Tuesday 24 December 2013

Bevroren grond

Aan de kant van de weg staan vreemde voertuigen. Mannen in groene overalls zijn op het veldje aan het werk.
Ze hebben grote gaten gegraven om er nieuwe bomen te planten.
Mijn elfjarige zoon Luca en ik rijden voorzichtig om de graafmachines heen.
Het gras is beschadigd en er liggen bergen aarde. Grote, vette zwarte aarde. Het lijken wel enorme molshopen zeg ik tegen Luca.
Hij grinnikt.
Dat moeten wel enorme mollen zijn geweest.
Heb je wel eens een mol van dichtbij gezien? Een mol is een van de aandoenlijkste dieren die er bestaat. Mollen hebben hele kleine graafhandjes met vingertjes waar venijnige nageltjes aan groeien. Hun rose snuitje is heel beweeglijk en uitermate gevoelig en ze hebben een prachtige zwarte pels met een blauwachtige gloed. Eenmaal boven de aarde zijn mollen weerloze diertjes. Blind en weerloos.
Mensen hebben een hekel aan mollen. Ze woelen de aarde in hun tuin om en dat vinden mensen vervelend.
Maar mensen mogen dat kennelijk dus wel. Grond omwoelen. Met grote graafwerktuigen.
Het is een wonder dat er rond deze tijd van het jaar nog in de grond gewerkt kan worden. Het loopt tegen de kerst en normaal gesproken is de aarde bevroren.
Maar dit jaar lijkt alles anders dan gewoon. Ik zeg Luca gedag en fiets terug naar huis.Het is zijn laatste jaar op de lagere school.
Volgend jaar hoef ik niet meer met hem mee te fietsen. Eet hij zijn broodjes op school. Ik zal onze conversaties missen. Onze gezamenlijke lunches.
Vannacht heeft het weer enorm gestormd. 'S nachts werd ik wakker van het geweld buiten. Het gebonk van de woedende wind tegen de gevel. Het gezwiep van takken tegen het vensterglas, sirenes op straat.Nu zie ik overal gebroken takken en weggewaaide brokstukken.
Het is een boos uiteinde van het jaar.
Een jaar zonder medelijden en met weinig gevoel voor humor.
Het is alsof de storm de laatste stuiptrekkingen van dit meedogenloze jaar met alle kracht weg probeert te blazen. De laatste demonen van 2013 worden hoog in de lucht opgetild en lossen krijsend en gillend op, ergens hoog in de lucht.
Er moet plaats gemaakt worden voor een nieuw jaar, een onnozel jong jaar wat straks verlegen ontwaakt als het laatste vuurwerk is afgestoken.
Als ik de balans opmaak mag ik dankbaar zijn met wat ik over heb gehouden; niet treuren over wat ik verloren heb. Maar me verheugen met mijn winst.
Mijn moeder die nog in mijn leven is. Mijn dochter die niet meer over straat zwerft. De band met mijn zus die hersteld is. De vriendschappen die in tact zijn gebleven. Tegen alle verwachtingen in.
En ik ben beter geworden.
Ik ben verfomfaaid, buiten adem en geschrokken. Een beetje beverig zelfs nog, maar present.
Ik ben voor het eerst echt bang geweest om dood te gaan.
Ik ben ouder geworden, anders dan de voorgaande jaren.
Ik fiets om de brokstukken van de storm heen. Zie hoe het water van de Zaan kleine woeste schuimkoppen vormt. Ik trap heel hard want anders kom ik niet vooruit.
De graafvoertuigen staan nog langs de weg.
Nooit eerder was de aarde zo omgewoeld.
In gedachten plant ik bomen, struiken en bloemen. Volgend jaar zal een jaar van groei zijn.


Tuesday 19 November 2013

Kinderspel

Ik was het bijna vergeten, maar net voor de winkels sluiten weet ik nog twee grote zakken snoep te bemachtigen.
Het is al donker als ik weer naar huis rijd.
De straten zijn op een vreemde manier stil, er hangt een verwachtingsvolle sfeer. Bij veel huisdeuren staan lantaarns te flakkeren.
Als we net willen gaan eten hoor ik wat rumoer op de stoep. Bij de voordeur staan drie hele kleine kindjes. Ze kijken verwachtingsvol naar mij omhoog. Stuk voor stuk zijn ze dik ingepakt. Tot boven aan toe dichtgeknoopte winterjassen met een dikke das en kleine voetjes met warme berenlaarsjes. Het lijken net kabouters. Als ik naar ze glimlach kijken ze snel de andere kant uit, alsof ze niet afgeleid willen worden van een belangrijke missie. Dan barst het gezang los. Althans, een van de drie begint als een bezetene een liedje op te dreunen. De andere twee kijken met grote wijd opengesperde ogen om zich heen. Lampionnen worden driftig vooruit gestoken.
Dan is het stil. Ik reik naar het dienblad wat ik achter de deur verborgen hield.
Kleine wantjes graaien naar snoepjes. De ouders kijken op afstand toe. De allerkleinste van de drie bergt het snoep niet op zoals zijn vriendjes, maar probeert zo snel mogelijk alles in zijn mond te stoppen tot een van zijn ouders ingrijpt.
De volgende groep staat al te wachten, lampionnen in de aanslag. Het is een heel gedoe als het ene groepje het andere moet laten passeren.
Voor ik iets kan zeggen begint het volgende gezang. Een broer en zus. Ze zijn heel klein en staan hand in hand. Het jongetje zingt een liedje waar geen touw aan vast te knopen is. Hij heeft een snotneus en hij draagt een grote wollen muts waardoor hij bijna niets kan zien. Ze stoppen de snoepjes in een tas en zwaaien me dan met beide handjes gedag.
Om acht uur is alle snoep op en ook mijn eigen koektrommel helemaal leeg. Voor de allerlaatste zangtalentjes heb ik nog een noodvoorraad wijngums.
Maar dan wordt het ook snel stil. Ze moeten naar bed.
De buren die niet van kinderen houden komen weer tevoorschijn uit hun schuilplaatsen en het is komisch om plotseling overal lampen aan te zien gaan.
Het is het laatste jaar dat mijn eigen zoon meegelopen heeft. Hij wordt te groot. Hij leegt hij zijn Albert Heijn tas en de vloer is bezaait met snoep en een enkele verdwaalde mandarijn.
Hij is een beetje verkleumd en staat met hoogrode wangen nog na te stuiteren van de overdosis suiker en opwinding.
Zijn zus is al bijna een jonge vrouw. Ze heeft mij geassisteerd met het openen van de voordeur en de distributie van het snoep. Ze is oprecht vertederd door de peutertjes die nu uitgeput huiswaarts keren, de lampionnen achter zich aan slepend over de straat.
Voor mij lijkt het nog maar zo kort geleden dat ze zelf zo klein was.
De volgende ochtend wapperen er hier en daar nog wat roze snoeppapiertjes in de struiken en kleven er uitgespuugde schuimpjes en zuurtjes aan de stoeptegels.
Op de deurmat liggen de jaarlijkse speelgoedfolders. Dikke brochures gevuld met kleurrijke foto's van speelgoed, games en films in alle leeftijdscategorieen en prijsklassen.
Als ik de gids opensla maakt zich een vreemd soort opwinding van mij meester; een gevoel wat ik niet meer kan plaatsen maar wat me jaren geleden, toen ik zelf kind was ook de adem benam. Ik snuffel even aan de bladzijden; de geur van verse drukinkt, het geritsel van het dunne papier. Mijn aandacht wordt meteen naar de prachtig gefotografeerde poppen getrokken; poppen met de mooiste jurkjes en liefste gezichtjes. 'Babypop Eliza met echte slaapogen en goudblond kambaar haar wil dolgraag jouw vriendinnetje worden' staat er.
Het is merkwaardig, maar het bezorgt me nog steeds een opgewonden gevoel. Een gevoel dat ik die pop wil hebben. Het papier wil uitpakken. Aan die pop wil snuffelen en haar aan wil kleden en haar in bad wil stoppen.
Als kind wilde ik alleen maar poppen hebben. Verder niets. Babypoppen om naar te kijken en Barbiepoppen om mee te spelen.
Mijn Barbie's beleefden dezelfde avonturen waar ik over las in weekblad Tina en in de pockets van De Dolle Tweeling en De Vijf. Ik knipte hun haren en maakte zelf kleertjes van Tempo zakdoekjes. Ik liet ze zoenen met Ken.
Hoe kort geleden lijkt het dat ik zelf kind was, en hoe beangstigend is het dat nu mijn eigen kinderen al te groot worden voor Sint Maarten en Sinterklaas.
De veilige tijd van het speelgoed is ineens voorbij. De toekomst lijkt groot en gevaarlijk.
Op Luca's kamer liggen de laatste voorleesboeken die nu veld moeten ruimen voor computergames met op de omslag kinky uitziende politieagentes en gewapende kerels met enorme spieren.
Het duurt niet lang meer, dan zijn ze te groot voor mijn geknuffel en te zelfstandig voor mijn bemoeienis.
Als ik in de spiegel kijk zie ik wat ik ben; vrouw, echtgenote, moeder, dochter, zuster en ergens ook nog steeds een fractie van het kleine meisje.
Boven op zolder heb ik nog een pop van vroeger. Ik ga straks even aan haar snuffelen, haar haren kammen en haar jurkje recht trekken. En dan ga ik weer verder met de dingen die ik moet doen.













