Friday 23 November 2012

Film

Zestien jaar was ik toen ik je ontmoette. Een enigszins ontheemd meisje, een kind nog.
Jij was 23 en ondanks je jonge leeftijd net gescheiden.Aan de muur in je huiskamer hing een zelfgemaakt affiche met de volgende tekst: Een vaste relatie, dat nooit meer!!!  De vrije man.
Je werd smoorverliefd op mij. Ik was er van onder de indruk. Thuis was het niet erg gezellig en ik zocht een veilig onderkomen. Ik besloot te blijven.
Na twee weken klom je op een stoel en schreef onderaan de affiche de woorden:  Althans....
Een vreemde eend was je, een Joodse jongen die in de Bijlmer opgegroeid was met een driftige Surinaamse moeder en een oudere halfbroer.
Een straatschoffie met felle donkerbruine ogen, Joodse trekken en een licht getinte huid.
Het was heerlijk om me te wentelen in de warmte van jouw liefde, want thuis was het koud.
Je schreef gedichten voor me waar je zelf verdrietig van werd. Je kocht pistachenootjes voor me op de markt en maakte cocktails. Je draaide langspeelplaten voor me van Curtis Mayfield, Marvin Gaye en Diana Ross. Van het weinige geld wat je had maakte je een stapeltje waarvan 100 gulden voor mij was. Om de laarsjes te kopen die ik zo mooi vond.
s Nachts had je moeite met inslapen en je vertelde me dat je als klein jongetje vaak bang was geweest.
In mijn meisjesarmen werd je weer rustig.
We gingen samen wonen. Geld hadden we nauwelijks maar jij had veel idealen.
Ons leven leek in het teken te staan van film. Fellini, Kubrick, Antonioni, ik leerde ze allemaal kennen dankzij jou.
Op een dag besloot je je baan op te zeggen en filmproducent te worden. Ik deed een grimeeropleiding.
Met een kleine crew reden we naar Parijs waar we opnames maakten van de Pont Neuf die door kunstenaar Christo ingepakt werd.
Eenmaal thuis werd je steeds onrustiger. Nachtenlang was je films aan het monteren en lag ik in het donker te wachten.
Ik ontdekte dat je de ene na de andere affaire had. De ruzies die we hadden liepen steeds hoger op. Telkens als ik definitief bij je weg wilde gaan kwam je huilend bij me terug. Ik was je grote liefde, je leading lady, je muze. Talloze malen dreigde je een einde aan je leven te maken.
Ons leven samen was een roller coaster.
Tussen de bedrijven door zocht je naar je Joodse identiteit, wilde je weten waarom je welgestelde vader niets van je had willen weten toen je een klein jochie was. Waarom je moeder je mishandeld had. Je leven werd een zoektocht.
Intussen liepen onze schulden hoog op en de films die je maakte werden slecht bezocht.
Na acht jaar besloot ik bij je weg te gaan.
Ik was volwassen geworden.
Je was ontroostbaar. Je bleef me schrijven, volgen, met mijn nieuwe vriendjes vechten, me huilend opbellen.
Maar voor mij was er geen weg meer terug.
Toen de ergste storm was gaan liggen belde je me weer af en toe op. Door de jaren heen bleef je dat doen. Toen je nichtje stierf. Om te vertellen dat je vader werd en dat je samen zou gaan wonen. Om me te vertellen dat je bezig was met een nieuw scenario. Om te zeggen dat je nog altijd van me hield.
Op een dag flitste er iets door mijn gedachten. Ik veronderstelde dat je me nodig had en contact met me zou zoeken. Het was een voorgevoel.
Toen werd ik gebeld.
Het was iemand die me op de hoogte wilde brengen van jouw overlijden. Je had zelfmoord gepleegd.
Op de begrafenis stond ik achteraan in de kerk.
Ik had een sexy zwarte jurk aangetrokken, want ik wist dat je dat mooi vond.
Je twee Joodse halfzusjes waren er. Dat ontroerde me. Een van je zusjes zei dat jij je vader nog had ontmoet. Jullie hadden samen gebiljart. Het wrange was, dat je vader dement was en dat hij niet meer wist wie jij was. Maar voor jou moet het een bijzonder moment zijn geweest.
Er waren veel oude Surinaamse vrienden en op je kist lag de Surinaamse vlag. Alles viel op z'n plek.
Er werd muziek gemaakt en er werden gedichten voorgedragen.
Ook werden er veel anekdotes verteld zoals dat hoort op een begrafenis.
Het kleine angstige jochie was nu omringd door vrienden, familie en collega's uit de filmwereld. Je achtjarige zoontje zat er met grote ogen bij.
Op je graf werd een groot stuk rots gelegd. Op de rots stond je naam geschreven en ernaast : Filmproducent.
Je leven was een film waar ik een belangrijke rol in mocht spelen.
Een film met een triest einde.

