Thursday 20 December 2012

Kalverliefde

Hij was veertien en zat bij mij in de klas. De tweede klas van het Amsterdams lyceum.
Hij was een jaar ouder dan ik en rookte al. Hij was de stoerste jongen van de klas.
Michel Tevreden. Zijn naam zal ik nooit vergeten. Michel Tevreden had een grote afro, en hij droeg strakke broeken met wijde pijpen.
Op een dag liep hij met me mee naar huis.
Hij had zijn arm om me heen en ik had mijn fiets aan de hand. Het viel niet mee zo naar huis te lopen.
We liepen van het Valeriusplein naar mijn huis. Ik woonde aan "de verkeerde kant van het Vondelpark"  Veel van mijn klasgenootjes woonden in grote dure koopwoningen in de Valeriusstraat en Beethovenstraat. Ik woonde met mijn zusje en ouders in een huurwoning in de Helmersstraat.
Michel woonde in de Bijlmer.
Mijn vriendin Kitty had me vertelt hoe dat gaat wanneer een jongen je wil kussen. "Je opent je mond een klein beetje en dan laat je je tong zachtjes rondjes draaien".
Ik was als de dood, maar ik wist dat het er eens van moest komen wilde ik niet als oude vrijster eindigen.
Ik was dertien jaar.
Vanavond zat mijn zoon Luca klaar om naar het kerstdiner op school te gaan. Ik had een overhemd voor hem gekocht. Niet zo'n grote mannen overhemd, maar een stoer jongens exemplaar wat hem heel goed stond.
luca is een knappe jongen.
Hij heeft grote amberkleurige ogen met immens lange wimpers en hij heeft een vreselijk stoere en tegelijkertijd aandoenlijke uitstraling.
Hij is lief voor meisjes. Dat is logisch want hij is de jongste in een gezin met twee grote zussen.
Het is het type jongetje waar alle moeders en juffen mee willen knuffelen.
Hij had zich al omgekleed: gestipt overhemd, zwarte jeans en z'n nieuwe zwarte palladiums.
Toen vroeg hij aan mij of ik zijn haar met wax in model wilde brengen.
Ik maakte een grapje en zette z'n haar recht overeind.
En toen, plotseling begon hij te huilen.
Mijn hart brak.
In stilte is Luca verliefd op een meisje uit z'n klas. En hij wil het helemaal niet. Hij wil liever breakdancen, skaten, gamen.
En nu moet hij naar dat kerstdiner, in z'n overhemd. En zij zit straks heel dichtbij hem en waarschijnlijk krijgt hij geen hap door z'n keel.
Toen ik hem later op de avond ophaalde leek alles gelukkig weer in orde.
Maar eenmaal in bed hoorde ik hem opnieuw zachtjes snikken en ik kroop even tegen hem aan in z'n hoogslaper. 'Ik weet niet wat er is mama' zei hij. Dus ik aaide hem maar even over zijn bol en veegde de tranen van zijn wangen. Toen was het eindelijk goed en viel hij in slaap.

Mijn meisjes.
De oudste; de rebel, de filosofe, het wonderkind. Het kind wat nergens in past. Met haar prachtige grote, trieste grijze ogen.
Opeen ochtend belde ze me op. Haar stem gesmoord in tranen. "Mama, stamelde ze. "Mama.. hij is verliefd op een ander".
Toen ik haar hoorde huilen sprong er een veer in mijn binnenste. In sneltreinvaart scheurde ik terug het verleden in.
Terug naar het moment dat Michel Tevreden vertelde dat hij verliefd was geworden op een ander meisje.
Ik weet nog hoe rauw alles aanvoelde. Rauw, koud, ongekleurd. Het daglicht was te wit. Mijn aderen bevroren. Mijn hart stuiterde, een , twee keer, en viel toen kapot in duizenden stukken. Vlijmscherpe stukken. Dat, terwijl Michel me nog een liefdesbrief had geschreven vanuit Luxemburg. Het was de allermooiste brief die ik ooit gelezen had. Er stond in: Ik mis je, en ik ben gek op je'. De aarde schudde toen even. Het leek onwerkelijk toen hij verliefd werd op een ander. En toch was het waar. Het was afgelopen.
Zo was het.
Mijn andere meisje; degene die overal  tussenin staat. De bemiddelaarster. De wijze, zachtaardige. de kleine engel.
Het meisje met het mooiste liefste gezicht en de gouden haren.
Ik zie hoe de jongens naar haar kijken. Ik zie hun blik.  Ze schittert zo erg dat alle jongens omkijken. Het is een prachtige, onschuldige, maagdelijke schittering. Ze kokketteert met haar schoonheid. Ze lonkt ermee, en tegelijkertijd steekt ze haar neusje in de lucht en wappert met haar lange haren.
Ze giechelt en loopt weg. Intussen is ze zich bewust van alle onrust die ze zaait, de vertwijfelde, wellicht gebroken jongensharten.