Monday 4 November 2013

Groeien

Ik kijk naar buiten. Ik ben alleen thuis. Kinderen naar school, man naar zijn werk.
Ik vul de melkopschuimer en doe een Nespressocupje in het apparaat. Ik moet nog douchen en ben gekleed in mijn slaapshirt en roze pluchen ochtendjasje. Dan kijk ik uit het raam.
Aan de overkant woont een tekkel. Het is een uitgekookt beestje. Zodra een van de leden van het gezin de voordeur open doen ziet de tekkel gemiddeld een keer per week kans te ontsnappen. Met opgeheven snoet rent hij tot het einde van de straat waar hij verwachtingsvol omkijkt of hij gevolgd wordt.
Het tafereel wat hierop volgt is in grote lijnen elke week hetzelfde; er ontstaat paniek. Een voor een rennen de kinderen en de moeder de straat op, gillend, schreeuwend achter de tekkel aan. De moeder heeft een riem bij zich die ze rennend voor zich uit gestoken houdt.
De tekkel kijkt nu werkelijk geamuseerd en neemt nog een aanloop. Op zijn korte pootjes weet hij zich met verbazend hoge snelheid over de straat voort te bewegen. Zijn lange oren waaien naar achteren.
De tekkel spreekt alleen Engels (althans dat denken de moeder , vader en de kinderen. Het gezin heeft drie jaar in de Verenigde Staten gewoond waar de tekkel aangeschaft is. Hoewel het gezin thuis gewoon Nederlands bleef spreken heeft men tegen de tekkel altijd alleen Engels gesproken. Zelfs nu ze alweer bijna een half jaar in Nederland wonen spreken ze alleen Engels tegen de tekkel. Waarschijnlijk denken ze dat de tekkel anders niet goed luistert. Maar dat doet hij sowieso niet, daar is het nu eenmaal een tekkel voor. "Stay" roepen de kinderen. De moeder voegt er aan toe: "Do you want a treat?" Maar de tekkel rent stug door.
Na een paar spannende ogenblikken waarin de achtervolging verder ingezet wordt met behulp van andere buren of toevallige passanten, wordt de tekkel klem gezet.
Dan wordt hem de riem om gegespt en hij wordt naar huis gedragen. Het is een erg vermakelijk gezicht om te zien hoe de tekkel als een baby naar huis wordt gedragen, met zijn pootjes in de lucht. De blik op zijn snuit is geld waard.
Dan gaat de voordeur dicht. De tekkel wordt naar binnen geworpen en de kinderen stappen op hun fiets naar school. De straat is weer uitgestorven.
Herfstblaadjes waaien door de lucht, katten maken een praatje met elkaar of jagen hoog miauwend een nieuwkomer de straat uit.
Sinds ik niet meer de deur uit hoef om te werken is mijn leven veranderd. Zie ik andere dingen.
De vanzelfsprekende drukte en hectiek is veranderd in gedwongen rust en stilte.

Voor het eerst sinds jaren word ik pontificaal met m'n neus op de feiten gedrukt. Keihard met mezelf geconfronteerd. Geen afleiding, geen andere mogelijkheden.
Een zomerse zondagavond, een rare valpartij. Ziektewet. Een contract wat niet meer verlengd wordt.
En toen?
Stilte.
De uitzinnige wilde bos bloemen die mijn leven symboliseerde werd  van het een op het andere moment gekortwiekt. Ook de stelen werden uiteindelijk verwijderd. Wat er overbleef was een licht beschadigde bol die onder de grond verstopt zat.
Ik voelde me nutteloos.Onzichtbaar.
Maar op een dag, na maanden, besloot ik met mijn blote handen te gaan graven. Zomaar.
Ik groef tot ik de bloembol had gevonden. Ik hield haar in mijn handen. Voelde de resterende aarde om haar heen. Hield haar tegen het licht. Rook aan haar, wreef haar voorzichtig schoon.
En daarna zocht ik een bijzondere plek in mijn tuintje en dekte haar weer zorgvuldig toe met vette, zachte gitzwarte grond.
Het duurde eindeloos. Elke ochtend ging ik even bij haar kijken maar op het eerste gezicht gebeurde er niets.
Elke ochtend gaf ik de aarde waaronder de bol lag wat water. Ik legde wat gekleurde steentjes naast de plek waar ik haar onder de grond had gestopt.
Mijn hart klopte vol verwachting.
Voor het eerst sinds jaren begon ik me geleidelijk aan rustiger te voelen. Het werd rustig in mijn lijf en in mijn hoofd. Ook toen de aarde bevroor en er een dekentje van sneeuw overheen viel.
De verwachting werd er niet minder om.
Een pril voorjaar was in aantocht. Sneeuw smolt. Wie schetste mijn verbazing toen bleek dat de plek waar mijn bloembol begraven lag, precies op het punt lag waar de eerste zonnestralen op mikten?
Op een dag zag ik dat er sneeuwklokjes en blauwe druifjes tussen kleine ijskristalletjes groeiden.
En op de plek waar ik mijn bloembol had begraven zag ik een paar hele kleine groene sprietjes omhoog komen uit de aarde.
Ik was uitzinnig van vreugde.
De stilstand was voorbij. Of liever gezegd; er was nooit sprake geweest van stilstand. Er was sprake van verandering geweest.
Ik had me blind gestaard op de wilde bos bloemen maar het belangrijkste was de stille, geduldige bloembol.
Voorzichtig begon ik weer met hardlopen en met yoga. Ik leek buigzamer dan ooit tevoren.
En bovendien kwam er een woordenstroom los die op een waterval leek. Woorden die via mijn handen uit mijn hart leken te stromen. Zittend achter het toetsenbord.
En ik leerde weer dansen.














Tuesday 15 October 2013

Borderline

Vanaf mijn prille jeugd heb ik begrepen dat er 1 ding erg belangrijk is en dat is : jezelf zijn.
Overal werd mij dit advies geboden: op school, thuis, door betweterige familieleden, in de boeken die ik las en in bladen als de VIVA en de Cosmopolitan. En nog later in therapie.
In genoemde bladen stonden vaak tests die eenvoudig uitwezen of jij wel echt jezelf was. Door simpelweg een stuk of 12 vragen te beantwoorden dmv A, B of C aan te kruisen kreeg je een analyse van hoe goed jij jezelf was. Of dat je eigenlijk alsof deed. En hoe je overkwam op anderen.
Als klein meisje heb ik altijd moeite gehad met dat te begrijpen. Het kwam op mij over als een volkomen overbodige raad. Hoe kan je anders dan niet jezelf zijn?
Als klein meisje wilde ik stiekem dolgraag een ander zijn, of een ander worden, maar voor mij was het zo klaar als een klontje dat er niets te willen of te wensen viel: Ik was nu eenmaal opgezadeld met mezelf en niemand anders.
Met afgunst keek ik naar de andere meisjes in de klas. Allen mooie ongecompliceerde vanzelfsprekende figuren die, zo op het eerste gezicht prima in hun eigen vel zaten, zonder twijfel.
Als buitenbeentje beschouwde ik mezelf als een raar meisje, een vreemde eend. Een vogel die niet mee kon snateren met de rest van de groep. Ik vond het niet leuk om mezelf te zijn.
Toen ik eenmaal van de lagere school afging was ik doodsbang voor de rest van de wereld.
Gelukkig was de middelbare school een verademing. Er was hier meer diversiteit  dan op de lagere school en het viel mij op dat sommige personen er prat op gingen anders te zijn en zichzelf durfden te zijn, ook al waren ze duidelijk raar, anders dan de groep. Een stukje herkenning betekende dat voor mij.
In de pauze stond ik temidden van punkers, alternatieve skaters, een klein restant hippies, disco's en kakkers.
Ineens zag ik dat de wereld om mij heen bestond uit individuen. Allemaal personen die druk bezig waren hun eigen identiteit te ontdekken. Die net als ik met zichzelf geconfronteerd werden.
Geleidelijk begon ik te begrijpen wat mijn ouders bedoelt hadden met die dooddoener: WEES JEZELF.
Ze bedoelden kennelijk dat je genoegen moet nemen met wie je bent, jezelf moet accepteren en vertrouwen moet hebben in de persoon die je bent. Niemand anders leeft je leven voor je. Leven is niet zo makkelijk, teleurstellingen liggen op de loer. Liefdesverdriet, frustraties en een hele hoop andere onbegrijpelijke dingen zullen de revue passeren. Daarom kun je maar beter op een lijn liggen met degene die je bent.
Ontsnapping is niet mogelijk:
Niet in een burgerlijk huwelijk met een koophuis en een glanzende auto voor de deur. Niet in drugs en drank. Niet in een baan die al je energie opslokt. Niet in religie of in een sekte, Niet in health food of detoxing, Niet in meditatie, niet in geld, niet in verre reizen, niet in seks.
Degene die je uiteindelijk aanstaart ben je zelf, naakt en kwetsbaar.
Deal with it!
Ik ben op de helft van mijn leven. Ik heb mijn grootste angsten overwonnen. Ik ben tevreden en soms zelfs gelukkig. Ik heb mijn leven in kunnen richten.
Ik ben nu zelf moeder van drie kinderen. Twee kinderen die tamelijk soepel in het leven staan en 1 kind wat moeite met leven heeft. Van het prille begin af aan. Van een boze baby die altijd huilde, groeide ze op tot een onaangepaste boze jonge vrouw.
Ik heb de formule van het opvoeden nooit helemaal begrepen, net zo min als mijn ouders waarschijnlijk. Maar ik heb oprecht mijn best gedaan.
Ik heb altijd geprobeerd te accepteren dat mijn kinderen individuen zijn en niet alleen maar producten van hun opvoeding.
Mijn middelste dochter is een zorgeloze prinses. Met lange gouden lokken en een haarscherp verstand. Soms word ik een beetje bang als ik naar haar kijk; bang dat de het leven haar zal besmeuren, ze haar onschuld en haar schoonheid ooit moet prijsgeven, of dat het van haar gestolen zal worden.
Mijn zoontje is een gepassioneerde hartebreker. Nu al, met z'n elf jaar is hij charmant, origineel en heeft hij een geraffineerd gevoel voor humor. En hij kan goed dansen.
Ik heb ze nog thuis. Dicht bij me in de buurt en dat is heerlijk. Het contrast met hun oudere zus is enorm groot. Met haar samenleven was de laatste jaren een vreselijke strijd.
Ze is al een paar jaar bij ons weg. Ze kon niet meer bij ons blijven.
Ik heb haar, net als de twee jongere kinderen zekerheid, liefde en houvast gegeven. Ik heb het geprobeerd. Overal, op alle mogelijke manieren.
Zij is degene die altijd alle aandacht opeiste. Ruzie maakte, drama, theater. Het ging vaak ten koste van de andere twee.
De ruzies werden te erg, het dreigde echt fout te gaan. Het kon niet meer.
Stilletjes heb ik wel gehoopt dat ze terug zou komen. Dat het "goed" zou komen.
Maar dat wilde ze zelf niet.
Het verdriet is allesomvattend. Het knaagt, ook op de momenten dat ik blij ben.
Het vreet aan me.
Ik heb keer op keer geprobeerd hulp voor haar te zoeken.
Niet omdat ze zichzelf niet mag zijn, maar omdat ze zo'n moeite heeft met haar leven. Omdat ze zo verdrietig is en boos.
Omdat ze zichzelf vergiftigd met drugs en medicijnen.
Omdat ze met mensen omgaat die van haar profiteren en haar gebruiken.
Omdat ze zoveel talenten heeft die ze nooit heeft uitgebuit.
Maar misschien moet ik haar loslaten en haar zelf haar weg laten zoeken.
Niet meer krampachtig blijven proberen mijn invloed uit te oefenen.
Misschien moet ik haar laten zoals ze is. Omdat zij dat recht heeft. Te zijn wie ze zelf wil zijn.

