Wednesday, 17 July 2024

De stamgasten

Ze zitten op hun vaste plek aan de kleine bar: Joop, Willem, Hansje, meneer Piet en Gerard. Ze hebben hun vaste plek. Dat betekent dat die plek soms leeg blijft zolang de persoon in kwestie er (nog) niet is.

Er mag nog gerookt worden, dus er hangt een wazig gordijn van sigarettenrook, dat zich verengt met de schrale geur van bier en het aroma van spareribs.

Ik beheer het restaurant gedeelte, en Marjo bestiert de bar. Marjo heeft donkerbruin haar en ze praat met een stevig, onmiskenbaar Amsterdams accent. Ze is goed gebronsd door een kunstmatige zon, of bruin uit een tube, of  eerder een emmer. Marjo heeft een dikke buik. Het lijkt of ze zwanger is. De stamgasten zullen daar nooit ofte nimmer wat over zeggen, maar een enkele keer vraagt een argeloze gast "hoelang ze nog moet". Dat betekent dat de sfeer in het etablissement onmiddellijk omslaat en het gelach en luide gepraat verstomd. 

Maar de meeste bezoekers van eetcafé "De Hut" kennen het personeel en zullen wijselijk hun mond houden. Ze kennen ook de stamgasten, die even vanzelfsprekend worden begroet als het personeel, alsof ze bij het interieur horen.

Eetcafe de Hut is een begrip in Amsterdam. De spareribs worden geserveerd op een grote, aluminium schaal. Je kunt er kiezen uit: Zoet, Pittig, Gerookt, of "Van Alles Wat". Ook staat er saté op de kaart, met een plakje kroepoek en frietjes, en is er een wisselende daghap te krijgen. Meenemen is ook mogelijk.

 De Spareribs staan in frietemmers op de keukenvloer van het "kookologisch instituut", zoals de chef zijn territorium noemt, voordat ze in grote ketels uitgekookt worden. Daarna begint het uitgelezen bereidingsproces van bakken en grillen, en het bestrijken met de speciale kruidenmelange. "Volgens geheim recept" vertrouwd de bardame mij toe.

 Dat de keuken niet al te geavanceerd is en ook niet brandschoon, is een understatement. "Ik zag net nog een rat wegschieten" zegt de chef tegen mij wanneer ik mijn dienst begin. Omdat ik om een baantje verlegen zit, accepteer ik de arbeidsvoorwaarden die, op zijn zachtst gezegd opmerkelijk en enigszins ongewoon zijn.

Tijdens het "sollicitatiegesprek" met de dikke, opgeblazen eigenaar, die steevast een cremekleurig overhemd draagt wat strak om zijn buik gespannen zit en wat zweetplekken onder de oksels heeft, wordt mij medegedeeld dat "een leuk blond type zoals ik" met gemak 100 euro fooi binnensleept op een avond. Dat heeft de eigenaar van de onderneming doen besluiten om verder geen salaris uit te keren. Omdat er geen kassa is, krijg ik een grote "knip"met wat wisselgeld. Alles wat ik extra overhoud wanneer alle rekeningen zijn betaald, is voor mij. En, verdomd; ik houd elke avond rond de 100 euro over. Als jonge, alleenstaande moeder, die het geld goed kan gebruiken neem ik het maar voor lief.

Eetcafe De Hut, dat gevestigd is op het Olympiaplein, trekt een bonte verscheidenheid aan gasten. "Zeg nooit klanten; je staat hier niet op de Wallen" sist Marjo mij toe. De taxichauffeur met de hangsnor, staat  zij aan zij met de meneer uit Amsterdam Zuid, met de Burberry jas. Regelmatig staan er auto's dubbel geparkeerd. De politie knijpt een oogje dicht, want zij behoort zelf ook tot de vaste clientèle.

Terwijl ik het restaurant run, bestiert Marjo de bar, waar de stamgasten min of meer de enige afnemers zijn. Het is een bijzonder gezelschap. Hansje is een iel, mager ventje die aan straatvrees lijdt. Hij komt eigenlijk nooit zijn huis uit. Eten en drinken doet hij hier, ideaal, want dan is hij ook meteen even buiten geweest.

Meneer Piet praat met een geaffecteerd accent. Hij draagt altijd een tweedelig pak. Hij zegt steevast "toevallig even in de buurt" te zijn, en "wel wat beters te doen te hebben". Maar toch zit hij bijna dagelijks aan de bar. Gerard is een lange, uitgeteerde man met een vriendelijk gezicht. Omdat hij slechthorend is wordt hij meestal aangestoten wanneer er weer een rondje wordt gegeven. Dan knikt hij even en heft zijn glas. Ik heb hem nooit horen spreken.

