Thursday, 26 June 2025

Geschiedenisles

 We rijden langs de rivier die ons  naar het middeleeuwse dorp Auzon leidt. De weg leidt door het dorp, waar ik de afgelopen 35 jaar de etalages heb zien vervagen en waar de een na de andere uitbaterij zijn deuren sloot. Wat over is zijn vage letters op gevels en vergeten uithangborden. Vliegengordijnen  wapperen in de deur van het pand waar ooit de bakker van het dorp zat. De gordijnen zijn gesloten. Er is nog een café op een hoek, waar tegen de gevel een paar racefietsen staan, en waar binnen een formica bar zichtbaar is. De mannen aan  de bar kijken nieuwsgierig op wanneer wij langsrijden met onze rode Tesla. Ik steek mijn duim omhoog, een opgeheven hand wuift terug.

Dan begint de weg te kronkelen, we rijden omhoog, langs de rotswand waar, aan de rand van het dorp het kerkhof ligt. Enkele ijzeren kruizen weten nog net boven de stenen muur te reiken, maar al snel is er niets meer te zien.

Ik was hier ooit, in dit dorp, met mijn vader. Ik, een jaar of twintig, en mijn vader een fitte vijftiger. Gebruind en energiek, gekleed in een spijkerbroek en een t shirt. Mijn vader wist over elke streek, stad of dorp waar hij regelmatig kwam, een geschiedenisles te geven. Zo ook over Auzon. Het dorp met zijn vele architecturale stijlen, waar autorijden, dankzij de vele hoge en uiterst smalle straatjes bijna onmogelijk is. We zijn dan ook te voet, en mijn vader praat honderduit. Straks vervolgen we onze weg, verder door de bergen waar hij mij voor de allereerste keer het huis zal laten zien. 

Wanneer de Tesla de hoek omslaat beginnen we aan het bekende parcours, dat we hier al vele malen afgelegd hebben. De kronkelende bergwegen, die uiteindelijk zullen leiden naar het gehucht Malaure.

Ooit heeft mijn vader de bochten stuk voor stuk geteld. Het precieze aantal is me ontschoten, maar het waren er ruim honderd.  Hoger en hoger klimmen we. We passeren de bekende gehuchten: "Bonjour", "Saint Hilaire", en "Espeluches". In een wei liggen een paar crème kleurige koeien.

En dan, in een bocht, houden we in. Hier gaan we van de weg af. We rijden naar beneden, langs de oude boerderij, die toch werkelijk bewoond is, maar waar we zelden mensen zien, naar de kom, waar het huis verscholen ligt.

Hoe lang ligt dit huis, deze gebouwen, waarvan een watermolen de hoofdrol speelt, en die een kleine commune met elkaar vormen, al berustend te wachten? Hoeveel bewoners heeft ze al zien komen en gaan? De immense Lindenboom die over het huis lijkt te waken, ritselt een zacht welkom als we de auto uitstappen.

En dan banen we ons een weg over het erf. We maaien het hoge gras weg met onze handen, we verschuiven het mos, dat op de traptreden groeit, en we openen de deur. We openen de luiken. Spinrag veegt over onze gezichten en dode insecten vallen uit de raamsponningen wanneer ik alle ramen stuk voor stuk opendoe. 

Het huis lijkt lankmoedig toe te kijken. Het is zo oud en moe, dat het een oog gesloten houdt. 

Wachtte mijn vader ons hier kort geleden nog breed glimlachend op, nu is het huis leeg, en lijkt het zich te hullen in stilte, eenzaamheid en, wellicht een tikje heimwee. 

Ik loop naar beneden, naar de beek. Dat was ook altijd het eerste dat mijn vader deed. En misschien deed de molenaar dit honderd jaar geleden ook, om te zien hoe hoog de waterstand is.  Hier, in de beek hebben we de as van mijn vader uitgestrooid. Het water is glashelder, met flonkerende stenen onder het wateroppervlak. Dit was de plek waar mijn vader kon ademen, waar hij gelukkig was.

We luchten de bedden, en vegen de vloer. Het hout kraakt, en in de tuin hoor je de lakens wapperen in de wind. We maken alles in gereedheid voor ons verblijf hier. 

En langzaam komt het huis weer tot leven.

Monday, 26 May 2025

Ontwaakt!

