Tuesday 19 August 2014

Bang

Als kind was ik vaak bang.
Ik was bang voor de heks uit het sprookjesboek en bang voor de enge man uit de televisie serie.
Voor schaduwen op mijn slaapkamermuur, voor plotselinge geluiden in het donker en voor onweer.
In mijn herinnering onweerde het in mijn kinderjaren voornamelijk 's nachts, als mijn ouders niet meer op waren en ik alleen in mijn bed lag. Met het onweer kwamen alle heksen, enge mannen, schaduwen en geluiden mee. Ze verzamelden zich in mijn slaapkamer en verstopten zich onder mijn bed, op de gang en in stapeltjes kleren die rondslingerden.
Pas wanneer ik genoeg moed had verzameld vluchtte ik met bonzend hart mijn bed uit en rende struikelend naar de slaapkamer van mijn vader en moeder. De angst schoot vuurpijlen door mijn lichaam en prikte naalden in mijn voetzolen.
Om bij mijn ouders te komen moest ik door de spookachtig verlichte woonkamer. Het ergste was het onverbiddellijke geweld van de donder wat me onderweg leek te achtervolgen als een beest. Het bulderende lawaai waar geen ontkomen aan was en wat me de adem benam.
Toen ik twintig was heb ik in een recalcitrante bui ooit dwars door een onweersbui in de stad gefietst. Het was een zwoele zomerse nacht waarin plotseling het weer omsloeg.
Inwendig bevend maar ogenschijnlijk dapper heb ik naar de zwarte lucht gefronst terwijl ik mijn fiets van het slot haalde. Er was mij die avond gezegd dat je om je angsten te overwinnen je ze moest trotseren en dit leek me een goede gelegenheid. Bovendien was ik net vrijgezel, ik was aangeschoten en ik voelde me overmoedig.
De tocht door Amsterdam was verschrikkelijk; donderslagen volgden elkaar razendsnel op en hoog in de lucht zigzagde krakend het weerlicht. Mijn wangen werd gegeseld door minuscule hagelsteentjes en mijn voeten glibberden haast van de trappers. Hier en daar schuilde wat uitgaanspubliek onder een winkelpui, maar ik fietste gehaast door, ik kon nu niet meer stoppen met het beest op mijn hielen.
Toen ik thuis aan kwam was ik nat tot op het bot. Ik opende de deur naar de tuin en keek naar de neerkomende regen. Het onweer was nu bijna voorbij maar sputterde mopperend nog wat na, ergens ver weg, aan de rand van de stad. Ik hief mijn vuist naar de lucht en voelde me trots. Het was me gelukt.
Jarenlang leek mijn angst ook werkelijk minder.
Maar kort geleden schrok ik midden in de nacht wakker van een meedogenloze donderklap. Ik trilde over mijn hele lichaam en tranen stroomden over mijn wangen. Gelukkig was mijn man er om me aan vast te klampen, zoals daar vroeger mijn vader en moeder geweest waren om bij te schuilen. Maar ik realiseerde me: Ik ben nog steeds bang, net als toen.
Een heleboel andere angsten heb ik wel kunnen verdrijven. Ik heb ze de kop in kunnen drukken of simpelweg genegeerd.
Godzijdank, want ze maakten het me behoorlijk lastig.
Sommige van die angsten waren net zo onberedeneerbaar als mijn angst voor onweer.
Zo was ik bang om te reizen.
Als ik met de trein naar een bepaalde bestemming moest gierden de zenuwen door mijn lijf.
Ik was bang dat ik op de verkeerde trein zou stappen, bang dat ik het juiste station zou missen en dat ik over zou moeten stappen.
De gehele treinrit was ik gespannen en onzeker. Ik was bovendien bang dat iedereen zou zien dat ik bang was. Dat leek dan weer zo belachelijk dat ik me daar weer voor schaamde.
De figuranten: Personen die stuk voor stuk ontspannen doch gedecideerd met hun koffers onderweg waren. Zelfs diegenen die overduidelijk een andere taal spraken waren volstrekt ontspannen onderweg naar het juiste perron. Vanzelfsprekende reizigers. Normale mensen. Gewone mensen die van punt A naar punt B voort bewogen. Doodgewoon, niets engs aan.
Voor mij was het een bevestiging dat ik een vreemde was. Een buitenstaander. Temidden van al die doodgewone mensen die doodgewone dingen deden waar verder niemand bang voor was.
Ik had vroeger een vriendin die in haar eentje drie maanden door Amerika ging trekken. Dat was een ondenkbare gedachte voor mij: de rare angsthaas.
Ik was bang voor heel veel dingen, zonder het te begrijpen.
Voorts was ik er altijd van overtuigd dat ik veel dingen vast niet zo goed kon als anderen.
Ook was ik bang dat ik niet snel genoeg leerde, of als iemand me iets uitlegde ik het verkeerd zou doen en dat men me dan raar zou vinden.
Daarom durfde ik veel dingen niet aan.
Uit angst om raar te worden gevonden.
Vermoedelijk heeft er een kentering plaats gevonden toen ik op een dag besloot dat ik mezelf toch goed genoeg vond en dat het welletjes was.
Ondanks mijn vermoedelijke raarheid.
Ondanks wat anderen zouden vinden.
Toen veranderde er veel.
Mensen denken nu vaak dat ik dapper ben. Dat ik zelfverzekerd ben. Soms vinden mensen mij zelfs arrogant.
Maar dat vind ik niet erg.
Ik vind onweer erger.
















No comments:

Post a Comment