Willem, is een stoere, gebruinde kerel met een kale kop. Hij werkt zelf ook in de horeca.  Willem heeft een oogje op mij. Hij maakt me continu complimenten, en wil me mee uit eten nemen. Als ik na mijn dienst naar huis wil gaan, wil hij altijd geld inzamelen voor mijn oppas, zodat ik nog wat langer kan blijven. Op een dag stopt hij een kaartje in mijn hand, waar een paar hartjes op getekend zijn. Het is een "waardebon" voor een date met hem.

Dan is er nog Joop. Joop is klein van stuk, en hij schijnt overdag een baan op kantoor te hebben. Joop drinkt elke avond zoveel dat hij met zijn kop op de bar valt. "Hey joop, wakker worden" wordt er dan aan het einde van de avond gezegd. Dan wordt hij hardhandig wakker geschud.  Dan opent hij zijn ogen en probeert nog een biertje te bestellen. In dit stadium wordt hij gewoonlijk genegeerd.

Het is jaren geleden, dat ik, als "leuk jong blond ding" bj de Hut werkte. Het was geen wereldbaan, maar toch denk ik er af en toe met weemoed aan terug en vraag ik me af, of de stamgasten nog altijd op hun vaste plek aan de bar zullen zitten.



Tuesday, 14 May 2024

Burn baby BURN

Het is november. Het regent al dagen, en niet zo'n beetje ook. De slagregens veroorzaken enorme plassen en in Amsterdam kan het water niet meer weg. Wanneer ik mijn vader en zijn vrouw opgehaald heb uit het ziekenhuis rijden we door de donkere straten die blank staan, naar huis. Het lijkt alsof we door een rivier heenrijden. Ik kan me niet herinneren zoveel water in de stad te hebben gezien.  Mijn vader zit naast mij en praat honderduit. De ingreep in het ziekenhuis is geslaagd. Hij is opgetogen. We weten dan nog niet dat hij binnen drie dagen zal komen te overlijden.

Het korte intense ziekbed van mijn vader, de verbouwing waar we al drie maanden inzitten, en het vele nachtelijke werk begint me dan al zo op te breken dat ik constant moe ben, en wanneer ik eenmaal in bed lig, ik niet kan slapen. Wat gebeurt er toch met me? Als ik niet beter zou weten, zou ik denken dat ik zwanger was, want ik huil om alles. Alles komt keihard binnen en het lijkt of alle filters verdwenen zijn.  En niet alleen emotioneel ben ik aan diggelen maar ook fysiek lijkt mijn lijf kapot. 

Maar ik ben sterk. Ik ben geen zeikerd. Een burn out is voor al diegenen die geen ruggegraat hebben. Voor diegenen die altijd wel iets te zeiken hebben. Diegenen die tegen mij aan lopen te zeuren. Mij nooit vragen hoe het met me gaat. Het lijkt wel alsof iedereen om mij heen zwak, ziek en misselijk is.

Het maakt me boos en ik voel me eenzaam.  Ik voel me depressief en onaantrekkelijk. Maar ik kan me nog steeds zo naar de buitenwereld presenteren dat het anders lijkt, en het grappige is dat iedereen er in gelooft.

Ik zeg tegen mezelf: Ik ben sterk en ik ben geen zeurpiet, geen jankerd, geen klager. Ik ga gewoon door. Ik moet door. Opgeven is voor losers.

Het flauwvallen gebeurt intussen steeds frequenter. En ik kan haast niet eten wanneer ik een belangrijke klus heb. Het kleine beetje eten dat ik erin krijg kots ik weer uit. Ik ben boos op mijn lijf. Boos op mijn omgeving, en boos op mijn vader die zomaar dood is gegaan. En ik ben boos dat ik steeds zo verdrietig ben. Ik ben niet leuk zo. En ik moet toch wel ergens van kunnen genieten? Ik vind mezelf ondankbaar. Waarom kan ik het niet meer leuk hebben? 

Dan, als laatste druppel wordt mijn oudste dochter weer psychotisch.  Het begint weer. De verwijten, het geschreeuw. De ongelooflijke woede. Naief als ik ben, had ik dit niet meer verwacht..Ik dacht dat het eindelijk beter ging.