Wanneer er op zondagochtend aangebeld werd, keek mijn moeder meestal tersluiks en argwanend door het raam, want dan kon het wel eens gebeuren dat er een Jehova getuige voor de deur stond.

Bij ons thuis waren de zondagochtenden lui en laat, en kwam het regelmatig voor dat iedereen nog in  pyjama rondliep en er luid muziek werd gespeeld. Mijn ouders hechtten er weinig waarde aan zich te moeten conformeren aan burgerlijke orde en netheid. Daardoor vielen we wel wat op in de -toen nog- ietwat stijve en tuttige Amsterdamse straat. 

Nadat mijn vader ooit een Jehova met fysiek geweld had bedreigd -omdat die weigerde zijn voet uit de deuropening te halen — wilden we koste wat kost een herhaling voorkomen.

Het vervelende was, dat na dit voorval de Jehova's het op ons gemunt leken te hebben. Hun missie was bekering — en vooral wij waren het doelwit van hun vurige overtuiging.

Daarom was het cruciaal om Jehova’s op tijd te herkennen.

Opvallend was dat Jehova’s meestal als duo optraden: een dame en een heer. Hun ouwelijke, te nette kleding verraadde hen meteen — de man in pak met stropdas, de vrouw in japon of mantelpak. Wist je het nog niet helemaal zeker, dan kon je ze meestal wel thuisbrengen door hun merkwaardige grijns, die als het ware op hun gelaat geplakt zat. En was het nog steeds niet duidelijk, dan was de stapel tijdschriften of pamfletten, die ze onder hun arm geklemd hielden een zeer sterke aanwijzing.

Het waren spannende momenten, wanneer wij als gezin ons schuil hielden in de woning, terwijl de Jehova's probeerden om een glimp van ons op te vangen om ons zo ons naar de voordeur te lokken. Om dan een gesprek te beginnen met telkens dezelfde vraag :Mag ik eens met u praten over God?

Toen het weken achtereen niet gelukt was om ons tot een gesprek te verleiden, vonden wij stapels pamfletten in de bus. Onheilspellende teksten, waarin met hel en verdoemenis werd gedreigd, en waarin ons voor werd gehouden dat wij, als ongelovigen achter zouden blijven wanneer de wereld zou vergaan.

Ontwaakt! was er te lezen op de folders, die mijn vader meestal geërgerd in de vuilnisbak sodemieterde. 

Toen ook dit niet leek te helpen, volgden er handgeschreven brieven. De brieven, enkele kantjes lang, waren in een sierlijk handschrift opgesteld, en er stonden opvallend veel uitroeptekens en hoofdletters in.

Na verloop van tijd namen de bezoekjes van de Jehova’s af. De kerk in de buurt werd gesloopt, en de winkel vol bijbels en kruisbeelden hield ermee op.

De kans op bekering was daarmee voorgoed verkeken.


Tuesday, 13 May 2025

Mc Donalds en andere misverstanden.

Record

Het is tientallen jaren geleden dat ik ze voor het laatst zag — mijn twee beste vrienden van de middelbare school.

Die schooltijd voelde toen als een bevrijding. Een nieuw universum opende zich: met verliefdheden, schoolfeesten, stiekem roken en eindeloos filosoferen.

Het was het einde van de kindertijd — vonden wij — en het begin van een tijd waarin we voor het eerst vermoedden dat onze ouders misschien niet alwetend waren. Misschien zaten ze er soms ook gewoon naast.

Er groeide iets in die jaren, een kortstondige overtuiging dat wij tot een soort elite behoorden. De zeer tijdelijke elite van vijftien- en zestienjarigen. Onwankelbaar in onze mening dat wij — áls we al ooit volwassen zouden worden — het radicaal anders zouden doen dan de generaties voor ons. Weg met plicht, weg met voorspelbaarheid, en zeker weg met de grootspraak van al die volwassenen die dachten dat ze het leven doorgrond hadden.

Docenten werden geparodieerd met de ernst van cabaretiers in de dop, regels waren er om te negeren, en politiek... dat was iets voor grauwe mensen met grijze pakken.

Play

Als ik nu terugkijk, lijkt die periode van amper drie jaar eindeloos te hebben geduurd. Alsof de tijd toen trager tikte, stroperiger was. Langer dan de decennia die volgden, die voorbijraasden als een nachtbus waar je net te laat voor bent.