Gisteren zag ik haar. In de supermarkt. Ik herkende haar gestalte, haar manier van lopen.
Haar schichtige blik met de grote blauwe ogen.
In een impuls verstopte ik me een beetje achter een groot schap met enorme flessen wasmiddel.
Ik was bang dat ze mij zou zien. dat ze weer kwetsende dingen tegen me zou zeggen. Dat ze me weg zou duwen of uit zou lachen. Ik durfde niet naar haar toe te gaan.
Niet naar mijn eigen kind.
Ik ben huilend naar huis gelopen. Door de druilerige regen.
Dacht weer even terug aan de tijd dat ze nog klein was en troost zocht in mijn armen.
Hoe we met z'n tweetjes samen woonden in ons kleine huisje in Amsterdam.
Hoe ze 's avonds stiekem tegen mij me aan in bed kroop en in mijn oor fluisterde:
Slaap maar lekker schat.












Tuesday 1 October 2013

Ochtendlicht

Het is acht uur 's ochtends en nog steeds bitterkoud , toch is het al bijna Mei. Luca, mijn elfjarige zoon trekt een moeilijk gezicht. We stappen op de fiets.
Op school aangekomen staan de meeste kinderen al te wachten. Ze hebben oranje verkeersvestjes aan. Als de meester een teken geeft vertrekken we in een lange colonne naar de schooltuintjes.
Het is een flink stuk fietsen en ondanks mijn leren handschoenen kan ik mijn vingers bijna niet meer voelen.
De dag heeft moeite met het verjagen van de nacht. Het sikkeltje van de maan hangt nog boven de huizen. Een waterig zonnetje klimt moedig omhoog.
Chagrijnige automobilisten wachten geirriteerd tot de fietsende kinderen gepasseerd zijn. Een man toetert en gebaart met zijn handen. Dan trekt hij met grote snelheid op.
Het maakt geen indruk op de uitgelaten kinderen die enthousiast naar hem zwaaien.
Dan zijn we er. Een kleine groene oase midden in de stad. Boven op het hek zit een indrukwekkende meeuw die naar ons knipoogt.
De grond is weliswaar nog kaal en er ligt zelfs nog een flinterdun laagje ijs op de sloot rond de kinderboerderij. Toch hangt er iets veelbelovends in de lucht. Een vaag voorteken dat de lente op komst is.Het licht lijkt anders. Een lichte schittering die door de bomen en struiken valt.
Op een stukje weidegrond staat een enorme kudde schapen driftig te grazen.
In de sloten zijn eenden bezig met hun ochtendtoilet; ze badderen en snateren. Eentje lacht me luidkeels uit als ik langsloop.
Binnen een omheining zitten drie Vlaamse reuzen. Ze steken hun gevoelige neusjes omhoog als ik mijn hand naar hen uitsteek, maar als ik ze probeer te aaien hobbelen ze weg.  Midden op het terrein is een grote bak gevuld met water en oud brood. Er omheen is het een drukte van belang.
Er loopt, trippelt en waggelt van alles voor mijn voeten.
Ganzen, rare loopeenden, zwanen, grote imposante kippen met harembroeken van veren, een enkele kalkoen en hier en daar een loslopend konijn eten gezamelijk uit de grote bak en maken een gezellige kliederboel.
Als ik plaats neem op een bankje voel ik een zacht doch dwingend duwtje tegen mijn arm. Ik kijk op en zie een grote rood met witte kater met een oog. Spinnend kijkt hij me aan, hij lijkt te glimlachen.
Dan komt voor mij een pauw staan. In een kort ritselend gebaar schudt hij uitdagend zijn imposante verentooi  omhoog, als een dame in avondtoilet die haar waaier opent. Ik voel me vereerd met deze prachtige revueshow. Voor mij alleen opgevoerd.
Verderop strooien de kinderen een handvol zaden in de droge grond.

Elke dinsdag fiets ik glimlachend mee.De temperatuur wordt langzaam iets beter maar nog altijd is het niet echt warm. Ik wordt verliefd op het kleine harmonieuze wereldje. Raak elke keer opnieuw betoverd door het gemoedelijke ritueel waarmee de dag hier begint. Met rustig badderen, uitgebreid ontbijten en heel wat gekakel, gekraai en gesnater. Maar ik geniet ook van de kinderen die serieus aan hun tuintje werken en opgetogen raken van de eerste plukjes tuinkers. Het opgetogen koppie van mijn zoontje wanneer ik naast hem kom fietsen. De verhalen die hij verteld over wat hij heeft geleerd vandaag.

Maar dan gebeurt er iets waardoor mijn leven plotseling stil komt te staan. Ik ga nog een keertje mee en dan bereid ik me voor op een twijfelachtige periode. Het is nu voorjaar en de zon staat al flink hoog.

Mijn ziekenhuisbed staat voor het raam. De zon is tijdelijk afwezig. Het waait heel hard. Grote,oude bomen wuiven in de wind.
Ik lig alleen op zaal en het is heel stil.
Als ik naar huis mag wordt het eindelijk zomer en ontzettend heet. De kinderen hebben nu vakantie.
Overdag zwemmen ze in de Zaan.
Ondanks het warme weer heb ik het koud. Ik krijg een extra deken en een kruik. Ik leg de kruik op de koude en lege plek.
Het duurt lang, maar gek genoeg heb ik nauwelijks besef van tijd. Het voelt rustig. Niets hoeft. Ik slaap of lig gewoon in bed, met de katten. En soms met een van de kinderen tegen mij aan. Het voelt heel vredig. Ik realiseer me dat ik me volkomen kalm voel.Kalm en verdrietig.
Geleidelijk begint het leven langzaam weer. Ik sta steeds vaker op. Ik ga weer naar buiten. De wond heelt.

Als de zomer op zijn einde loopt begint de school weer.
De kalmte is weer over. Ik wil weer van alles.
Op dinsdagmiddag komt Luca thuis met een bos Dahlia's. Het lijken enorme gekleurde spinnen. Ik zet ze in een vaas en ruik de buitenlucht.
Dan besluit ik weet voor de eerste keer mee te gaan naar de schooltuinen.
Vreemd genoeg ben ik een beetje gespannen. Samen fietsen we de bekende weg. In het centrum staat de kermis. Zoals elk jaar in September. Vroeg in de ochtend fietsen we langs de stilstaande attracties. Het ziet er eenzaam en verlaten uit. Griezelig zelfs.