En daar ga ik weer. Ik probeer met haar te redeneren, het te relativeren, haar te troosten, te sussen. Ik zeg dat het met mij ook niet zo goed gaat. Dat lijkt het gedrag alleen maar te triggeren: 

Ze zegt dat ze mij kapot wil maken. Dat ze daar alles voor over heeft. Dat ze een overdosis gaat nemen. Om mij te kwetsen.  Want ik ben een kut moeder, een aansteller, een egoïst. De whatsappjes blijven maar binnenkomen. Achter elkaar.

Afgewisseld door telefonische oproepjes. Wanneer ik haar blokkeer, belt ze me met een ander nummer. Ze zegt dat ze hoopt dat ik heel veel verdriet zal hebben, als ze er straks niet meer is. Ze lacht hard.

Slapen lukt nu bijna helemaal niet meer, en als ik al slaap word ik vaak volledig in paniek en huilend wakker. Ik ben echt bang dat ik mijn verstand ga verliezen.

Dan besluit ik dat het genoeg is. Ik stop voorlopig met werken, zet mijn sociale verplichtingen on hold en geef aan dat het niet goed met mij gaat. Want ik kan niet meer.

Nee, een echte happy end is er nog niet. Wel een burnout, een emotioneel trauma en enorm veel verdriet.

Maar er zijn ook lichtpuntjes. Familie die voor me wil zorgen en een paar vrienden en vriendinnen. Een paar. Maar veel meer heb je niet nodig om je gesteund te voelen.

De zon schijnt. De kat spint, de tuin staat in bloei en de lucht is blauw. En ik begin langzaam met mezelf weer op te bouwen.

Want ik ben sterk.





Tuesday, 26 March 2024

De trouwfoto

Vanuit de Marnixstraat rijd ik rechtsaf, over het bruggetje de Willemstraat in, en dan meteen linksaf, over de Lijnbaansgracht richting de Palmstraat waar hij woont. Hij loopt me tegemoet en hij lijkt -zoals altijd-, in gedachten verzonken.  Hij heeft een spijkerbroek aan, en een zwarte jas, zijn haar zit wild. Ondanks zijn leeftijd oogt hij nog altijd jeugdig en straalt hij een jongensachtige bravoure uit. Zijn tred is zelfverzekerd, en tegelijkertijd een tikkeltje nonchalant.
In die fractie van tijd, die korte opname dat ik hem passeer, lijkt alles even stil te staan. 
Gek genoeg realiseer me dan, dat dit beeld me altijd bij zal blijven. Mijn vader, die door Amsterdam wandelt. Een beeld waarvan ik nu al weet, dat ik er later met weemoed aan terug zal denken.
Het is een kostbaar moment. Het raakt me op de een of andere manier, om mijn vader hier zo, ongewild, te bespieden. Alsof ik naar een foto kijk. Iets wat reeds voorbij is. Een snapshot van Amsterdam met een van haar inwoners. 
Het is een ontroerend moment.
Ik passeer hem en ik zwaai, maar hij ziet me niet. 

Het doet me denken aan een flink aantal jaren ervoor, wanneer ik in de tram zit, op weg naar huis.
Ik zie haar maar zij ziet mij niet. Mijn moeder. Mijn hart maakt een sprongetje bij het zien van haar lieve en mooie gezicht.  Ze staat bij de Volendamse viswinkel in de Kinkerstraat een haring te eten. Typisch mijn moeder, altijd op pad. Hoe vaak hebben we hier niet samen gewandeld?  
Waarom raakt het me zo dat ik mijn moeder zo tegenkom? Waarom voelt het zo verdrietig? Het liefste wil ik uitstappen en haar vastpakken en omhelzen, haar gezelschap houden. Ik voel me haast een voyeur. Een schilder die ongezien een schets maakt van iets doodgewoons.
Ik druk mijn neus tegen het glas, maar mijn moeder ziet me niet. De tram rijdt door en ik kan alleen maar omkijken. 

Sinds mijn moeder een aantal jaren later stierf  gebeurde er iets met mijn vader. Ook al waren ze al jaren niet meer samen.
Mijn vader verbitterde. Ik heb altijd het gevoel gehad dat dit te maken heeft gehad met het het feit dat hij mijn moeder ondanks alles miste.
Hun gecompliceerde liefdes relatie was nu voor altijd voorbij. Jarenlang had mijn moeder hoop gehouden en tevergeefs gewacht. Tot op de dag dat ze stierf.
 Mijn vader moest nu accepteren dat de dood de keuze voor hem had gemaakt. Er was een definitief einde gekomen aan het getwijfel, het ambivalente gedraai. De onzekerheid en de reserves.
De dood had nu besloten: het was voorgoed voorbij.