We hadden een lijstje, onuitgesproken maar bindend. We zouden nooit dik worden. Alleen nog jazz luisteren, onze kinderen trendy kleden en Amsterdam nooit verlaten. En, o ja — nooit van ons leven McDonald’s eten.

Mijn vriendin woonde aan de “goede” kant van het Vondelpark — met brede lanen en hoge plafonds. Wij woonden aan de minder goede kant. Mijn vriend leefde op een woonboot aan de rand van Amstelveen, met uitzicht op riet en stilte.

In die drie jaar bepaalden zij mijn blik op de wereld. Misschien waren we anders opgevoed, hadden we andere goden thuis, andere regels, andere stille verwachtingen — maar in elkaars gezelschap vielen die verschillen weg. Samen vormden we een gesloten ecosysteem van ideeën, muziek, dromen en ongelooflijk veel gelach.

Fast Forward

En vandaag zie ik ze weer.

We kregen kinderen, trouwden, scheidden, bouwden carrières op en braken ze af. We reisden naar verre oorden en keerden weer terug. We hebben liefgehad, verloren, gehoopt — en de was gedaan.

Onze ouders zijn oud geworden, of inmiddels verdwenen. Onze kinderen zijn uitgevlogen. We zijn opnieuw in een andere fase beland.

En nu gaan we samen proberen een samenvatting te maken van die tijd waarin alles nog moest beginnen.
Of misschien juist van de tijd waarin we dachten dat we het allemaal al wisten.

Ik zie ze aankomen. Het is wat onwennig.
Maar er is ook meteen herkenning.

De tape speelt door.

Thursday, 9 January 2025

Ain't misbehavin


Ik ben een slechte slaper. Op het moment dat het licht uitgaat, begint de stem in mijn hoofd tegen me aan te praten. Sinds ik met ACT therapie begonnen ben, heb ik begrepen dat deze stem ook wel "De piekerfabriek "genoemd wordt. Of "Het geweten". Om het piekeren te stoppen wordt geadviseerd om dit geweten af en toe flink belachelijk te maken, en het ook een naam te geven. Mijn geweten, die de leiding heeft over een piekerfabriek van enorme afmetingen; heet Trees.

Mijn moeder had de neiging om de naam Trees aan mensen (voornamelijk vrouwen) te geven, die ontzettend konden zaniken. Zo was er bijvoorbeeld een buurvrouw, waarvoor mijn moeder altijd wegvluchtte als ze haar door het raam zag aankomen. "Daar heb je die zeik Trees weer, ik ben er niet hoor", zei ze dan, terwijl ze zich verschuilde in de gang.

Net als de echte Trees kan die van mij ook vreselijk zaniken en zeiken. Er is altijd wel iets mis, of er dreigt iets mis te gaan. Trees zeikt constant aan mijn hoofd. Overdag kan ik me gelukkig schuilhouden omdat ik druk ben met andere zaken. Maar s'nachts ziet ze haar kans waar. Ik kan geen kant op. Trees gaat recht voor me staan en begint over de stomste dingen te zeuren. Over werk wat ik moet afmaken, keukenkastjes die ik nog moet schilderen, menu's die ik moet bedenken, wekkers die mega vroeg afgaan, kwalen en pijntjes die vast iets ernstigs betekenen, het klimaat dat op springen staat, een wereldoorlog die dreigt te beginnen, mijn kinderen die levensgevaar lopen als ze zich door het drukke verkeer van Amsterdam begeven, en mijn kat die misschien ziek is.

Er komt geen einde aan. Ook al zeg ik tegenwoordig letterlijk: Trees, je moet je kop houden, ik wil slapen.En, waarachtig, soms lijkt dat te werken. Trees stopt met zeuren. Het wordt even stil.

 Echter sinds kort heeft Trees iets nieuws bedacht. Ze zingt namelijk liedjes.

En die liedjes, die zijn niet te stoppen. Het licht gaat uit, ik geef mijn man een nachtkus, doe mijn oordoppen in, en dan begint het. Om een voorbeeld te geven: rond de kerst heb ik een halve nacht wakker gelegen van "Santa Claus is coming to town". Het erge was dat ik continu alleen het refrein hoorde. Waarschijnlijk omdat Trees de volledige tekst niet kent. En dat refrein stond op repeat.

