En dan, in een bocht, houden we in. Hier gaan we van de weg af. We rijden naar beneden, langs de oude boerderij, die toch werkelijk bewoond is, maar waar we zelden mensen zien, naar de kom, waar het huis verscholen ligt.
Hoe lang ligt dit huis, deze gebouwen, waarvan een watermolen de hoofdrol speelt, en die een kleine commune met elkaar vormen, al berustend te wachten? Hoeveel bewoners heeft ze al zien komen en gaan? De immense Lindenboom die over het huis lijkt te waken, ritselt een zacht welkom als we de auto uitstappen.
En dan banen we ons een weg over het erf. We maaien het hoge gras weg met onze handen, we verschuiven het mos, dat op de traptreden groeit, en we openen de deur. We openen de luiken. Spinrag veegt over onze gezichten en dode insecten vallen uit de raamsponningen wanneer ik alle ramen stuk voor stuk opendoe.
Het huis lijkt lankmoedig toe te kijken. Het is zo oud en moe, dat het een oog gesloten houdt.
Wachtte mijn vader ons hier kort geleden nog breed glimlachend op, nu is het huis leeg, en lijkt het zich te hullen in stilte, eenzaamheid en, wellicht een tikje heimwee.
Ik loop naar beneden, naar de beek. Dat was ook altijd het eerste dat mijn vader deed. En misschien deed de molenaar dit honderd jaar geleden ook, om te zien hoe hoog de waterstand is. Hier, in de beek hebben we de as van mijn vader uitgestrooid. Het water is glashelder, met flonkerende stenen onder het wateroppervlak. Dit was de plek waar mijn vader kon ademen, waar hij gelukkig was.
We luchten de bedden, en vegen de vloer. Het hout kraakt, en in de tuin hoor je de lakens wapperen in de wind. We maken alles in gereedheid voor ons verblijf hier.
En langzaam komt het huis weer tot leven.
No comments:
Post a Comment