Dan komen we aan bij de kinderboerderij. De schapen zijn verhuisd.
Maar alle andere dieren zijn er nog. Het is fantastisch om ze allemaal weer terug te zien. Families zijn uitgebreid, kleintjes zijn groot geworden.
Luca wijst enthousiast naar de tuintjes. Ik ben totaal overdonderd. Een grote zee van huizenhoge planten, bloemen, reusachtige pompoenen, courgettes en maiskolven met blonde pluimen. Sommige planten zijn gekapseisd in de wind. Het is net of ik een versnelde opname van een film heb bekeken.
Ik heb het groeiproces grotendeels gemist, maar mag nu wel het eindresultaat aanschouwen.
Ik ben verrukt.
Het is het einde van het seizoen. Het zal niet lang duren of de tuintjes zullen weer gerooid worden. Dan is er straks weer niets meer over dan droge grond.
Het is een einde en tegelijk een nieuw begin.

















Thursday 19 September 2013

Zoete koekjes

Mijn oma rook naar eau de cologne. Naar eau de cologne en naar poeder. Mijn oma was slechts een meter zesenvijftig en ze was bijzonder ijdel. Ze had altijd een tas bij zich met daarin een handspiegeltje, een poederdoos en zakdoekjes die besprenkelt waren met Boldoot.
Als ik was gevallen en snikkend bij haar op schoot zat kreeg ik soms zo'n zakdoekje aangeboden.
Mijn oma had schoenmaat 36. Toen ze heel oud was waren haar voeten zo verzakt door het dragen van hoog gehakte pumps, dat ze een grotere maat nodig had. Ze vond dat zelf verschrikkelijk en ontkende dat altijd. Zodoende liep het bijna op een meningsverschil uit met de keurige meneer van de schoenwinkel, die haar alleen maar op de juiste wijze wilde adviseren. Mijn vader wist op slimme wijze de boel te sussen door  de meneer van de schoenwinkel te vragen haar nieuwe pumps maat 37, in een schoenendoos te stoppen waar maat 36 op stond. Zonder dat oma er erg in had.
Oma kon zodoende gerustgesteld de schoenwinkel verlaten, met kleine parmantige pasjes. Haar tas met de zakdoekjes onder haar arm geklemd.
Mijn oma is er al heel lang niet meer.Mijn kleine parmantige oma. Ze droeg mooie jurken die ze japonnen noemde, en haar jassen heetten mantels.  Op haar truitjes zat vaak een broche gespeld.
In de Jan Evertsenstraat, waar ze dichtbij woonde, bestelde ze haar hoeden bij een hoedenmaakster. De enige hoedenwinkel die er nu na al die jaren nog zit.
Als ik langs die winkel kom zeg ik altijd in gedachten: dag oma! Precies zoals we deden als we op zondagmiddag wegreden en zij met opa zwaaiend op het balkon stond.
Soms ruik ik onverwachts weer die geur. De geur van eau de cologne en poeder. Dan zie ik mijn oma weer voorbij trippelen. Dan ga ik even terug.
Geuren kunnen op magische wijze een flasback bij mij veroorzaken. Ze kunnen mij onverwacht overvallen en me in een klap weer terug brengen bij een moment, een gevoel of een persoon. Herinneringen tot leven brengen.
De geur van mijn kinderen toen ze nog baby's waren; een heel subtiel warme, veilige geur is dat. Ik ruik hem zelden maar hij is overweldigend en kan me tot tranen roeren.
Ik voel de warme zachtheid van hun huid, voel de dunne donzige plukjes haar op hun bolletje en voel weer hoe hun lijfjes in mijn armen liggen.
Het gelukzalige gevoel van een warme slapende baby in je armen. Dan is niets meer van belang.
Niets is zoeter en liever dan dat.
Zoveel uiteenlopende emoties die wakker geschud kunnen worden in een enkel onverhoeds moment.
De geur van avontuur en romantiek. Jaren geleden. Een vakantie in Spanje. Ik was weer vrijgezel. Dit was de tijd van avontuur. Van met volle teugen adem halen en zo hoog mogelijk op de puntjes van mijn tenen proberen te staan om de toekomst tegemoet te zien. leven! Verliefd worden!
En verliefd werd ik. Het leven was nog nooit zo licht geweest. Eten en slapen was volstrekt onnodig.
Ik ontmoette een Franse jongen. Als hij me in mijn ogen keek veranderde mijn bloed in hete lava, mijn gedachten losten op in de Middelandse zeebries en mijn hart veranderde in suikergoed.
Zijn naam kan ik me niet meer herinneren, maar zodra ik later weer zijn geur rook hoefde ik alleen maar mijn ogen te sluiten om me de aanraking van zijn huid te herinneren. De zwoelheid van zijn stem te horen die onverstaanbaar Franse woordjes in mijn oor fluisterde.
De geur van zijn parfum roept in een klap een flasback op van hoe het toen was, hoe het voelde, en doet me nog steeds naar adem happen. Een kort moment. Het doet me even stilstaan midden op een regenachtige dag in een winkelstraat. En dan, in een flits is alles weer bij het oude.
Geuren zijn voor mij meer dan herinneringen, het zijn herbelevingen. Weer even terug zijn in dat ene moment.

De winter komt er weer aan. Als ik met de fiets de straat uit rijd probeer ik over de dwarrelende herfstblaadjes heen te rijden die onder mijn wiel zachtjes kraken. Het ritselende geluid van opwaaiende blaadjes hoort bij het einde van de zomer. De winter die met langzame zware stappen onderweg is als een grote reus. De aanblik van de kaler wordende bomen en de sterker wordende wind duidt hierop.Maar nog vele malen sterker dan deze aanblik is de geur. De typische geur die me elk jaar rond deze tijd overvalt.
Een gevoel van melancholie omsluit mijn hart en grijpt me even bij de keel. Afscheid nemen van de zomer doet mij altijd een klein beetje pijn.
Als ik langs de Verkadefabriek fiets vult mijn neus zich met de zoete geur van Sultana koekjes.
In gedachten zie ik hoe in de fabriek de koekjes uit de oven komen. Op grote lopende banden. Meisjes met witte handschoentjes pakken de koekjes zorgvuldig in.
Maar dan vallen er grote regendruppels uit de hemel naar beneden en onderbreken mijn gemijmer.
Mijn vingers worden koud en mijn haren worden nat.
Ik ben weer terug in het heden.




Tuesday 27 August 2013

Ter overname aangeboden

Het is een prachtige ochtend. Ik besluit de fiets te nemen.
Zeven kilometer, naar het huis van mijn moeder.
Onderweg zie ik dingen die me nog nooit zijn opgevallen.
Ik kijk verwonderd om me heen.
Verbaas me over het pittoreske Nederland wat me normaal enigszins ontgaat wanneer ik er met de auto doorheen rijd.
Al die keren dat ik hier voorbij kwam en me zoveel ontging. Het is zonde.
Het zonlicht legt de nadruk op al het groen. Groen dat fijn is om naar te kijken, troostend, weldadig, haast dorstlessend groen. Weidegroen, groepjes bomen met grote groene pruiken, onkruidgroen dat een kans heeft gekregen wild en onstuimig te groeien in de berm waar de trein voorbij raast. Donkergroen water van de sloot naast het fietspad en Zaans groen op de houten huisjes.
Er zijn veel fietsers. Bejaarde echtparen, scholieren, moeders met kinderen achterop. Niemand draagt een jas, het is immers eind augustus. Het maakt een zorgeloze indruk.
Het landschap ruikt naar cacao.
De brug gaat open. Duiven vliegen verschrikt op. Tientallen kleine zeiltjes komen langzaam in beweging. Zonlicht reflecteert op het aluminium dek van de bootjes.
Een scheepshond blaft en kwispelt.
Twee zwoegende molens staan parralel aan elkaar. De een aan de Westzijde, de andere aan de Oostzijde van het water. De wieken draaien net niet gelijk .
Ik ben er nu bijna.
Het is de laatste keer dat ik er naar toe ga. De sleutels rammelen in mijn zak.
Als ik de hoek omsla en de straat inrijd voel ik me ineens verdrietig. Het is een korte vlaag die me even de adem beneemt. Ik slik en zet mijn fiets tegen de gevel.
Er hangen geen gordijnen meer. Iedereen kan naar binnen kijken. Het huis lijkt naakt.
Ik open het krakende houten hekje en loop naar de voordeur.
De kat van de buren staat meteen naast me en kijkt hoopvol omhoog.
Samen lopen we naar binnen, de kat en ik.
Het huis is leeg. Wat lijkt het groot.
Door het raam aan de achterzijde kijk ik de tuin in. De tuin waarvan ik ooit zei dat ik die zo mooi vond.
De tuin waar mijn moeder een opblaasbadje neerzette die eerste zomer, voor mijn kinderen.
Het is onvoorstelbaar dat het huis zo leeg is. Het was zo vol. Vol met kastjes, tafeltjes en stoelen. Krukjes, lampen en allerlei decoratie.
Mijn moeder vond steeds weer iets nieuws om mee te nemen. Iets "nieuws", wat ze op straat had gevonden, van iemand had gekregen of voor een paar centen op de kop getikt had. Iets wat vast wel een keer van pas zou komen.
Naast spullen had mijn moeder katten. Vier stuks die "officieel" van haar waren plus een groep buurtkatten die bij mijn moeder een hapje mee aten voor de gezelligheid.
De laatste tijd dat ze hier woonde ging het niet zo goed met mijn moeder.
Ze was niet lekker en voelde zich ontzettend alleen.
Ook al was ik vlakbij.
Toch ging het niet meer.
Ik voel me schuldig omdat ze er niet meer is.
Misschien is het beter zo, waar ze nu woont. Op het echte platteland. In een verzorgd aanleun flatje. Dicht bij mijn zus.
We deden iedere week samen boodschappen mijn moeder en ik. Ze at elke week een paar keer bij ons. Ze paste een paar dagen per week op mijn kinderen.
Ik check nog even de wanden en ontdek hier en daar nog een spijker die ik uit de muur trek.
Een van de spijkers valt op de grond en wanneer ik hem opraap zie ik een klein kaartje liggen.
Een klein verdwaald kaartje in een volkomen leeg huis.
Hoe onwaarschijnlijk ook, ik ben niet verbaasd.
Dat kaartje is vast voor mij bedoeld.
Een woord staat er op het kaartje geschreven.
Vrede.
Ik stop het kaartje in mijn tas en sluit de deur achter mij.
Het is mooi geweest.