Maar afgelopen nacht, toen ik eerst 280 dikke, wollige schapen had geteld, zodat ze veilig op stal konden, begon er ineens, uit het niets, een jazz liedje, dat ik vroeger vaak thuis hoorde. Heel bijzonder, want sinds mijn vader is gestorven, ben ik op raadselachtige wijze ineens alle nummers vergeten die hij vroeger op de piano speelde. Maar ineens wist ik het weer; dit liedje speelde mijn vader! En mijn moeder zong mee.

En ineens was ik klaarwakker. Ik zag mijn vader en mijn moeder in de woonkamer. Ik zag de planten op de vensterbank staan, de honden in hun mand liggen en de zon door het raam naar binnen schijnen. En ongevraagd kreeg ik van Trees een uitgebreide rondleiding door mijn ouderlijk huis. Ik zag het oude bureau van mijn vader, de eethoek en de enorme kast met boeken, waarvan ik zelfs de titels kon lezen: "Funeral games", van Mary Renault, en "Dickens, De verzamelde werken". En door de openstaande deuren van de achterkamer zag ik de tuin. Ik zag de waslijn waar mijn moeder een kleed overheen had gehangen. Ik zag de oude schuur, en ik zag de veranda waar een kat lag te slapen. 

En gedurende deze rondleiding hoorde ik mijn moeder zingen:"No one to talk with, all by myself, no one to walk with, but I'm happy on the shelf, ain't misbehaving, I'm saving my love for you"

Ik zag haar glimlachende gezicht. Ze keek me even aan en liep richting de keuken. En ik zag mijn vader, die nietsvermoedend aan het spelen was. Ik zag mijn zus haar fiets tegen de gevel aanzetten, en haar schooltas van de bagagedrager halen.

En even was ik Trees dankbaar.


Monday, 25 November 2024

Een dikke, bruine muis.

Er ritselt iets in de oude plastic tas die ik heb gevonden. "Carrefour hypermarche" staat er op de zak. Het is nog net te lezen.  Onderin, verschuild in een zak met antieke lampenkapjes, zit een klein wezentje. Een grote, bange, bruine muis. 

Het is de eerste levende ziel die ik hier, in Frankrijk zie, sinds we zijn aangekomen, afgezien van wat vogels, die ritselend door de voormalige moestuin van mijn vader fladderen.

Sinds we hier aangekomen zijn is het weer omgeslagen. Dit overkomt ons elke keer wanneer we hier zijn. Was de weersvoorspelling in Nederland nog uitermate gunstig, nu, pakken donkere wolken zich samen. Het is pas begin oktober, maar de herfst lijkt haast te hebben om de zomer te passeren. Het begint al kil aan te voelen.

Ik kan er maar geen grip op krijgen. Dit terrein, de oeroude watermolen, en alle andere gebouwen, waaronder het robuuste woonhuis. De woeste natuur en de stilte die, wanneer het nacht wordt onheilspellend op mij overkomt, de stille, enigszins geheimzinnige paden die aan de horizon in het bos verdwijnen. De ruïnes, de bergen, de kronkelende beek. De mysterieuze atmosfeer.

Dit is het domein van mijn vader. Dertig jaar lang verbleef hij hier een groot deel van het jaar. Dertig jaar lang heeft hij hier gewerkt, gebouwd, groenten geplant, geverfd, hout gehakt en geïnvesteerd.  Maar nu hij er niet meer is, lijkt het allemaal in sneltreinvaart te vervallen. Het terrein is overwoekerd en van de moestuin is niks meer terug te zien. 

En nu gaapt het grote huis ons aan. Afwachtend, stil, verontrust en enigszins dreigend. Haar lot ligt in onze handen. En wij, mijn zusje en ik, lopen hier rond, maar weten ons geen raad.

We beginnen maar met opruimen. Dat is altijd goed. Het geeft lucht en energie. Het ruimt ook de geest op, en het gemoed.

Maar waar zijn we aan begonnen. Op het grote terrein bevinden zich vier gebouwen, die volledig vol staan met attributen. Het gaat om halfvergane antieke meubels, gereedschap, elektronische apparatuur, bedden, oude fornuizen, hekwerk, potten en pannen, serviesgoed, grammofoonplaten, muziekinstallaties, en boeken. Heel veel boeken. Terwijl we opruimen heb ik steeds het gevoel dat ik in andermans spullen zit.