Aan het einde van vorig jaar stierf mijn vader. 
Ik merkte lachend op dat mijn moeder hoogstwaarschijnlijk ongeduldig op hem zou wachten aan gene zijde, maar ergens, diep in mijn hart meende ik het.

Tussen de oude foto's die mijn ouders achterlieten vond ik een van hun trouwfoto's. 
Het is een mooie voorjaarsdag in april. Mijn moeder verbergt haar prille zwangerschap onder het jasje van haar mantelpakje. In haar handen houdt ze een boeket seringen. Ze staan zij aan zij. Jong en verlegen glimlachend. De toekomst ligt nog open.

De trouwfoto heb ik in mijn vitrinekast gezet. Voor mijn gevoel zijn ze nu weer een beetje bij elkaar.
En ineens denk ik weer aan die keren dat ik ze op straat tegenkwam, jaren geleden.
Dat moment dat de tijd stil keek te staan.
En ik bedenk me, stel je voor dat ze onlangs gewoon weer verder zijn gewandeld en dat ze elkaar onderweg tegen zijn gekomen.
Stel je voor!  Kijk; ik zie hoe mijn moeder haar hand opsteekt als ze mijn vader vanuit de verte herkent; ze zwaait en roept zijn naam. Hij lacht verbaasd en zwaait terug. Ze lopen naar elkaar toe.Ze pakken elkaar vast.
 
Dan lopen ze samen verder. Misschien gaan ze ergens koffie drinken. Of ze gaan naar een museum, naar de Hortus, of  naar het Waterlooplein.
Mijn vader pakt mijn moeders hand en samen verdwijnen ze in de drukte. 
Ik zie hoe mijn vader iets in haar oor fluistert en ik hoor hoe mijn moeder schaterlacht.  








Friday, 15 December 2023

 Hyacintenbollen.

Gedurende de laatste weken van zijn leven praatte mijn vader, die Peter heette, nog meer over vroeger dan voorheen.

Natuurlijk had hij, als oudere heer, altijd wel wat te vertellen over het Amsterdam van weleer; over de hongerwinter en de gruwelijke details die hij als klein jongetje had gezien; de jonge, dode soldaat, die hij op straat had zien liggen, en het wegvoeren van het gezin dat naast hem woonde. Met name het gezichtje van zijn buurmeisje Sarah, leek hem niet meer los te laten. Hij vertelde hoe alles veranderde. Over de stad Amsterdam, die gefaald leek te hebben, en er verloren en haast schuldig bij lag. Over de verraders en de helden.

Hij vertelde over het hout dat mensen probeerden te stelen om warm te blijven, ondanks dat er met scherp op ze geschoten werd. Over de evacuatie, naar het verre en onbekende Groningen en over de vele, vele andere trieste gebeurtenissen die hem, als kleine jongen gevormd moeten hebben. Achteraf denk ik wel eens dat hij mede daardoor zo gefascineerd was door geschiedenis en het daarom wellicht is gaan studeren. Mijn vader sprak altijd over mensenrechten en de fouten die mensen keer op keer weer leken te maken. Die fascinatie veranderde de laatste jaren van zijn leven in een obsessie.

Mijn vader raakte verbitterd en was boos op veel. Hij kon nog maar over een ding praten. Over de wanorde in de wereld, het geweld en de onveiligheid. Over de gekte die er volgens hem heerste, de gekte die tot onze ondergang zou leiden.

Hij klaagde ook over het leven in de stad. De onbeschoftheid van de mensen die hem, met zijn wandelstok niet lieten passeren, en de auto’s die niet stopten voor het zebrapad. De enorme hoeveelheid fietsen in Amsterdam en de elektrische auto’s. Over de bruggen die haast bezweken onder het vele verkeer, het massatoerisme, het constante gebruik van mobiele telefoons.

De wereld werd voor hem alsmaar ondraaglijker en onbegrijpelijker. En toen hij steeds slechter ging lopen en horen spendeerde hij zijn tijd vooral zittend voor de televisie. Kijkend naar CNN, of lezend in een van zijn historische naslagwerken. Met de kat op zijn schouder. Zijn trouwe metgezel. Zijn lichtje in het duister.