Monday 19 August 2013

Vakantie

Ik houd niet van vliegen.
Natuurlijk realiseer ik me best dat vliegen een "comfortabele" manier van reizen is.
Maar toch.
Ik ben een ongeduldig type. Ik houd niet van wachten. Toch hoort dat er bij. Wanneer we onze bagage naar de check in balie gezeuld hebben begint het.
Maar eerst moeten we langs de douane.
Wanneer er zoveel norse in uniform gestoken figuren naar me kijken, voel ik me meteen verdacht. Ik weet niet waarvan, maar toch.
Ik moet mijn tas in een bak zetten en door een electronisch controle poortje duwen.
Aan de andere kant zitten twee heel serieuze, humeurige figuren op een scherm naar de inhoud van mijn tas te kijken.
Ik word al meteen apart genomen. Iemand pakt me bij mijn arm, dat vind ik erg onaangenaam.
Ik moet mijn tas openmaken en vertellen wat er in zit.
Weet ik veel wat er in zit. Ik heb een veel te grote tas waar ik allerlei spullen in heb gestopt die op allerlei momenten in het leven van een moderne vrouw van pas kunnen komen. Bovendien hebben zij toch net op dat scherm kunnen zien wat er in mijn tas zit?
Zuchtend rits ik de tas open. Bij elk voorwerp benoem ik het. Het lijkt wel Sesamstraat.
Een pakje zakdoekjes.
Twee pakjes kauwgum.
Autopapieren.
Een toilettasje met inhoud.
Een zonnebril.
Een flesje rescue remedy (voor de vliegangst)
Een flesje neusspray.
Een telefoon.
Een portemonnee.
Een condoom.
En tenslotte....
een zakmes.

Een swiss army knife om precies te zijn.
Reuze handig.

Maar meteen begint de mevrouw van de douane met haar hoofd te schudden.
Ze grijpt het zakmes aslof het een moordwapen is en even ben ik bang dat ik wijdbeens tegen een muur gegooid zal worden.

Wanneer ik weer verder mag lopen ben ik het zakmes kwijt. Mijn lief zegt dat het mijn eigen schuld is, maar ik ben behoorlijk gepikeerd.
Dan lopen we het winkelparadijs van Schiphol binnen. Waarom weet ik niet, maar mijn al niet zo geweldig ontwikkelde orientatie is altijd op zijn ergst op vliegvelden. Daarom volg ik mijn lief. Blindelings. Terwijl ik de handen van mijn kinderen goed vast houd.
We drinken hele dure koffie en eten hele dure broodjes. We wachten.
Dan gaan we inchecken en wachten we opnieuw.
Dan worden we door een slurf het vliegtuig binnen geleid. Sommige mensen proberen elkaar in te halen. Iemand stoot hardhandig tegen mijn arm.
Bij de ingang van het vliegtuig staan twee stewardessen die heel enthousiast naar ons lachen. We worstelen ons een weg naar de stoelen.
Het duurt een tijdje, maar dan lijkt iedereen zijn stoel gevonden te hebben.
Ik houd er niet van om met een grote groep mensen in een kleine ruimte te zitten.
Sommige mensen zien er onsmakelijk uit.
Ik trek mijn riem strak aan en controleer de riem van mijn kinderen.
Dan volgt er een welkomstpraatje en veiligheidsintructies.
Daarna marcheert een van de stewardessen door het vliegtuig en controleert of we onze riemen echt wel dichtgeklikt hebben. Ze lacht onophoudelijk. Het is heel irritant.
Ik weet niet of ze het expres doet maar in het voorbij marcheren stapt ze heel hard op mijn voet.
De stewardess benadrukt dat "vliegen de veiligste manier van reizen" is.
Ik vraag me af waarom. In de trein of bus is er nog nooit zoiets geruststellends tegen me gezegd. Is dat omdat reizen per trein of bus levensgevaarlijk is? Of is vliegen stiekem wel eng?
Ik snap het niet.
Bovendien lijk ik de enige aan boord die vliegangst heeft.
Al halverwege de startbaan kunnen de meeste mensen hun ogen al niet meer open houden.
Om mij heen hangen diverse mensen ontspannen snurkend in hun stoel.
We hangen scheef in de lucht en het vliegtuig maakt een hels kabaal.
Mijn hart bonst en tranen springen in mijn ogen.
Dan pakt mijn elfjarige zoontje mijn hand en vraagt mijn 15 jarige dochter; gaat het mama?
Ik slik en knik heldhaftig.
Dan mogen we onze riemen weer los maken en ontvouwen tv schermpjes zich  boven onze hoofden.
De speelfilm begint. Helaas zonder geluid. Een koptelefoontje kan je echter aanschaffen bij een van de glimlachende stewardessen.
Ik moet plassen maar ik durf niet. Bovendien wordt het gangpad versperd door twee stewardessen met een kar waar je tegen betaling cup a soup en oploskoffie kunt bestellen.
Later komen de stewardessen en een heel erg nichterige steward breed glimlachend langs met luxe artikelen.
Bijna besluit ik om iets te kopen, maar ik zou niet weten wat en waarom, alles is namelijk heel duur en de sieraden zijn echt verschrikkelijk lelijk.
Als de gezagvoerder tegen ons spreekt luister ik heel goed om zijn stem te analyseren. Hij klinkt nuchter en hij spreekt goed Nederlands. Dat is geruststellend. Wanneer hij echter vertelt hoe hoog we nu vliegen en hoe extreem koud het is op zo'n enorme hoogte luister ik niet meer mee.
Ik adem diep in door mijn mond en uit door mijn neus.
Het duurt heel lang. Vooral het laatste uur.
Dan hangen we weer schuin. Het vliegtuig maakt weer enorm veel kabaal.
Ik ben er ineens van overtuigd dat we gaan neerstorten.
En dan zijn we in Spanje.

"Dat viel best mee he schatje?" zegt mijn lief.










Tuesday 30 July 2013

Reunie

Even gaat er een rilling door mijn lijf.
Op het moment dat ik hoor dat ik ze allemaal terug zal zien.
De kwelgeesten van de lagere school.
En reunie, zeg ik geschrokken. leuk! zegt mijn vriendin.

Misschien was ik er nog niet aan toe om de kleuterschool te verlaten. Was ik nog te klein, te kwetsbaar.
Ik zat nog aan mijn moeder en de kleuterjuf vast gekleefd.
Mijn kleuterjuf heette Juffrouw Polak. Ze had dik krullend haar en een bril met dikke glazen. Om haar ene been zat een vreemde constructie van leren riemen. Juffrouw Polak sleepte een beetje met dat been.
Juffrouw Polak praatte heel zacht en gaf mij vaak een aai over mijn hoofd. Ik mocht bij haar op schoot als ze ging voorlezen. Dat voelde veilig.

Het was een stuk lopen naar de lagere school. Ver van onze straat, mijn moeder, de kleuterschool en alles wat bekend was. En nieuwe wereld. Te groot en volkomen onoverzichtelijk.

Mijn ouders waren vreemde vogels in de ogen van mijn klasgenoten. Rare, alternatieve figuren.
Ze bedoelden het goed maar hadden geen benul van de codes die op school golden. Mijn moeder knipte zelf mijn pony. Ze vloekte een beetje als ze dat deed; verdomme, nog steeds scheef! en dan knipte ze er nog maar een stukje af, en nog een stukje. Dan moest ik de volgende ochtend naar school met een belachelijk kapsel.
Ze kleedde mij "net even anders dan de meisjes uit mijn klas". Dat vond ze leuk. Bloesjes van India katoen bijvoorbeeld, die ze op het Waterlooplein kocht of bij een winkel waar je ook wierook en tamboerijnen kon kopen. Als mijn broeken te kort werden zoomde  mijn moeder ze af met een gebloemd stuk stof.
Als ik dan naar school ging, lagen mijn klasgenoten in een deuk.
We hadden twee honden thuis, en drie of vier katten. Daarom zeiden mijn klasgenoten waarschijnlijk dat ik vlooien had en begonnen ze zich altijd overdreven te krabben als ik in de buurt kwam.
Op vrijdagmiddag kwam mijn vader mij vaak wat eerder uit school halen. Dat mocht van de meester. Dan gingen we een weekend naar de boerderij, ons tweede huisje.
Hij wachtte bij de deur van de klas, die open stond. Mijn vader had een baard en droeg een spijkerpak. De meisjes aan mijn tafel grinnikten en fluisterden in mijn oor: Jouw vader is een hippie.
De kinderen uit mijn klas hadden bijna allemaal een plat Amsterdams accent. Daarom vonden ze waarschijnlijk dat ik niet zo idioot moest praten. Ze vonden het grappig om mij na te doen of net te doen alsof ze me niet verstonden: "Met je rollende Rrrrrr"
De meester was altijd op de hand van de kinderen die het hardst schreeuwden en de stomste grapjes maakten. Ook als ze grapjes om mij maakten lachte hij hard mee, maar soms hield hij dan wel beschaamd zijn hand voor zijn gezicht. Of hij draaide zich proestend om.
De meester schepte er genoegen in me voor de klas te halen als we rekenen hadden.
Dan schreef hij een som op het bord en gaf mij het krijtje.
Omdat ik getallenblind was durfde ik niets op te schrijven. Ik kon niet rekenen.
Ik was doodsbang om een fout te maken terwijl iedereen toekeek.
De meester liet mij af en toe voor de grap wel een half uur of langer voor de klas staan, met het krijtje in mijn hand. Tot ik op een gegeven moment onzichtbaar was geworden. en ergens verdween in een donker gat.