Het begint zachtjes te motregenen wanneer ik de eerste zak met antiek glaswerk uit de donkere molen trek. Dan volgen er zakken met bakeliet, lampenkapjes en zakken met oude fittingen. 

Het donkere deel van de oude watermolen bezorgt me rillingen. het gigantische liggende schoepenrad herbergt een groot gapend gat, waaronder ooit water stroomde. Mijn vader heeft er een oude deur voor gezet, zodat je er niet in kunt vallen.  De vloer is onregelmatig, en vanuit het plafond steekt hier en daar wat stro. Voor mij staat een oude archiefkast, die tot de nok gevuld is met levensmiddelen. Alles is over de datum, aangevreten of half vergaan.

De zak met lampenkapjes die ik in mijn handen heb beweegt, en ritselt. Ik slaak een gilletje en gooi hem van me af, in het hoge onkruid. Twee aandoenlijke kraalogen kijken mij aan. Een eekhoornachtig lang bruin lijf strekt zich in paniek uit in een poging te ontsnappen. Dit is geen gewone muis, maar een Franse eikelmuis. Het Disney achtige figuurtje weet zich uit de tas te bevrijden en verdwijnt in het gebladerte. Onderin de tas, in een van de fraai gevormde lampenkapjes bevinden zich krantensnippers en muizenkeutels. 

In gedachten zie ik hoe de muis zich tegoed doet aan de zakken bloem, de koekjes en de vermicelli, om zich daarna voor een dutje terug te trekken in het lampenkapje. Dit, dag in dag uit. Wat een riant leven moet dat zijn geweest.

 En wat zou mijn vader gelachen hebben als ik hem van dit tafereel had verteld.

Ineens voelen mijn ogen waterig aan, en ik vraag me af of ik hier wel hoor te zijn. In deze eenzame, stille omgeving. In een leeg huis dat van niemand meer is.

Vanachter een struik vermoed ik twee grote kraalogen te zien, die me heimelijk bespieden en bespotten, en in gedachten zie ik mijn vader in de moestuin staan. Alsof er niks veranderd is.


 



Wednesday, 17 July 2024

De stamgasten

Ze zitten op hun vaste plek aan de kleine bar: Joop, Willem, Hansje, meneer Piet en Gerard. Ze hebben hun vaste plek. Dat betekent dat die plek soms leeg blijft zolang de persoon in kwestie er (nog) niet is.

Er mag nog gerookt worden, dus er hangt een wazig gordijn van sigarettenrook, dat zich verengt met de schrale geur van bier en het aroma van spareribs.

Ik beheer het restaurant gedeelte, en Marjo bestiert de bar. Marjo heeft donkerbruin haar en ze praat met een stevig, onmiskenbaar Amsterdams accent. Ze is goed gebronsd door een kunstmatige zon, of bruin uit een tube, of  eerder een emmer. Marjo heeft een dikke buik. Het lijkt of ze zwanger is. De stamgasten zullen daar nooit ofte nimmer wat over zeggen, maar een enkele keer vraagt een argeloze gast "hoelang ze nog moet". Dat betekent dat de sfeer in het etablissement onmiddellijk omslaat en het gelach en luide gepraat verstomd. 

Maar de meeste bezoekers van eetcafé "De Hut" kennen het personeel en zullen wijselijk hun mond houden. Ze kennen ook de stamgasten, die even vanzelfsprekend worden begroet als het personeel, alsof ze bij het interieur horen.

Eetcafe de Hut is een begrip in Amsterdam. De spareribs worden geserveerd op een grote, aluminium schaal. Je kunt er kiezen uit: Zoet, Pittig, Gerookt, of "Van Alles Wat". Ook staat er saté op de kaart, met een plakje kroepoek en frietjes, en is er een wisselende daghap te krijgen. Meenemen is ook mogelijk.

 De Spareribs staan in frietemmers op de keukenvloer van het "kookologisch instituut", zoals de chef zijn territorium noemt, voordat ze in grote ketels uitgekookt worden. Daarna begint het uitgelezen bereidingsproces van bakken en grillen, en het bestrijken met de speciale kruidenmelange. "Volgens geheim recept" vertrouwd de bardame mij toe.