Mijn kinderen, ik wens ze alle liefde toe die ik kan bedenken, alle liefde die ik zelf  overal gezocht heb en op de meest wonderlijke plaatsen heb gevonden. En soms ook weer heb verloren of los heb gelaten.
Michel Tevreden. Hoe zou het met hem gaan?
Die eerste kus heb ik aan hem te danken, en ik heb het hem nooit durven vertellen. Dat hij echt de allereerste was. De allereerste kus. Op de Overtoom in Amsterdam.
Lang geleden.







Monday 10 December 2012

Amsterdam

De straat waar ik ben opgegroeid. De huizen staan tegen elkaar aan gebouwd. Drie etages met kleine zwarte balkonnetjes aan de voorkant en ramen waar het zonlicht in reflecteert.
Wij woonden in een benedenhuis. Wij hadden een tuin. Een tuin met een zandbak en een schommel.
Ik ben al lang geen kind meer, maar ik kan die tuin nog zo inlopen. Ook al ben ik er al jaren weg. Voor mijn gevoel zou ik er zo in de zon kunnen gaan zitten. Op de rand van de veranda naar boven kijkend. Naar de huizen aan de overkant en de daken met de schoorstenen.
Het huis in Amsterdam waar mijn kamertje was. De vanzelfsprekende veiligheid van dat meisjeskamertje in dat kleine huis. Het huis tussen al die andere huizen. In die drukke stad. Tussen al die andere mensen. De geluiden die erbij hoorden:
Het snerpen van de remmende tram op de Overtoom. De winkelbel van de parfumerie. De opera zanger die mijn moeder de 'open raam' zanger noemde. De voddenman met zijn overslaande stem.
De weg naar school. Soms kreeg ik 50 cent van mijn moeder om een zure bom te kopen bij de visboer op het Surinameplein. een keer werd ik tegen gehouden door een jochie van een andere school. Halt! Riep hij. Hoe oud ben je? Ik zei dat ik acht jaar was. Dan gaan we je in elkaar slaan!
Ik rende het hele stuk naar huis.  Daar aangekomen ging mijn hart zo tekeer dat het leek of hetdoor mijn oren naar buiten zou springen; tranen liepen over mijn wangen.
In het weekend ging ik vaak met mijn buurjongen Edgar naar het Rijksmuseum. Soms gingen we ook naar het NINT. Dat heet tegenwoordig NEMO. We hadden een museumkaart dus we hoefden niet te betalen. We slenterden wat door de lange gangen en lachten besmuikt om de man met de krakende schoen die steeds hetzelfde rondje liep in het Rijksmuseum. We gniffelden om de serieuze gezichten van de mensen die naar de schilderijen keken.
Bij het NINT stond een automaat waar je Fosco chocolademelk kon kopen. De enige plek in Amsterdam waar ze die verkochten, in de donkere stille hal van dat museum. Volgens mijn buurjongen was het de beste chocolademelk ter wereld.