Friday 9 November 2012

Papa

Mijn vader woont in Frankrijk. Grotendeels dan, want als het echt koud en guur wordt keert hij even terug naar Amsterdam. Dan hebben we een hoop bij te praten.
Gisteren kwam hij langs met drie flessen Pouilly Fume onder zijn arm. Onder zijn andere arm het boek van Swaab "Wij zijn ons brein" wat ik hem in de zomervakantie in Frankrijk had geleend.
Er staan een hoop aardige dingen in dat boek, maar ik heb me ook vreselijk geergerd aan de schrijver, zei mijn vader, die overigens Peter heet. Ja, Swaab is inderdaad af en toe een drammerige betweter, gaf ik toe.
Weet je waar ik me nog het meeste boos over heb gemaakt? Mijn vader pakte het boek op en wees het me aan: Die subtitel "Van baarmoeder tot Alzheimer". Alsof ieder mensenleven  op zo'n manier eindigt, wat een flauwekul.
Als ik over Alzheimer hoor moet ik altijd aan mijn eigen vader denken zei hij, terwijl hij in het boek begon te bladeren. Deze foto, zo lag mijn vader er ook bij. In de foetushouding. Verschrikkelijk vond ik dat.
Hij laat me de foto zien. Een uitgemergelde bleke figuur die met opgetrokken armen en benen als een pasgeboren baby in een ziekenhuisbed ligt. Hij draagt slechts een groot wit hemd en een witte onderbroek. De ogen stijf dicht.
Een oude man, weerloos en hulpbehoevend als een baby.
De tekst vermeld dat  "De patient in foetale houding in bed ligt en als je een vinger in zijn mond steekt, heeft hij een zuigreflex. Dan is de patient dus helemaal terug naar het stadium van pasgeboren baby".
Het ergste vond ik, zegt Peter, dat ik niets kon doen om hem te helpen. Mijn vader was een keurige ietwat gereserveerde meneer. Iemand die fier rechtop stond in het leven en erg op goede manieren gesteld was.
Mijn twee broers mijn vader en ik waren de vier lakeien van mijn  moeder. Mijn vader was de opperlakei. Nooit werd hij boos op haar terwijl zij hem soms het bloed onder de nagels vandaan haalde. Hij was iemand die altijd rustig en netjes bleef. Misschien had hij wat vaker boos moeten worden.
Ik kijk naar hem en zie de emoties op zijn gezicht. Hij is nu zelf een oude man geworden. Maar wanneer hij over zijn vader spreekt zie ik de jonge Peter, de zoon die machteloos stond bij de aanblik van zijn verdwaalde, zieke vader. De zoon die wist dat zijn vader zich gegeneerd zou hebben kwijlend als een baby in bed te  liggen.
Ik vertel hem dat ik erg onder de indruk was van een hele andere foto die ik een week geleden onder ogen kreeg.
Het was de foto van een kleine baby. Een perfecte baby. Helemaal af. Roze en gaaf. Met piepkleine handjes en garnalenvingertjes.
De baby was gekleed in een allerliefst wit pakje met bijpassend mutsje wat een beetje over zijn kleine bolletje zakte.
Een mooie pasgeboren baby. Het beeld van nieuw leven, pril begin. Ontroerend.
Als ik goed naar de foto kijk zie ik pas wat er vreemd aan is. Het kindje heeft een rozenkrans om de hals.
Een roze rozenkrans, speciaal voor kinderen.
Het kindje heeft gesloten ogen met donkere kringen. Hij zal niet meer wakker worden. Na de geboorte is hij geknuffeld, gewassen en aangekleed. Ook kreeg hij een naam.
Toen is hij in een wiegje te slapen gelegd. In de ochtend was hij gestorven.
Het beeld hield me gevangen. Een pasgeboren baby staat immers synoniem aan leven. Dit beeld was zo verkeerd. Het verscheurde me. Kon iemand de baby niet wakker maken? Zijn lijfje opwarmen?
Net zo verkeerd was ook het beeld van de statige, intelligente waardige figuur van mijn opa. Wegkwijnend in bed. Veroordeelt tot een verpleegster die hem verschoonde. Die hem Brinta voerde met een babylepel.
Mijn vader, de zoon, die machteloos stond bij het bed van zijn oude zieke vader.
Mijn vriendin, nog maar net moeder, die machteloos stond bij het bedje van haar dode baby.
Het verdriet.
Het wordt winter en mijn vader blijft een tijdje in Amsterdam. Gelukkig maar. We hebben nog heel veel te bespreken.