 Dat de keuken niet al te geavanceerd is en ook niet brandschoon, is een understatement. "Ik zag net nog een rat wegschieten" zegt de chef tegen mij wanneer ik mijn dienst begin. Omdat ik om een baantje verlegen zit, accepteer ik de arbeidsvoorwaarden die, op zijn zachtst gezegd opmerkelijk en enigszins ongewoon zijn.

Tijdens het "sollicitatiegesprek" met de dikke, opgeblazen eigenaar, die steevast een cremekleurig overhemd draagt wat strak om zijn buik gespannen zit en wat zweetplekken onder de oksels heeft, wordt mij medegedeeld dat "een leuk blond type zoals ik" met gemak 100 euro fooi binnensleept op een avond. Dat heeft de eigenaar van de onderneming doen besluiten om verder geen salaris uit te keren. Omdat er geen kassa is, krijg ik een grote "knip"met wat wisselgeld. Alles wat ik extra overhoud wanneer alle rekeningen zijn betaald, is voor mij. En, verdomd; ik houd elke avond rond de 100 euro over. Als jonge, alleenstaande moeder, die het geld goed kan gebruiken neem ik het maar voor lief.

Eetcafe De Hut, dat gevestigd is op het Olympiaplein, trekt een bonte verscheidenheid aan gasten. "Zeg nooit klanten; je staat hier niet op de Wallen" sist Marjo mij toe. De taxichauffeur met de hangsnor, staat  zij aan zij met de meneer uit Amsterdam Zuid, met de Burberry jas. Regelmatig staan er auto's dubbel geparkeerd. De politie knijpt een oogje dicht, want zij behoort zelf ook tot de vaste clientèle.

Terwijl ik het restaurant run, bestiert Marjo de bar, waar de stamgasten min of meer de enige afnemers zijn. Het is een bijzonder gezelschap. Hansje is een iel, mager ventje die aan straatvrees lijdt. Hij komt eigenlijk nooit zijn huis uit. Eten en drinken doet hij hier, ideaal, want dan is hij ook meteen even buiten geweest.

Meneer Piet praat met een geaffecteerd accent. Hij draagt altijd een tweedelig pak. Hij zegt steevast "toevallig even in de buurt" te zijn, en "wel wat beters te doen te hebben". Maar toch zit hij bijna dagelijks aan de bar. Gerard is een lange, uitgeteerde man met een vriendelijk gezicht. Omdat hij slechthorend is wordt hij meestal aangestoten wanneer er weer een rondje wordt gegeven. Dan knikt hij even en heft zijn glas. Ik heb hem nooit horen spreken.

Willem, is een stoere, gebruinde kerel met een kale kop. Hij werkt zelf ook in de horeca.  Willem heeft een oogje op mij. Hij maakt me continu complimenten, en wil me mee uit eten nemen. Als ik na mijn dienst naar huis wil gaan, wil hij altijd geld inzamelen voor mijn oppas, zodat ik nog wat langer kan blijven. Op een dag stopt hij een kaartje in mijn hand, waar een paar hartjes op getekend zijn. Het is een "waardebon" voor een date met hem.

Dan is er nog Joop. Joop is klein van stuk, en hij schijnt overdag een baan op kantoor te hebben. Joop drinkt elke avond zoveel dat hij met zijn kop op de bar valt. "Hey joop, wakker worden" wordt er dan aan het einde van de avond gezegd. Dan wordt hij hardhandig wakker geschud.  Dan opent hij zijn ogen en probeert nog een biertje te bestellen. In dit stadium wordt hij gewoonlijk genegeerd.

Het is jaren geleden, dat ik, als "leuk jong blond ding" bj de Hut werkte. Het was geen wereldbaan, maar toch denk ik er af en toe met weemoed aan terug en vraag ik me af, of de stamgasten nog altijd op hun vaste plek aan de bar zullen zitten.