Als je een flesje uit de automaat had gehaald, moest je eerst heel hard schudden want er zaten altijd klontjes in.
Als we niet naar het Rijksmuseum of naar het NINT gingen speelden we in het Vondelpark.  We gingen er fietsen, en als er sneeuw lag namen we een slee mee.
In het Vondelpark kwamen de raarste figuren, maar wij waren wel wat gewend als Amsterdamse kinderen.
Eens stond er een halfnaakte meneer achter ons in de bosjes toen we nietsvermoedend op een bankje zaten.
De meneer vond het grappig dat we van hem schrokken.
Soms werd er een lijk uit de bosjes gehaald. Een eenzame figuur waarvan iedereen vermoedde dat hij daar rustig lag te slapen.
's avonds gingen mijn ouders vaak een wandeling maken. Het liefst als er voetbal op de televisie was want dan was de stad uitgestorven. Een spookstad. Mijn ouders hielden niet van voetbal. Als er een doelpunt werd gemaakt klonk er een golf van enthousiast geloei door de straten.
In de winter viel er een vreemde waas van spanning en verwachting over de stad. Het was alsof zij van gedaante verwisselde.
Het werd vroeger donker en 's ochtends hing er een kille nevel over de grachten. Boven de grote winkelstraten  werden traditiegetrouw lampjes opgehangen. Wanneer het dan waaide zag je hoe die lampjes heen en weer zwiepten boven de winkelende mensen. Huiverend, dik ingepakt in hun warme jassen, met mutsen en sjaals. Handenwrijvend en met rode neuzen. Gehaaste somber ogende figuren.
Vanaf de eerste koude dag zag ik hun getuigen liggen op straat; de verloren handschoenen. Het teken dat de winter echt begonnen was. De eenzame verloren wanten, leren dameshandschoenen en grote heren exemplaren. Gedoemd om voor altijd een zwervend bestaan te leiden.
Op vijf december wachtten wij kinderen met spanning op de komst van de zak. Met gespitste oren en een alerte blik.
En als er dan eenmaal hard geklopt werd schrokken we toch. Altijd waren we te laat bij de voordeur; de zak stond daar maar zwarte Piet was nergens meer te zien. Het was een van de grote mysteries uit mijn kinderjaren.
De stad, mijn Amsterdam. Ik mis haar nog steeds. Ook al heb ik in de loop der jaren een haat-liefde verhouding met haar opgebouwd. De vuile stoepen, de ruzies op straat, het verval. De dunne muren en plafonds van de huurwoninkjes waar ik vroeger woonde; het gevoel altijd in het rumoer en de drukte te zitten.
Nu ik er weg ben zie ik alleen de goede dingen; als een opportunistische ex geliefde.
En als een echte ex geliefde blijf ik aan haar denken. Al onze avonturen, onze ruzies, onze conflicten, onze romantische herinneringen.
Ze blijft in mijn hart.