Zijn geliefde Amsterdam. De stad waar hij altijd van gehouden had, en die hem toebehoorde, veranderde in een ontrouwe maîtresse, een leugenachtige lellebel. Hij durfde haar nauwelijks meer in de ogen te kijken. Het was een haat liefde verhouding geworden.

Maar naast de voortdurende klaagzangen over de moderne tijd, die hij verachtte, en de herinneringen aan de oorlog, begon mijn vader ineens meer over zijn familie te praten.

Een paar weken geleden waren we op de spoedeisende hulp van het OLVG. Ik had erop aangedrongen dat mijn vader opgenomen zou worden. Want hij was er slecht aan toe. Maar het wachten duurde eindeloos.

Tijdens die paar uur in het ziekenhuis, vertelde mijn vader over zijn moeder, mijn kleine oma: Hoe hij ooit met een paar oudere jochies door de stad had gelopen en door hen werd uitgedaagd om een ruitje van een brandmelder in te tikken. Dat durfde de stoere Peter wel. Ondanks dat hij geen benul had van wat het ding voor functie had trapte hij het in. Om daarop meteen in de kraag te worden gevat door een diender. Hij werd meegenomen naar het bureau en op een stoel in de gang gezet en genegeerd.

Mijn oma, die 1.52 was en bruine ogen had die bij tijden zo zwart werden als kooltjes, stormde binnen en viel uit tegen de agenten. Hoe ze het durfden om een onschuldig kind te arresteren! De agenten, keken perplex toe hoe zij het jong bij de kraag nam en hem naar buiten dirigeerde.

Zoveel moederlijke verontwaardiging en boosheid, daar waren ze niet tegenop gewassen.

Het is kil op de spoedeisende hulp. Ik dek mijn vader toe met een ribbelige ziekenhuissprei. We zitten  al twee uur te wachten en mijn vader heeft het koud. Ik vraag beleefd hoe lang het nog kan duren voor de CT scan. De verpleegkundige zegt dat het nog heel lang kon duren.  Er volgt een heel verhaal over verkeersslachtoffers en mensen die er veel slechter aan toe zijn dan mijn vader, “veel en veel slechter”.  Mijn vader heeft het niet verstaan en praat onverstoorbaar  verder over vroeger:

“Weet je, dat jij hier ook geboren bent? Hier in het OLVG? Het was een strenge winter, en ik kwam net te laat, want door de barre winterse omstandigheden was er geen doorkomen aan, de hele stad lag plat. Hij glimlacht.

Er volgt nog een verhaal over de keer dat mijn vader een leren voetbal had gestolen. En hoe er een optocht was ontstaan in de straat. Mijn vader triomfantelijk voorop, met de bal als een trofee in zijn handen, en een hele stoet jongetjes er achteraan. Juichend en joelend. Tot mijn oma er de lucht van kreeg. Mijn parmantige oma, met haar geringe lengte en haar kleine voetjes gehuld in keurige zwarte pumps. Ze was in aantocht, en dat beloofde niet veel goeds.

Op het moment dat zij aankwam, stoof de stoet uiteen en werd de bal terstond bij haar ingeleverd. Daarna werd de bal geretourneerd aan de meneer van de speelgoedwinkel. Mijn oma beloofde plechtig dat haar zoon een nette jongen was en dat het nooit meer zou gebeuren.

Het liep nu tegen acht uur ‘s avonds. Er was nog steeds niemand geweest die ons iets te drinken aan had geboden, of te vragen hoe het met mijn vader ging. Mijn hoogbejaarde vader, die zo geel zag dat het leek alsof hij in Benidorm op vakantie was geweest, begon zich steeds ellendiger te voelen.  Ik probeerde zijn ijskoude handen wat op te warmen en deelde een snoepje uit dat ik onderin mijn tas had gevonden.

Toen ik enigszins geagiteerd weer iemand aansprak, over de scan en wanneer we de uitslag konden verwachten, veerde mijn vader ineens alert op.

“ Wat lijk jij toch veel op je oma” zei hij trots, “jij laat ook niet met je sollen”.  Het lukte me echter niet om hem opgenomen te krijgen.

De volgende dag pas kregen we te horen dat mijn vader een ongeneeslijke vorm van kanker had. Een ingreep die het leed wat zou verzachten, liet nog een week op zich wachten.