Tuesday, 14 May 2024

Burn baby BURN

Het is november. Het regent al dagen, en niet zo'n beetje ook. De slagregens veroorzaken enorme plassen en in Amsterdam kan het water niet meer weg. Wanneer ik mijn vader en zijn vrouw opgehaald heb uit het ziekenhuis rijden we door de donkere straten die blank staan, naar huis. Het lijkt alsof we door een rivier heenrijden. Ik kan me niet herinneren zoveel water in de stad te hebben gezien.  Mijn vader zit naast mij en praat honderduit. De ingreep in het ziekenhuis is geslaagd. Hij is opgetogen. We weten dan nog niet dat hij binnen drie dagen zal komen te overlijden.

Het korte intense ziekbed van mijn vader, de verbouwing waar we al drie maanden inzitten, en het vele nachtelijke werk begint me dan al zo op te breken dat ik constant moe ben, en wanneer ik eenmaal in bed lig, ik niet kan slapen. Wat gebeurt er toch met me? Als ik niet beter zou weten, zou ik denken dat ik zwanger was, want ik huil om alles. Alles komt keihard binnen en het lijkt of alle filters verdwenen zijn.  En niet alleen emotioneel ben ik aan diggelen maar ook fysiek lijkt mijn lijf kapot. 

Maar ik ben sterk. Ik ben geen zeikerd. Een burn out is voor al diegenen die geen ruggegraat hebben. Voor diegenen die altijd wel iets te zeiken hebben. Diegenen die tegen mij aan lopen te zeuren. Mij nooit vragen hoe het met me gaat. Het lijkt wel alsof iedereen om mij heen zwak, ziek en misselijk is.

Het maakt me boos en ik voel me eenzaam.  Ik voel me depressief en onaantrekkelijk. Maar ik kan me nog steeds zo naar de buitenwereld presenteren dat het anders lijkt, en het grappige is dat iedereen er in gelooft.

Ik zeg tegen mezelf: Ik ben sterk en ik ben geen zeurpiet, geen jankerd, geen klager. Ik ga gewoon door. Ik moet door. Opgeven is voor losers.

Het flauwvallen gebeurt intussen steeds frequenter. En ik kan haast niet eten wanneer ik een belangrijke klus heb. Het kleine beetje eten dat ik erin krijg kots ik weer uit. Ik ben boos op mijn lijf. Boos op mijn omgeving, en boos op mijn vader die zomaar dood is gegaan. En ik ben boos dat ik steeds zo verdrietig ben. Ik ben niet leuk zo. En ik moet toch wel ergens van kunnen genieten? Ik vind mezelf ondankbaar. Waarom kan ik het niet meer leuk hebben? 

Dan, als laatste druppel wordt mijn oudste dochter weer psychotisch.  Het begint weer. De verwijten, het geschreeuw. De ongelooflijke woede. Naief als ik ben, had ik dit niet meer verwacht..Ik dacht dat het eindelijk beter ging.

En daar ga ik weer. Ik probeer met haar te redeneren, het te relativeren, haar te troosten, te sussen. Ik zeg dat het met mij ook niet zo goed gaat. Dat lijkt het gedrag alleen maar te triggeren: 

Ze zegt dat ze mij kapot wil maken. Dat ze daar alles voor over heeft. Dat ze een overdosis gaat nemen. Om mij te kwetsen.  Want ik ben een kut moeder, een aansteller, een egoïst. De whatsappjes blijven maar binnenkomen. Achter elkaar.

Afgewisseld door telefonische oproepjes. Wanneer ik haar blokkeer, belt ze me met een ander nummer. Ze zegt dat ze hoopt dat ik heel veel verdriet zal hebben, als ze er straks niet meer is. Ze lacht hard.

Slapen lukt nu bijna helemaal niet meer, en als ik al slaap word ik vaak volledig in paniek en huilend wakker. Ik ben echt bang dat ik mijn verstand ga verliezen.

Dan besluit ik dat het genoeg is. Ik stop voorlopig met werken, zet mijn sociale verplichtingen on hold en geef aan dat het niet goed met mij gaat. Want ik kan niet meer.

Nee, een echte happy end is er nog niet. Wel een burnout, een emotioneel trauma en enorm veel verdriet.

Maar er zijn ook lichtpuntjes. Familie die voor me wil zorgen en een paar vrienden en vriendinnen. Een paar. Maar veel meer heb je niet nodig om je gesteund te voelen.

De zon schijnt. De kat spint, de tuin staat in bloei en de lucht is blauw. En ik begin langzaam met mezelf weer op te bouwen.

Want ik ben sterk.