Friday 23 November 2012

Film

Zestien jaar was ik toen ik je ontmoette. Een enigszins ontheemd meisje, een kind nog.
Jij was 23 en ondanks je jonge leeftijd net gescheiden.Aan de muur in je huiskamer hing een zelfgemaakt affiche met de volgende tekst: Een vaste relatie, dat nooit meer!!!  De vrije man.
Je werd smoorverliefd op mij. Ik was er van onder de indruk. Thuis was het niet erg gezellig en ik zocht een veilig onderkomen. Ik besloot te blijven.
Na twee weken klom je op een stoel en schreef onderaan de affiche de woorden:  Althans....
Een vreemde eend was je, een Joodse jongen die in de Bijlmer opgegroeid was met een driftige Surinaamse moeder en een oudere halfbroer.
Een straatschoffie met felle donkerbruine ogen, Joodse trekken en een licht getinte huid.
Het was heerlijk om me te wentelen in de warmte van jouw liefde, want thuis was het koud.
Je schreef gedichten voor me waar je zelf verdrietig van werd. Je kocht pistachenootjes voor me op de markt en maakte cocktails. Je draaide langspeelplaten voor me van Curtis Mayfield, Marvin Gaye en Diana Ross. Van het weinige geld wat je had maakte je een stapeltje waarvan 100 gulden voor mij was. Om de laarsjes te kopen die ik zo mooi vond.
s Nachts had je moeite met inslapen en je vertelde me dat je als klein jongetje vaak bang was geweest.
In mijn meisjesarmen werd je weer rustig.
We gingen samen wonen. Geld hadden we nauwelijks maar jij had veel idealen.
Ons leven leek in het teken te staan van film. Fellini, Kubrick, Antonioni, ik leerde ze allemaal kennen dankzij jou.
Op een dag besloot je je baan op te zeggen en filmproducent te worden. Ik deed een grimeeropleiding.
Met een kleine crew reden we naar Parijs waar we opnames maakten van de Pont Neuf die door kunstenaar Christo ingepakt werd.
Eenmaal thuis werd je steeds onrustiger. Nachtenlang was je films aan het monteren en lag ik in het donker te wachten.
Ik ontdekte dat je de ene na de andere affaire had. De ruzies die we hadden liepen steeds hoger op. Telkens als ik definitief bij je weg wilde gaan kwam je huilend bij me terug. Ik was je grote liefde, je leading lady, je muze. Talloze malen dreigde je een einde aan je leven te maken.
Ons leven samen was een roller coaster.
Tussen de bedrijven door zocht je naar je Joodse identiteit, wilde je weten waarom je welgestelde vader niets van je had willen weten toen je een klein jochie was. Waarom je moeder je mishandeld had. Je leven werd een zoektocht.
Intussen liepen onze schulden hoog op en de films die je maakte werden slecht bezocht.
Na acht jaar besloot ik bij je weg te gaan.
Ik was volwassen geworden.
Je was ontroostbaar. Je bleef me schrijven, volgen, met mijn nieuwe vriendjes vechten, me huilend opbellen.
Maar voor mij was er geen weg meer terug.
Toen de ergste storm was gaan liggen belde je me weer af en toe op. Door de jaren heen bleef je dat doen. Toen je nichtje stierf. Om te vertellen dat je vader werd en dat je samen zou gaan wonen. Om me te vertellen dat je bezig was met een nieuw scenario. Om te zeggen dat je nog altijd van me hield.
Op een dag flitste er iets door mijn gedachten. Ik veronderstelde dat je me nodig had en contact met me zou zoeken. Het was een voorgevoel.
Toen werd ik gebeld.
Het was iemand die me op de hoogte wilde brengen van jouw overlijden. Je had zelfmoord gepleegd.
Op de begrafenis stond ik achteraan in de kerk.
Ik had een sexy zwarte jurk aangetrokken, want ik wist dat je dat mooi vond.
Je twee Joodse halfzusjes waren er. Dat ontroerde me. Een van je zusjes zei dat jij je vader nog had ontmoet. Jullie hadden samen gebiljart. Het wrange was, dat je vader dement was en dat hij niet meer wist wie jij was. Maar voor jou moet het een bijzonder moment zijn geweest.
Er waren veel oude Surinaamse vrienden en op je kist lag de Surinaamse vlag. Alles viel op z'n plek.
Er werd muziek gemaakt en er werden gedichten voorgedragen.
Ook werden er veel anekdotes verteld zoals dat hoort op een begrafenis.
Het kleine angstige jochie was nu omringd door vrienden, familie en collega's uit de filmwereld. Je achtjarige zoontje zat er met grote ogen bij.
Op je graf werd een groot stuk rots gelegd. Op de rots stond je naam geschreven en ernaast : Filmproducent.
Je leven was een film waar ik een belangrijke rol in mocht spelen.
Een film met een triest einde.