Bij gym, of zwemmen was het meestal het ergste. Dan liepen kinderen expres tegen mij aan, of ze gooiden met mijn tas.
Een keer hadden ze een liedje voor mij gemaakt. Toen ik begon te huilen zei een meisje op verwijtende toon: "Het is als grapje bedoelt hoor"
De kinderen uit mijn klas waren gemeen en de meesten waren dom en kortzichtig. En als ze niet gemeen waren dan waren ze laf, en verschuilden ze zich achter de groep.

De ochtend van de reünie ben ik nerveus. Maar ook strijdlustig. Ik adem diep in door mijn neus en kijk op de klok.

Als ik het oude lokaal inloop bekruipt me een bekend gevoel. Het knabbelt aan mijn tenen en aan mijn vingertoppen en kriebelt op mijn huid. Het zijn de paniek kriebels. Ik schud ze van mij af en stap kordaat naar binnen.
Ik heb een zwart mantelpakje aan. Een strakke kokerrok en een getailleerd jasje. Ik heb hele hoge hakken aan van zwart fluweel. Ik heb parfum op van Chanel en rode lippenstift. Ik heb deze keer mijn best gedaan om op te vallen, niet bij de groep te horen.

Het is een armzalig groepje mensen. Ik herken ze niet. Ze zijn nog jong, net als ik, maar ze zien er afgepeigerd uit, verslagen. Grijze kleding, grijze gezichten, armzalig, verpietert. Ik heb met de meesten te doen. Ik had geen moeite hoeven doen. Iedereen kijkt me aan, niemand durft iets te zeggen.
Eentje is plotseling dapper genoeg en zegt:  Wie ben jij?  Ben jij dat rare meisje wat altijd gepest werd? Wat ben jij een mooie vrouw geworden! Ik slik. Even ben ik bang dat ik niet echt ben; dat ze mijn pantser straks zullen doorzien, en dat het onzekere, onaantrekkeijke meisje tevoorschijn zal komen.

Dan zie ik hem staan: de meester. Naast hem staan drie jonge vrouwen; mijn aartsvijanden; de populairste meisjes van de klas. Ze lijken om zijn aandacht te bedelen, net als vroeger.
Hij kijkt me verbaasd aan, herkent me niet. Ook niet als ik mijn hand naar hem uitsteek.
Ik vertel hem wie ik ben, en dat ik blij ben dat ik hem nu, na al die jaren eindelijk kan zeggen dat hij me rottig heeft behandelt. dat hij het erger heeft gemaakt. Dat hij beter een ander beroep had kunnen kiezen. Dat hij een slechte meester was.
Ik zeg nog een paar dingen, en dan draai ik me om en ik loop naar de deur.
En van de drie jonge vrouwen zegt hardop: Ik heb haar altijd vreemd gevonden, en ik vind haar nog steeds vreemd".

Even blijf ik staan, maar dan haal ik mijn schouders op en laat alles achter me.

Monday 15 July 2013

Verandering

Het is nu acht jaar geleden.
Er is ontzettend veel veranderd in die tijd. Ontzettend veel. Je zou de wereld op veel punten al niet meer herkennen. Verdwalen in je eigen stad. Mensen niet herkennen.
Nog steeds zie ik af en toe een blonde vrouw lopen, en dan denk ik dat jij het bent. Mijn hart gaat even sneller kloppen.
Het gaat altijd heel snel; die herkenning en meteen daarop de wetenschap dat jij het natuurlijk nooit kan zijn.
Toch zou het me niet verbazen als je enthousiast op me af zou stappen en me om de hals zou vliegen. Er is een klein sprankje onnozele hoop wat ik niet los kan laten.
Ook al weet ik wel beter.
Hoe vaak kijk ik naar het huis waar je gewoond hebt. Dan zie ik je in gedachten op het grasveld ervoor staan met Luna, de kleine hond. Je wenkt me. lacht breeduit.

Weet je nog Kitty?
Weet je nog hoe de stad er uit zag? Zou je het nog herkennen? Zou je mij nog herkennen? Zou je schrikken als je ziet wat de tijd met ons gedaan heeft? Hoe ik ouder word zonder jou terwijl we even oud waren.
Je drie dochters zijn zo goed als volwassen. Je hebt afscheid van ze moeten nemen toen ze nog meisjes waren.
Een van hen heeft twee kinderen. 
Er is nu een speeltuin gekomen in de wijk waar we wonen. Het station is veranderd, het centrum is helemaal nieuw en er zijn een paar hele leuke nieuwe winkels gekomen. Weet je dat ze de gedempte gracht weer open gegraven hebben? 
Je zou bijna denken dat ik het verzin, maar het is echt waar; er stroomt weer water door de gedempte gracht en toch hebben ze besloten de naam niet te veranderen. Er zitten zelfs eendjes.
De notenkraam op de markt waar je altijd kwam is er gelukkig nog wel, en de bakker en de fourniturenkraam.
Jij woonde hier eerst, jij wist de weg. Ik was een vreemde. Jij wist de beste adresjes voor verse groente, goed passende beha's en de voordeligste fietsenmaker. Je kende iedereen. Je zwaaide naar de buren, of maakte een kort praatje met ze.
Ik stond er bij en glimlachte maar een beetje. Ik voelde me een vreemde. Jij was er altijd al beter in, kon gemakkelijk met iedereen overweg. Ik was altijd de vreemde eend.
Toen ik net de sleutels van ons nieuwe huis had moest ik meteen naar jouw huis komen kijken, wat grappig genoeg uitkeek op het mijne. "Het is een kast van een huis" zei je. "Een kasteel". En inderdaad, je huis was enorm. Je woonkamer was ingericht zoals jij dat mooi vond: porseleinen beeldjes, kristallen vazen, twee Romeinse zuilen met varens erop.
Weet je nog dat ik je toen die glazen eend heb gegeven die ik afschuwelijk vond? Als mijn tante dan langs kwam die me die eend gegeven had haalde ik hem even bij je op. Daar hebben we enorm om gelachen.
" Ik heb nog nooit z'n mooi huis gehad" zei je trots. "Ze zullen me hier in een kist weg moeten dragen".
 De ironie van die woorden.
Weet je nog Kitty?
Dat we beste vriendinnen waren in Amsterdam?
Hoe we samen buiten speelden?  Hoe we met jongens flirten? Hoe we stiekem de deur uitslopen om samen uit te kunnen? Hoe we samen onze verjaardag vierden? De logeerpartijtjes, de verboden feestjes waar we dronken werden, de dansjes die we instudeerden, de platen die we beluisterden, de lachbuien.
En hoe de tijd voorbij ging en we in jonge vrouwen veranderden, kinderen kregen. Hoe we soms bij elkaar moesten vluchten, hoe bang we zijn geweest, hoe we gehuild hebben. We deden het licht uit en de deur op slot en kropen tegen elkaar aan.Lang geleden.
Weet je nog Kitty?
Hoe je negen jaar geleden in paniek bij me langs kwam. Huilend. Jammerend.
Hoe ik moest voelen aan dat rare kleine harde knobbeltje op je borst.Hoe je mijn hand vastpakte.
Hoe we elkaar omarmden. Hoe ik probeerde je te troosten.Hoe zwak ik me voelde, stom en onmachtig. De pijn die later volgde. De onmacht, de woede.
De vreselijke laatste weken.
De ironie van de woorden die je ooit uitsprak.
Een van de ergste dingen die me altijd bij zal blijven is het beeld van die grote zwarte Amerikaanse auto met chauffeur die me passeerde op de brug. Die grote auto die ik bij jou de hoek om zag slaan.
Sindsdien word ik bijna misselijk als ik een begrafenisauto zie.

Vier weken geleden begreep ik pas goed je angst. Toen ik zelf werd geconfronteerd met bedreigend nieuws over mijn gezondheid.
In stilte heb ik het je toen maar verteld.
En in stilte heb ik je ook mijn blijdschap gedeeld toen ik na de operatie hoorde dat ik weer verder kan met mijn leven.
Weet je nog Kitty?
Hoe close we waren? Weet je dat ik je nog steeds mis?