18 dagen na de avond op de spoedeisende hulp is mijn vader overleden. De strijd die ik gevoerd heb  heeft hem niet kunnen helpen. Ik heb me boos gemaakt, me niet laten intimideren en me niet opzij laten zetten. Ik heb conflicten gehad en eindeloos om hulp gesmeekt, maar het heeft niet geholpen.

Ik denk veel aan al die verhalen. Zoals het verhaal dat hij vertelde toen hij plotseling ziek werd:

“Zo’n buikpijn heb ik zelden gehad. Alleen die ene keer dat ik per ongeluk hyacintenbollen had gegeten in de hongerwinter. En die bleken giftig te zijn”.

Ik koester alle verhalen, en als ik erover nadenk geloof ik ook zeker, dat mijn vader gelijk heeft gehad. Ik denk inderdaad dat ik op mijn oma lijk. Ook al ben ik met mijn 1. 60 m wel iets langer dan zij.

 

 

 

Saturday, 25 November 2023

Weet je dat ik boos op je ben? Ik ben zo boos dat ik soms niet aan mijn verdriet toekom. Dat mijn hersenen blokkeren, omdat ik steeds maar blijf denken aan de gesprekken die we niet gehad hebben. De emoties die we niet gedeeld hebben en vragen die we elkaar niet gesteld hebben.
Ik ben boos op je, omdat je zomaar met doodgaan bent begonnen, zonder dat we daar de kans voor hebben gehad.
De laatste paar jaar was ik steeds bang dat je niet meer gelukkig was. En dat wilde ik veranderen.
Ik haalde je op en nam je mee uit wandelen. of we reden samen naar Friesland, naar mijn zus, Loes.
We gingen naar de markt, of struinen in de Kringloopwinkel. We dronken samen thee.
Het waren eenvoudige dingen die we deden. Maar ze hadden voor mij een grote waarde, en ik hoopte dat het jou blij zou maken.
Toen Lottie ziek was, haalde ik je op en kookte voor je. Een enkele keer gingen we uit eten.
Ik vroeg wat je graag nog zou willen, want ik maakte me zorgen om je.Nog een keer een big band horen spelen, of wandelen aan zee?
Je werd steeds slechter ter been en bovendien werd je steeds slechter horend.
Je wereld werd steeds kleiner.
Ergens begin dit jaar nam ik je mee naar het Holocaust namen monument. Ik had twee herinnering-stenen voor je geadopteerd.
Daar, in de Weesperstraat zochten we die stenen. Die van jouw buurmeisje Saartje Schnitzler. Het moment dat ze van huis vertrok, stond nog haarscherp op jouw netvlies. En een steen voor de moeder van jouw beste vriend, die in Sobibor vermoord was.
Toen ik je daar zo zag staan, door emoties overmand, kon ook ik mijn tranen bijna niet bedwingen. Je leek zo kwetsbaar.
Heel anders dan de vader die ik had gekend, de sterke vader die niet oud leek te kunnen worden; die hout hakte in Frankrijk, en die altijd gereedschap bij zich had om een fiets of een lekkende kraan te repareren.
De muzikale vader die piano speelde, de vader met de onbegrensde fantasie, die prachtige verhalen kon vertellen en die, toen er kleinkinderen kwamen altijd een glimlach van oor tot oor had als hij zag hoezeer ze weer gegroeid waren.
Je was er immers niet altijd.
Jij en Lottie woonden de grootste tijd in Frankrijk, op Malaure, jullie eigen domein.
Daar had jij je moestuin, een eigen stuk bos, en katten en de honden waar je dol op was: Canelle, en Yuki die altijd bij het keukenraam stonden te bedelen,
En Knokie de kat, die in Frankrijk werd begraven. Tenslotte was daar Toetie, jouw lievelings kat die steeds meer domesticeerde maar wel achterbleef in Frankrijk, en waar je continu bezorgd om was.
Uiteindelijk haalden we haar op. De kleine wilde Franse kat, die door jou veranderd was in een klein verwend divaatje.

Een maand geleden werd eerst de kat plotseling ziek en stierf. Jouw kat, jouw minziek wonderdier.
Jij hebt het daarna niet lang zelf meer volgehouden.
Ook jij werd ziek, je viel steeds meer af en tenslotte vernamen we dat je niet meer beter zou worden.
Dat je zo snel ging sterven, had ik echter niet verwacht. Had niemand verwacht.

Want, pap. je hebt me niet de kans gegeven om nog tegen je te zeggen dat ik van je houd. Dat je je best gedaan hebt en dat het oké is.
En dat ik zal beloven om niet meer boos op je te zijn.
Ik zal echt niet meer boos zijn.