Friday 9 November 2012

Papa

Mijn vader woont in Frankrijk. Grotendeels dan, want als het echt koud en guur wordt keert hij even terug naar Amsterdam. Dan hebben we een hoop bij te praten.
Gisteren kwam hij langs met drie flessen Pouilly Fume onder zijn arm. Onder zijn andere arm het boek van Swaab "Wij zijn ons brein" wat ik hem in de zomervakantie in Frankrijk had geleend.
Er staan een hoop aardige dingen in dat boek, maar ik heb me ook vreselijk geergerd aan de schrijver, zei mijn vader, die overigens Peter heet. Ja, Swaab is inderdaad af en toe een drammerige betweter, gaf ik toe.
Weet je waar ik me nog het meeste boos over heb gemaakt? Mijn vader pakte het boek op en wees het me aan: Die subtitel "Van baarmoeder tot Alzheimer". Alsof ieder mensenleven  op zo'n manier eindigt, wat een flauwekul.
Als ik over Alzheimer hoor moet ik altijd aan mijn eigen vader denken zei hij, terwijl hij in het boek begon te bladeren. Deze foto, zo lag mijn vader er ook bij. In de foetushouding. Verschrikkelijk vond ik dat.
Hij laat me de foto zien. Een uitgemergelde bleke figuur die met opgetrokken armen en benen als een pasgeboren baby in een ziekenhuisbed ligt. Hij draagt slechts een groot wit hemd en een witte onderbroek. De ogen stijf dicht.
Een oude man, weerloos en hulpbehoevend als een baby.
De tekst vermeld dat  "De patient in foetale houding in bed ligt en als je een vinger in zijn mond steekt, heeft hij een zuigreflex. Dan is de patient dus helemaal terug naar het stadium van pasgeboren baby".
Het ergste vond ik, zegt Peter, dat ik niets kon doen om hem te helpen. Mijn vader was een keurige ietwat gereserveerde meneer. Iemand die fier rechtop stond in het leven en erg op goede manieren gesteld was.
Mijn twee broers mijn vader en ik waren de vier lakeien van mijn  moeder. Mijn vader was de opperlakei. Nooit werd hij boos op haar terwijl zij hem soms het bloed onder de nagels vandaan haalde. Hij was iemand die altijd rustig en netjes bleef. Misschien had hij wat vaker boos moeten worden.
Ik kijk naar hem en zie de emoties op zijn gezicht. Hij is nu zelf een oude man geworden. Maar wanneer hij over zijn vader spreekt zie ik de jonge Peter, de zoon die machteloos stond bij de aanblik van zijn verdwaalde, zieke vader. De zoon die wist dat zijn vader zich gegeneerd zou hebben kwijlend als een baby in bed te  liggen.
Ik vertel hem dat ik erg onder de indruk was van een hele andere foto die ik een week geleden onder ogen kreeg.
Het was de foto van een kleine baby. Een perfecte baby. Helemaal af. Roze en gaaf. Met piepkleine handjes en garnalenvingertjes.
De baby was gekleed in een allerliefst wit pakje met bijpassend mutsje wat een beetje over zijn kleine bolletje zakte.
Een mooie pasgeboren baby. Het beeld van nieuw leven, pril begin. Ontroerend.
Als ik goed naar de foto kijk zie ik pas wat er vreemd aan is. Het kindje heeft een rozenkrans om de hals.
Een roze rozenkrans, speciaal voor kinderen.
Het kindje heeft gesloten ogen met donkere kringen. Hij zal niet meer wakker worden. Na de geboorte is hij geknuffeld, gewassen en aangekleed. Ook kreeg hij een naam.
Toen is hij in een wiegje te slapen gelegd. In de ochtend was hij gestorven.
Het beeld hield me gevangen. Een pasgeboren baby staat immers synoniem aan leven. Dit beeld was zo verkeerd. Het verscheurde me. Kon iemand de baby niet wakker maken? Zijn lijfje opwarmen?
Net zo verkeerd was ook het beeld van de statige, intelligente waardige figuur van mijn opa. Wegkwijnend in bed. Veroordeelt tot een verpleegster die hem verschoonde. Die hem Brinta voerde met een babylepel.
Mijn vader, de zoon, die machteloos stond bij het bed van zijn oude zieke vader.
Mijn vriendin, nog maar net moeder, die machteloos stond bij het bedje van haar dode baby.
Het verdriet.
Het wordt winter en mijn vader blijft een tijdje in Amsterdam. Gelukkig maar. We hebben nog heel veel te bespreken.


Tuesday 30 October 2012

Kappertjes

Je was paars toen je uit mijn buik kwam. Ik schrok er van.
Een klein paars glibberig mormel. Je wilde wel huilen maar het lukte je niet.