Sunday 30 June 2013

Goudvis

De winkel is op de hoek van de Eerste Helmersstraat. Mijn moeder vind het niet goed als ik er alleen heen ga want ik moet de drukke Jan Pieter Heije straat oversteken en dat mag ik nog niet alleen.
Dus gaat ze met me mee. Samen met mijn grote zus.
De deur zwaait open en er klinkt een ouderwetse deurbel. Vervolgens hoor ik niets anders dan gezoem. Om mij heen staan de aquaria hoog opgesteld. In de winkel is het licht gedempt en daardoor wordt het mysterieuze gevoel versterkt. Grote bassins gevuld met water. Ik kijk om me heen en bevind me in een wondere wereld van diepzeewezens. Ik loop stilletjes langs de verschillende bakken en weet niet of ik het mooi of eng moet vinden.
Ik raak met mijn handen het glas aan en als ik dat doe zwemmen tientallen kleine visjes dwarrelend in een uiteenvallende wolk bij mijn vingers vandaan.
Zoveel visjes. Lichtgevend, met sluiersstaarten, met bolle ogen en dikke lippen waarme ze zich vastzuigen aan het glas. Blauw met parelmoerachtige vissen, en vissen die doorzichtig zijn zodat je hun skelet kunt zien.
Ook is er een gedeelte met bakken die half gevuld zijn met water. Daar zitten schildpadden in. sommigen lijken al heel oud en zitten verfomfaaid en roerloos op een stuk steen. Anderen zijn minuscuul en hebben felgroene kleurtjes en rode wangetjes. Ze zitten met tientallen tesamen in een grote bak vanwaar voortdurend luchtbelletjes omhoog borrelen.
Ik mag een vis uitkiezen. Een goudvis. Ademloos kijk ik toe hoe de mevrouw van de aquariumwinkel op een ladder gaat staan en de deksel van het bassin verwijderd. Met een schepnetje roert zij door de grote watermassa. Waterplanten wuiven voorbij en vissen zwemmen verschrikt weg. Mijn grote zus kijkt toe.
Dan, ineens zit er iets oranje kleurigs in het kleine fijnmazige netje.
Ik slik en mijn hart gaat tekeer van de opwinding.
De mevrouw haalt een plastic zakje over het netje heen en knoopt het handig dicht.
'Hier is jouw vis' zegt ze.
Met trillende handen pak ik het zakje water aan met de vis. Het voelt vreemd aan.
Mijn moeder koopt ook nog een zakje met een waterplant en dan wandelen we naar huis. De deurbel rinkelt en we zijn weer in de gewone wereld.
De weg naar huis besef ik me dat het leven van de vis in mijn handen ligt. Het is zo breekbaar. Een kwetsbaar levend wezen in een zakje water met een kleine luchtbel.
Als ik haar binnen tien minuten in een kom doe is er niets aan de hand. Ik heb dus tien minuten. Maar stel je voor dat ik haar uit mijn handen laat vallen. In gedachten zie ik hoe het zakje uiteen spat op de stoeptegels.
Ik zie de vis spartelen. Haar mondje gaat open en dicht.
Ik kan haar laten vallen. Die gedachte bezorgt me de kriebels. Waarom zou ik dat doen? Ik probeer maar even nergens aan te denken en loop haastig door. Naar huis, waar de vissenkom staat.

De telefoon gaat en ik schrik wakker. Nu anderhalve week na de operatie ben ik nog steeds zo moe dat ik middagdutjes doe. Het is alsof mijn batterij leeg is.
Geblokkeerd geeft het display aan. Ik vraag me even af wie mij op zondag belt met een geblokkeerd nummer en dan hoor ik mezelf braaf mijn naam zeggen.
Het is de dokter. Mijn specialist. Mijn specialist. Het klinkt een beetje als mijn personal trainer, maar dan anders.
Nu is het dus zover, klinkt een stem in mijn hoofd. Het moment van de waarheid. Het moment waar ik de afgelopen dagen continu aan heb gedacht. Goed nieuws of slecht nieuws. Zo simpel is het. Gezond of ziek. Vakantie of thuis blijven. Misere of blijdschap.
De stem van de dokter klinkt opgelucht, ik weet zeker dat hij opgelucht klinkt.
En dan brengt hij me het nieuws:' De uitslag is goed. We hebben nog wel een stukje aangetast weefsel gevonden, maar dat hebben we helemaal weg kunnen halen'. Het was dus een goede beslissing en de operatie is niet voor niets geweest.
Ik ben blij, opgelucht en ik voel me rijk, dankbaar en in een fractie ook weer sterk en gezond.
Ik sluit even mijn ogen terwijl ik 'dankuwel voor dit goede nieuws' zeg.
In gedachten zie ik de goudvis in haar nieuwe kom glijden. Zij zwemt.
In nieuw helderblauw water. Het is een prachtig gezicht.

Monday 10 June 2013

Onrust

"Onrustige cellen" zegt de gynaecoloog door de telefoon.
"Zorgwekkend" zegt de gynaecoloog. "Preventief opereren" zegt de gynaecoloog.
"Niet te erg schrikken" zegt hij tenslotte nog, en komt u morgen even tussendoor bij mij langs. Misschien is het verstandig als uw man meekomt"
Dan hangt hij op.
De dag ziet er ineens anders uit. De zon schijnt anders, de tuin oogt anders, de muziek klinkt anders
 en mijn koffie smaakt anders.
Ik voel me niet ziek. Ik zie er gezond uit. Al een beetje gebruind omdat het eindelijk zomer is geworden. Nog maar vier weken en dan gaan we op vakantie. Drie weken naar Griekenland met twee van onze kinderen.
Of.. misschien gaan we niet meer op vakantie. Ik denk eigenlijk van niet, want de gynaecoloog had het over "er op tijd bij zijn".
Ik bel mijn lief, dan bel ik mijn vader en mijn moeder en mijn beste vriendinnen.
Als mijn zoontje binnenkomt zit ik ineens te huilen en heel raar te trillen. Ik weet niet waarom. Ik weet namelijk niet precies wat ik voel of wat ik moet denken.
Drie zwangerschappen heeft mijn lijf doorstaan. Mijn kleine lijf. Alle drie keer was ik kogelrond. Zo rond dat men steeds vroeg: hoeveel kindjes zitten er eigenlijk in jouw buik?
Ik vond het vreselijk om zo uit te dijen. Ik kon niet wachten tot ik mocht gaan bevallen. Drie keer was ik de gelukkigste persoon op aarde op het moment dat ik mijn baby vasthield.
Zij heeft haar dienst bewezen, die baarmoeder van mij. Ze is niet meer nodig. Ze moet er uit want anders gaat het misschien helemaal verkeerd. Dat zeg ik maar tegen mezelf.
"Wat gaat u allemaal weghalen?" vraag ik de dokter. "In principe halen we alles weg, maar we laten een gedeelte van de eierstokken zitten, anders komt u plotseling in de overgang".
In een kort ogenblik zie ik mezelf als een verschrompeld oud vrouwtje. Uitgehold van binnen.Mijn gedachten dwalen af.
Maar dan zegt de dokter weer iets en luister ik aandachtig naar wat hij me nog meer te vertellen heeft. Ik wil wel overkomen als een oplettende patiente.
Het is een hoop informatie en het is onwerkelijk, maar mijn mentale opname apparatuur staat op scherp en ik registreer alles wat me wordt medegedeeld.
Eenmaal thuis lees ik op internet dat de verwijdering van de baarmoeder "meestal" niet leidt tot een veranderde seksualiteit.
"Sommige vrouwen kunnen het samentrekken van de baarmoeder missen tijdens het orgasme"
Ik weet niet goed wat ik met deze informatie aan moet.
Er worden nog veel meer twijfelachtige voorspellingen gedaan. Ik word er een beetje misselijk van. Ik klik de site weg en probeer mijn verstand op nul te zetten.
Nadat we het nieuws min of meer verwerkt hebben, besluiten mijn lief en ik nog even een weekend weg te gaan met z'n tweetjes. We zijn bovendien 13 jaar getrouwd. Dertien jaar.
Het is prachtig weer en gedurende de autorit kijk ik naar buiten. Ik word stil van alles wat ik voorbij zie komen. Schapen met kleine wollige lammetjes. Koeien die rare bokkesprongetjes maken met zwabberende uiers. Tientallen schakeringen groen. Sappig gras en fladderende blaadjes aan struiken en bomen. En op een bepaald moment zie ik zelfs een paar hertjes tussen de bomen.
De wereld buiten ziet er vrolijk uit. Het leven gaat gewoon door. Ik ben er bijna verbaasd over.
Mijn lief en ik. We hebben samen al veel doorstaan.
En nu dit.
Er is geen waarom. Er is geen gelegenheid tot vragen stellen. Het is zoals het is.
Dit afgelopen weekend. Ik was me zo bewust van alles dat ik er al bijna op terug keek.
Nu is het maandag, ik tel de dagen nog een keer tot de operatie.
Nog even en dan is het ergste voorbij.




Friday 31 May 2013

Meisje

Ze lijkt zo klein en zo kwetsbaar als ik haar achterlaat.
Mijn hart wiebelt even.Ik kijk om en zie haar zitten. Ze steekt haar hand op en wuift naar me; dag mama!
Die grote blauwe ogen die me even onzeker aankijken en dan dapper de andere kant opkijken.