Monday, 11 September 2023

Viezigheid


Als kind hapte ik altijd even naar lucht wanneer ze binnen traden: Mijn tantes.

Het was dan net alsof er een kleine storm opstak. Een frisse wind die de gordijnen op liet bollen en de kopjes en schoteltjes in het theekastje deed rinkelen. 

Mijn tantes brachten een zwierige energie met zich mee die voor mij synoniem stond aan frisse neuzen en blozende wangen. Gekleed in brandschone en piekfijn gestoomde en gestreken jurken beschikten mijn tantes stuk voor stuk over een no nonsense mentaliteit, gedecideerde inzet, nuchtere humor en dappere onverschrokkenheid.

Mijn moeder, die het buitenbeentje van de familie was, en op zeer jonge leeftijd het glooiende Limburgse landschap achter zich had gelaten om zich in Amsterdam te vestigen,  was altijd licht opgewonden als haar zusters in aantocht waren. Een tikkeltje nerveus zelfs. Maar ook een beetje geëxalteerd en ongeduldig. Alsof er hoog bezoek kwam.

Het was ook net, alsof er een vreemde soort stilte voor de storm te voelen was. een verwachtingsvolle aanloop, waarvoor mijn moeder zich schrap zette. 

Meestal was mijn moeder al een paar dagen actief, met vloeren dweilen, thee servies afstoffen, groentesoep maken en zich stevig met beide benen op de grond te plaatsen. Alsof ze anders omver geblazen zou worden.

Ook wij kinderen, dat wil zeggen, mijn zus en ik, stonden als het ware in het gelid, met vers gepoetste tanden, geboende wangen en strak gekamde haren. Om het Limburgse comité met gepaste achting binnen te halen.

En als de deur dan eindelijk open zwaaide, werd de kleine huiskamer in Amsterdam aanstonds gevuld met tomeloze energie, blijdschap, geschaterlach, omhelzingen en luid gepraat in Limburgs dialect. Mijn moeder voerde het hoogste woord, opgetogen dat zij zich weer in haar "moederstaal" kon uitdrukken.

Eerst werden er tassen tevoorschijn getoverd, die gevuld waren met ontelbare, vaak nuttige cadeautjes, als zakdoeken, stukken zeep, bussen deodorant, wasknijpers, nieuwe sokken en rollen pepermunt. Vaak zat er dan ergens een tientje of een briefje van vijf tussen gemoffeld. Voor mij en mijn zus.

En, uiteraard, dozen met Limburgse vlaai. Van de beste bakker van Panningen: Broekmans. Want zo'n rijstevlaai moest wel bij de beste vandaan komen.

"ZO" zeiden mijn tantes dan. "Nu lust ik wel een lekkere tas koffie". En dan werd meteen de vlaai aangesneden. Mijn tantes stonden binnen een mum van tijd schoteltjes en taartvorkjes te organiseren, koffie in het koffiefilter te gieten en het aanrecht schoon te vegen. Mijn moeder bedremmeld toekijkend.

En voor je het wist, ging er kort daarop een tornado van schoonmaak activiteiten door het huis. Er werden dingen gedaan die ik nog nooit had gezien; spinrag werd met ragers uit de plinten gejast, ramen werden met krantenproppen schoon geboend en kussens werden in de tuin te luchten gelegd. Vloerkleden werden met een mattenklopper gemept en de hele keuken werd gelapt. Voor sommige hardnekkige richeltjes werd een tandenborstel of -stoker gebruikt.

"Maar, maar! Wat een vettigheid" kirden mijn tantes dan, en ze fronsten hun voorhoofd bij zoveel slonzigheid en wanorde. Maar de frons kwam op mij altijd geveinsd over, alsof ze ergens blij waren, dat mijn moeder zo'n slechte huisvrouw was en zij hun schoonmaak talent konden demonstreren, en er nog plezier in leken te hebben ook! 

Mijn moeder, enigszins ontredderd, deed de radio aan, en als er dan een bekend liedje voorbij kwam,  zongen ze met z'n allen mee. Mijn tantes pakten mijn hand stevig vast om mij rond te zwieren.

Eigenlijk was het altijd een beetje feest als mijn tantes kwamen.

