Monday 11 April 2016

Oponthoud

Vandaag heb ik weer energie. Na vier dagen geveld te zijn door de griep, heb ik zin om de serene rust van mijn huis te verruilen voor een dag drukte op mijn werk. De televisie staat aan tijdens het aankleden en koffie drinken. Omroep Max. Een oudere dame vertelt.
 " Mijn broer was 23 toen hij verdween. Hij was een gevoelige jongen en een beetje een buitenbeentje." Op een zwart wit foto is een sombere jongen met lang haar en een ziekenfonds brilletje te zien.  "Hij heeft mijn ouders een  briefkaart gestuurd zegt ze. Een briefkaart en dat was het." Ze houdt de kaart in haar hand. Hij is met vulpen beschreven: "Ik ga weg en zal niet meer deelnemen aan de maatschappij. Ik laat geen adres achter".
Dat was in 1974, zegt de dame. Misschien keert hij ooit nog terug. Ik heb het nog niet opgegeven.
In gedachten zie ik de broer, die inmiddels een oude man is, voor mij. Hij heeft een lange witte baard en draagt een geborduurde tuniek. Op de achtergrond is een tempel te zien.
De broer ziet er gelukkig uit.
Ik doe de televisie uit en ga naar buiten.
Het is nog niet echt zonnig maar toch is het daglicht hoopgevend en ruikt het buiten heerlijk fris. Temidden van een groepje kale bomen, staat een eenzame frivool bloesemende acacia als een bizar uitgedoste excentriekeling. Het is het begin van de lente. De aarde is nog zwart en grauw. Hier en daar verschijnt als uit het niets een groepje crocusjes of een paar sprieterige klokjes. Knoppen springen open en kleine glimmende blaadjes krullen zich verleidelijk omhoog.
Ik heb een gestippelde jurk aan met korte mouwen. Met een vestje er over heen zodat het niet te koud is.
Op mijn fiets rijd ik naar het station. Ik voel me energiek. Ik leef en de lente achtige wereld om mij heen benadrukt dat. In het water zwemt een moedereend met drie piepkleine pulletjes. De moedereend zwemt koortsachtig heen en weer tussen haar pulletjes die non stop een sonar achtig piepgeluid produceren.
Een mevrouw haalt net haar fiets uit het propvolle rek en maakt een joviaal gebaar naar de lege plek.
Ik glimlach en parkeer mijn fiets.
De trein arriveert en ik stap naar binnen.De trein schokt even alsof hij een oprisping heeft en rijdt weg.
Ik ga zelden in de treincoupé's zitten. Bij de in- en uitgangen zijn ook zitplaatsen en daar hoef ik niet naast of tegenover iemand te zitten. Maar ik kijk wel altijd nieuwsgierig naar de andere reizigers. Ik probeer op een onopvallende manier naar ze te loeren en te raden waar ze heen gaan en waarom. Wie ze zijn en wat voor plannen ze die dag hebben.
De mooie vrouw die triest voor zich uit kijkt. Het stel toeristen. De student. De jonge meisjes met nagenoeg dezelfde outfits en dezelfde schaterlach. De ietwat nerveuze oudere dame. De kalende man met het ontevreden gezicht.
Ze zijn allemaal onderweg. Wat gaat er in ze om? Zouden ze speciale plannen voor vandaag hebben? Wat voor dromen zouden ze koesteren?  Of is hun leven een routine zijn dat zich elke dag hetzelfde afspeelt?
Kort nadat de trein zich in beweging heeft gezet stopt zij weer. Twee conducteurs lopen zenuwachtig heen en weer. Een van heeft een portofoon in zijn hand waar hij door praat. Aan de andere kant is een vrouwenstem te horen. "Ik ben heel erg geschrokken"zegt ze huilend. Er klinken sirenes.
De conducteurs overleggen even kort met elkaar. Dan loopt een van de twee weg om een bericht om te roepen.
"Er is een ongeval gebeurt op station Sloterdijk"galmt de stem van de conducteur nu door de trein.
"Een aanrijding met een persoon. We weten niet hoe lang dit oponthoud gaat duren".
De jongen voor mij kijkt op zijn horloge en slaakt een zucht. Een vrouw vloekt binnensmonds.
Een oudere man kijkt mij doordringend aan.
"Wat een pech."zegt hij. "De dag begon zo mooi".
Hij begon zo mooi.