Na wat medische handelingen kreeg ik je in mijn armen.Jouw kleine mollige lijfje.
Toen je eenmaal begon met huilen wilde je niet meer ophouden.
Je huilde dag en nacht. Ik wist me geen raad.
Om het verdriet te sussen, nam ik je soms mee in het grote bad. Of ik ging met je wandelen door de donkere stille straten van Amsterdam. Of ik zette de stofzuiger aan. Dan duurde het even, maar na een tijdje werd het eindelijk stil.

Je was een bijzonder klein meisje. Verbazend slim en verbazend gevoelig. Toen je twee was kende je al alle letters van het alfabet; de A van Annie, De B van Beer...
Toen je drie was kende je alle automerken die je al wandelend door de stad opnoemde: Mitsubishi, Ford, Peugeot.
Je speelde met je lego en maakte imposante bouwwerken die ik niet mocht afbreken. Je was gefascineerd door dinosauriers. Ik probeerde net als jij al die namen te onthouden, maar je was er beter in dan ik. De Parasaurolophus, de Pachysephalosaurus, de Brontosaurus en natuurlijk de Velociraptor en de Triceratops.
Omdat je toch niet geinteresseerd was in  Barbiepoppen  kocht ik plastic dino's voor je waar je heel blij van werd. Rare stekelige monsters met scherpe tanden en grote kolossen met schubben en knotsen aan hun staart.
We woonden met z'n tweetjes. Als ik in de avond naar mijn werk moest was je vaak ontroostbaar. Dan wilde je met me mee. Dan zei ik: liefje, mama moet werken en centjes verdienen. Waarop je reageerde met: ikke ook werken, ikke ook centjes verdienen.Dan liep je in je pyjamaatje naar de gang en pakte je rode regenlaarsjes om met mij mee te gaan. De oppas liet je dan voor het raam zwaaien.
Alle verhaaltjes van Nijntje kon je letterlijk mee opzeggen; "Dit is het huis van Nijntje, het is wel niet zo groot, maar wel heel erg gezellig, de luiken die zijn rood".
Als ik midden in de nacht thuis kwam en de slaapkamer in sloop, hoorde ik binnen enkele minuten het getrippel van je blote voetjes. Dan schoof je het dekbed opzij en kroop tegen me aan.
Je was ook een bijzonder grappig meisje. Toen we eens aan tafel zaten vroeg je aan mij: mama, wat zijn dat voor erwtjes?
Dat zijn geen erwtjes, dat zijn kappertjes, zei ik.
Je begon ondeugend te lachen en riep: help , help, ze willen mijn haren knippen!

Toen je ouder werd huilde je nog steeds vaak. En je was ook heel vaak heel erg boos.
We woonden niet meer met z'n tweetjes. We woonden nu met z'n vijven in een groot huis. met een broertje en een zusje en een nieuwe vader.
Steeds minder goed wist ik wat ik moest doen om je te troosten. Daarom zei ik altijd dat ik van je hield. dat ik trots op je was. Dat je intelligent en mooi was. Dat ik alles voor je wilde doen.
Toen je veertien was wilde je niet meer naar school.
Je boosheid werd nog erger. Op een avond vond ik een scheermes in je kamer. Je zei dat je dood wilde.
Ik was bang. Zo bang dat ik bijna geen lucht meer kreeg. Toen zag ik de wonden op je armen. Griezelige diepe sneeen in je zachte huid, je perfecte witte huid.
Je zei: mama ik haat je. Ik haat jullie allemaal.

Niet lang daarna ging je weg. Mijn kind. Mijn bijzondere, slimme gekke meid. Mijn dochter.
Het werd stil in huis. Ik kreeg het extreem benauwd. Mijn hart versteende.

Ik hoop dat je op een dag terug komt. Dat je zult begrijpen dat ik je mis. Dat je mij ook zult missen.
Tot die tijd houd ik mijn hart vast, mijn versteende hart. Ik hoop dat er niets met je gebeurt. Dat je gelukkig bent. Dat je je weg zult vinden in de wereld. De wereld is een doolhof. Dat weet ik maar al te goed.
Maar ik hoop dat je begrijpt dat ik altijd zal proberen je de weg te wijzen, of desnoods aan het einde van het doolhof op je zal wachten.
Tot jij er klaar voor bent.

mama.