Nu mijn moeder er niet meer is, en de meeste van mijn  tantes helaas ook niet meer, mis ik die heerlijke energieke Limburgse voortvarendheid van deze familiebezoekjes. Ik mis de hardhandige aaien over mijn hoofd, de stevige omhelzingen, de geestdrift en de liefde. En vooral de lach op mijn moeders gezicht, als ze zich weer even "thuis" voelde met haar zusjes.

En ook al ben ik een echt Amsterdams meisje, ik ben trots op dat kleine stukje Limburg dat ook bij mij lijkt te horen.


Wednesday, 21 June 2023

Lyn

Ik mag jou graag. Zegt Lyn. Ze steekt nog een sigaret op en trekt een blikje bier open.    Wil je ook een biertje?  Ik bedank haar. Voor mij is het te vroeg. Ik moet nog lunchen. En bovendien houd ik niet eens van bier. Toch ben ik bijna geneigd om "ja" te zeggen. Omdat ik haar niet wil kwetsen. Lyn legt haar brandende sigaret in de asbak en loopt naar de kleine keuken waar iets staat te pruttelen op het fornuis. 

Ze komt terug met een broodje hamburger en neemt weer plaats op de bank waar ze zich kennelijk al een paar dagen geïnstalleerd heeft. Dan neemt ze om beurten trekjes van de sigaret, hapjes van de hamburger en slokjes van het blikje bier. De asbak zit vol en staat wankel op het grote dekbed wat op de bank gedrapeerd ligt.     Het kleine huis is overvol en de rooklucht veroorzaakt een dichte mist. Overal liggen spullen. Met de bank als het grootste verzamelpunt. Hier liggen een nagelvijl, folders en flyers, strippen van pillen, een badlaken, kledingstukken, een breiwerk, een opschrijfboekje, tijdschriften, en allerlei rommeltjes.     In de hoek van de kamer ligt nog een enorme berg kleding. De televisie staat aan en de rolgordijnen zijn half gesloten. Ik sta even op en kijk uit over de Zeedijk. De straat waar ik vroeger zo vaak kwam. De winkel waar ik werkte en waar we, bij mooi weer, buiten koffie met elkaar dronken.    Het werd een gewoonte. Wanneer ik op zonnige dagen aan kwam lopen stak ze haar hoofd al om de deur; ik ben blij je te zien, drinken we zo samen koffie?

Ik mis je. Zegt Lyn. Wil je echt geen biertje?     Ik vraag hoe het met haar gaat.     Ik heb van die paniekaanvallen hé. Zegt ze. Daarom belde ik jou ook van de week. Ik weet dat jij altijd rustig blijft, dus dan bel ik jou. Mijn andere vrienden maken zich meteen zo druk. Dat vind ik vervelend. Jij blijft rustig, dat helpt.      Daarna was het ook weer over hoor. Maar die paniekaanvallen zijn echt vervelend. Zou het met de overgang te maken hebben? Ik zeg iets over de invloed van hormonen en het belang van beweging.  Kijk eens wat een prachtig weer, probeer ik mijn woorden kracht bij te zetten: Dat scheelt ook hoor, dat de zon schijnt. En buiten zijn helpt. Lekker wandelen, onder de mensen zijn.

Ze schudt haar hoofd en zegt dat ze het niet op kan brengen. Dat ze vanochtend toch maar weer een diazepam heeft genomen. En dan: Je moet me binnenkort echt helpen met opruimen hoor. Ik kan het gewoon niet alleen.     Ik wijs naar de boeken die in de kast staan en vraag haar of ze nog veel leest. dan begint ze te vertellen: Die schrijver, dat is mijn opa. Ik ben namelijk geadopteerd. Ach er is zoveel gebeurt in mijn leven.     Ik heb teveel gezien.Er zijn mensen vermoord.  Ik kom uit een hele rijke familie. Maar er was daar veel mis hoor. Ik vermoed ook dat ik eigenlijk ontvoerd ben. Gestolen van mijn echte familie. Misdadigers zijn het. Slechte mensen.     In de tijd dat ik naar Nederland kwam waren er wel meer ontvoeringen. Als ik alles wat ik gezien heb zou vertellen, dan zouden ze mij waarschijnlijk ook vermoorden. Ik haat ze. weet je dat?

Hoe gaat het eigenlijk met jou? En hoe gaat het met je dochter?  Ik beantwoord haar vraag en dan is het even stil. Muisstil.

Ik mis je echt hoor, zegt Lyn. Je zou een goede hulpverlener zijn. Waarom ga je dat niet doen? Mensen helpen? Dat zou echt iets voor jou zijn.