Wednesday 24 October 2012

Het dappere meisje

Op een maandagmorgen liep je onze klas binnen. Blond haar, lichtblauwe ogen. Je droeg een felgroen truitje en een spijkerbroek met wijd uitlopende pijpen. Acht jaar oud. Je was niet bang.
Ik wel. Ik was bang in de klas. 
Gelukkig werd jij mijn beste vriendin. Jij die nergens bang voor was.  Daardoor werd ik meteen minder gepest. Tegen jou durfden ze namelijk niet op en jij hoorde nu bij mij.
Als we 's middags uit school kwamen was je moeder er meestal niet. Dan liepen we door de buurt en zochten we in alle cafe's.
Heel vaak ging je met mij mee naar huis.
Ik heb nog een foto waar we samen op het ijs staan in het Vondelpark, lachend met een slee.
Vaak bleef je slapen en dan kletsten we de hele nacht. Die talloze logeerpartijtjes. Midden in de nacht speelden we cassette bandjes van Golden Earring. Een nacht hoorden we enge geluiden uit de schuur komen. Toen durfden we niet meer te bewegen en hielden elkaar vast. De tuin was heel donker en we waren alleen thuis.
De verhalen die je me vertelde, over meisjes op kostschool die stoute spelletjes met elkaar deden.
Gelukkig was het donker zodat ik je niet aan hoefde te kijken.

Toen zag ik je een paar jaar niet.
Tot die dag in het park. Het was hoogzomer, we waren drieentwintig. Jij had al twee kinderen. Twee blonde meisjes.
Ik was blij je weer te zien, mijn dappere vriendin.
Je ging scheiden. Je moeder stierf. Je trouwde opnieuw en ik was erbij. Er kwam een nieuw kind. 
Een verhuizing.
En toen werden we buren. In een nieuwe stad.
Je had alweer een rothuwelijk. Hij brak je ribben en schold je uit. Je kreeg een affaire met een andere man. Wat was je ondeugend. Ik zag je weer lachen.
En toen werd je ziek.
Je werd heel erg ziek. Je had vreselijk veel pijn. Je blonde haar viel uit. Ik was woedend.

Toen ze zeiden dat je beter was vierden we feest. Jij was het stralende middelpunt. Er waren cadeautjes, wijn en lekker eten.
Daarna belde je me op. Ik hoorde aan je stem dat het mis was.
Ik hield je hand vast. Mama, zei je. Ik mis mijn moeder.
Niets hielp. Geen pijnstiller, geen massages, geen valium en geen troostende woorden. De huisarts en de specialist waren het zat en ze lieten je opnemen op de psychiatrische afdeling van het ziekenhuis.
Gelooft u nou maar dat u beter bent, zeiden ze tegen je.
Toen ik je op ging zoeken was het zonnig en warm. Het kamertje met het bed was heel klein en een beetje somber.
Ik ben weer ziek zei je, het is weer terug.
Ik pakte je hand.
De volgende dag brachten ze je naar dat andere ziekenhuis. Ze hadden tests gedaan.
Nu ga ik dood zei je.
Een paar dagen duurde het maar. Toen kon je niet meer lopen en met je tenen wiebelen.
Je had altijd van die prachtige voetjes.
'S nachts bleef ik bij je slapen in het ziekenhuis. Op een stretcher.
Het was ons laatste logeerpartijtje. We praatten over de dood. Je zei dat je de gordijnen zou laten bewegen als ik alleen thuis was.
We bleven heel lang wakker net als vroeger.

Weet je, Kitty, er is zoveel veranderd sinds je er niet meer bent. Ik ben bang dat je veel dingen niet meer zou herkennen.  
Ik denk aan je als ik naar de tandarts moet of als ik naar jouw huis kijk vanuit mijn slaapkamer. Soms is het net alsof ik je daar binnen zie lopen.
Ik mis je lieve vriendin.


Friday 12 October 2012

Groeipijn

Toen ik zes jaar oud was werd ik een kabouter.
Ik kreeg een liedjes boekje, een speciale speld en een riem, en een naam, maar die ben ik vergeten.
Veel kan ik me er niet van herinneren, maar ik weet wel dat we een speciale kabouter eed moesten zweren.
Daarna zongen we een clublied waarvan ik stiekem de woorden niet wist. We stonden rond een grote houten paddenstoel.
Op een dag gingen we op reis.
Mijn zus, die tien jaar was, hield mijn hand vast toen we naar de bus liepen.
Ik wilde liever niet, maar het hoorde er gewoon bij.
Mijn vader en moeder hadden 's ochtends  heel erge ruzie gemaakt en daardoor waren we bijna te laat gekomen. Mijn moeder had een bordje met twee gebakken eieren naar mijn vaders hoofd gegooid en dat was op de muur terecht gekomen. Ik heb daar vreemd genoeg nog een heel duidelijk beeld van in mijn gedachten.
Een van de leidsters boog zich over ons heen. Ze zei dat de bus speciaal op ons had moeten wachten. "Mama en papa hadden heel erge ruzie" zei ik in mijn kinderlijke onschuld. Mijn zus werd toen boos op mij. "Dat mag je nooit meer zeggen" zei ze tegen mij.
Er vormde zich een brok in mijn keel.

Zoals ik al zei, veel herinneringen zijn er niet meer, maar ik weet nog wel met hoeveel pijn ik mijn moeder miste. Ik miste haar stem, haar huid, haar geur.
'S middags moesten we een verplicht uurtje slapen op een grote zaal en dat vond ik vreselijk. Dan had ik het koud en huilde ik dikke tranen.
Maar de nachten waren het ergst.
Elke avond huilde ik mijzelf in slaap, net als het jongetje Remy in "Alleen op de wereld" wat mama mij voor had gelezen.
 Elke ochtend werd ik wakker met ogen die zo erg dichtgeplakt zaten van de opgedroogde tranen dat mijn zus ze met een nat washandje moest deppen.
"Je moet ophouden met huilen" zei mijn zus.
Alles deed pijn omdat ik mijn moeder zo miste. Ik kon niet meer eten, niet meer slapen en niet meer lachen.
In de ochtend moesten alle meisjes per groepje op een rij gaan staan en dan werden onze oren, haren en nagels gecontroleerd. Bij goed resultaat kreeg je groene punaises, maar ik kreeg de hele week alleen rode punaises van heel erg teleurgestelde leidsters.

Waarom mijn ouders mij ooit als zesjarige naar Zandvoort hebben laten gaan met de kabouters is mij altijd een groot raadsel gebleven.

Vanochtend heb ik mijn tienjarige zoontje Luca van de bus opgehaald. Hij is mijn jongste kind en mijn enige zoon. De enige dus die nog op mijn schoot past met wat moeite.

Zeven jaar geleden liep ik met hem door een drukke winkelstraat.  Luca week geen moment van mijn zijde. Dus toen ik even alleen naar de HEMA wandelde en hem bij mijn moeder achterliet besloot hij me te volgen.Gevolg was dat het drie jarige mannetje verdwaalde en oploste in de drukte.
De horror toen hij spoorloos verdwenen leek. De schrik, de tranen die in mijn ooghoeken opwelden, die rare pijn in mijn lijf. Het was verschrikkelijk.
Ineens zag ik hem door mijn tranen weer aankomen. Uit het niets kwam hij breed lachend aanwandelen.

De afgelopen dagen was Luca met school naar Terschelling. Dinsdagochtend vertrok hij in de ochtendschemering met een hele grote bus.
De afgelopen dagen wist ik ineens weer hoe heimwee voelt. Het doet zeer, het maakt je jankerig. Het bederft je eetlust. Je voelt je hart kraken.

Nu  is hij weer thuis. Mijn zoon. Hij heeft zich een week niet gewassen en nauwelijks geslapen. Hij heeft verteld over het leukste meisje van de klas, en over de bonte avond.

Ik mag weer even over hem waken. Mijn huis en hart voelt weer compleet.