Ik denk aan vroeger.
Ik kam haar haren, we eten samen Brinta.
Een zonnige ochtend in Amsterdam. Haar kleine zachte mollige handje in de mijne, haar eend in de andere.
We trekken de voordeur dicht en zeggen dag tegen de katten. Dan gaan we op weg.
Zij heeft rode wangen en ze zingt.Het is een zelf bedacht liedje.
Bij de deur van het ouderwetse schoolgebouw kijkt ze me wantrouwend aan. "Mama blijft bij je?" zegt ze terwijl ze mij vragend aankijkt.
Ik slik en we lopen de trap op waar de peuterspeelzaal is.. Het ruikt hier naar potloden, die typische geur van school.
Bij het lokaal aangekomen begint ze onhandig haar jasje uit te trekken. "Mama ook" zegt ze terwijl ze aan mijn mouw trekt.
Dan lopen we het lokaal in.
Ik ga even bij haar zitten en we maken samen haar favoriete puzzel. Het is een puzzel met circusdieren; een zeehond met een bal op zijn neus, een raar aapje met een hoed op en een circuspaardje met een clown op zijn rug.
Zij vindt de aap het leukste en ze moet lachen als ze hem herkent.
Dan rinkelt er een belletje. Dat betekent dat de mama's en papa's weg moeten. Meteen schuif je de puzzel weg en klemt jezelf tussen mijn benen. Je grijpt je vast aan mijn jas en duwt je gezichtje tegen mij aan.
De peuterjuf ziet het gebeuren en probeert je bij je handje te pakken. Ik moet je van me losscheuren. Ik voel me vreselijk. Tranen lopen over je nu vuurrode wangen en je stikt bijna in je geschreeuw:" Mama, mama!!" Ik twijfel.
"Je moet nu gaan", zegt de peuterjuf streng tegen mij.
"Mama komt je zo weer halen schatje" zeg ik en dan loop ik weg. Met tegenzin.
Ik loop de trap af en ga naar buiten. Voor de deur blijf ik staan en ik kijk omhoog.
Je staat voor het raam en steekt dapper je handje in de lucht en zwaait. Ik blijf even staan en pink een traantje weg.

Het gevoel is hetzelfde gebleven. Het brok in mijn keel zit er weer, net als vijftien jaar geleden.
Ik wil het liefste blijven. Maar toch ga ik weg, net als vroeger.
Ik heb jou altijd het vertrouwen willen geven dat ik weer terug zou komen.
Tot je op een dag zelf wegging en ik niet wist waar je was of dat je ooit nog terug zou komen.
Maar niet al te lang geleden was je ineens niet meer boos op me. Ineens was je er weer.
Al die jaren die we verloren hebben, al die gaten die er zijn gevallen. Dingen die we vergeten zijn. Hele weken, maanden zijn verdwenen. Herinneringen zijn als heliumballonnen de lucht in gedwarreld.
Hier en daar is soms nog een gekleurd stipje te zien.
Maar de herinnering aan dat kleine blonde meisje is altijd zo sterk gebleven.
Dat kind wat ik mijn hart zit. Dat kind wat mijn dromen beheerste.
Ik ben bijna dood gegaan van verdriet omdat ik haar kwijt was.
Durfde geen fotoalbum in te kijken omdat het zoveel pijn deed.
Vandaag weet ik dat ze er nog steeds is. Dat ze nooit echt weg zal gaan. Ze kan mij immers net zo min missen als ik haar.
Ik heb lang gedacht dat ik haar verloren had. Dat ik een hele slechte moeder was.
Maar ze is weer bij me terug gekomen.
En ik hoop dat ze nu zal blijven.





Monday 13 May 2013

Tante Jeanette


Omdat ik een onzekere puber was waar niets mee te beginnen was, bood mijn tante Jeanette aan om mij een poosje in huis te nemen. Om mijn ouders te ontlasten en mij wat op te vrolijken.
Tante Jeanette was een heel ander type dan mijn moeder.
Ze was heel slank. Had hele lange nagels (die mij enorm fascineerden) en droeg hele modieuze kleding. Vaak korte rokjes en laarzen die tot aan haar knie kwamen.
Ook had ze altijd make up op en ging ze vaak naar de kapper voor een nieuwe coupe. Tante Jeanette rookte mentholsigaretten en dronk 's middags sherry.
Ik keek een beetje tegen haar op. Ik vond haar geweldig.
Tante Jeanette zag er uit alsof ze zo uit een Frans modeblad was gestapt. 
Toen ze eens langs kwam op een verjaardagsfeest van een van mijn ouders kwam ze mijn kamertje binnen.
Ze vroeg waarom ik niet in de kamer kwam zitten, bij de visite.
Ze zei dat ze mijn muziek veel leuker vond dan de jazz die mijn vader op had gezet.
Natuurlijk was ik gevleid, maar tegelijkertijd voelde ik mij ook ongemakkelijk. 
Als wantrouwig meisje wist ik niet wat ik met haar aandacht aan moest.
Ze pakte mijn hand en zei op geheimzinnige toon: Het wordt tijd dat je maar eens gewoon "Jeanette" gaat zeggen in plaats van "tante".
Jeannette vond het leuk om met mijn vader te flirten. Soms ging ze gewoon bij hem op schoot zitten. Mijn vader werd dan verlegen.
Tante Jeanette woonde in een bungalow in Nieuw Vennep. De bungalow was heel luxe en hip ingericht.
Ik vond de strakke, sobere strakke lijnen in het interieur prachtig. Jeanette was getrouwd met de jongste broer van mijn vader. een goed uitziende succesvolle zakenman. Ze hadden twee zoontjes die het plaatje helemaal perfect maakten.
Ik denk dat ik vijftien was toen ik een paar weken bij Jeanette mocht logeren. Het was prachtig weer en de glazen schuifpui stond open zodat we zo op het gras konden gaan liggen. Jeanette had er ligbedden staan. Ze droeg een zwart badpak met een omslagdoek en had een grote donkere zonnebril op.
Het leek wel een Hollywood film.
Jeanette zei dat je er sexy uit ging zien als je huid bruin was. "Wist je dat je zelfs anders ruikt als je zongebruind bent?"
'S middags gingen we samen winkelen in het overdekte winkelcentrum van Niew Vennep. Alles leek hier perfect, op maat gemaakt en aangeharkt.
Heel anders dan de overvolle straat in Amsterdam waar ik woonde, waar hondepoep op straat lag en open gescheurde vuilniszakken.
Tegen vijf uur schonk Jeannette een sherry voor zichzelf in en vroeg aan mij of ik ook iets "sterks" wilde drinken. Toen liep ze naar de boekenkast en plukte er een pocketboekje uit. "Dat is wel iets voor jou", gniffelde ze.
Het boekje ging over de pornografische avonturen van een alleenstaande vrouw die een reis door Europa maakt. Het was een schokkend verhaal waar mijn oren heel warm en vuurrood van werden, en mijn mond droog.
'S avonds keken we samen naar een film en babbelden.
Toen ik s' avonds in het logeerbed lag kwam ze even naar me toe.
Ze ging naast me zitten en pakte mijn kin vast. "Weet je, zei ze, je bent zo'n mooi meisje. Je hoeft helemaal niet onzeker te zijn. Binnenkort staan de jongens voor je in de rij. Let maar eens op".
Ze kwam zo dicht bij mijn gezicht dat ik de geur van sherry en mentholsigaretten kon ruiken. Ik vond het vervelend als ze zo dichtbij kwam, want ik was bang dat ze zou ontdekken dat ik eigenlijk helemaal niet mooi was. Dat ik door de mand zou vallen en dat ze me dan niet meer leuk zou vinden.
Jeannette zat vaak alleen in de grote bungalow. Mijn oom was regelmatig wekenlang op zakenreis. Dan zat ze in de mooie, moderne woonkamer. Tot ze voor de televisie in slaap viel.
Een jaar of drie nadat ik bij haar had gelogeerd, gingen mijn oom en zij uit elkaar. ze verhuisde samen met de kinderen naar een andere woning in Hoofdorp.
Ze raakte volledig ontredderd en ging meer drinken. Op een gegeven moment sloot ze zichzelf op in haar slaapkamer. Af en toe riep ze de jongens en stuurde een van hen de deur uit voor een fles drank en een fles azijn. Een fles om dronken te worden, en een fles om weer nuchter te worden. de jongens werden bang voor haar en durfden niet meer in de buurt te komen van de kamer.
Na een tijdje greep mijn oom in en de jongens kwamen weer bij hem wonen.
Ik was 21 toen mijn oom  me vroeg of ik op de jongens wilde passen omdat hij naar Amerika moest voor zijn werk.
Het was raar om weer in de bungalow te zijn, zonder Jeanette.
Het was lastig voor mij om op mijn twee neven te passen die inmiddels ruim een kop groter waren dan ik. Ze scheelden maar een paar jaar met mij en veel overwicht had ik niet.
Intussen werd de situatie steeds slechter. Jeannette redde het nog een paar jaar en werd toen gevonden in haar huisje, een kleine huurwoning in Amsterdam. Er lagen meer dan 25 lege drankflessen.
Mijn moeder had de politie gebeld omdat ze het niet vertrouwde.
De begrafenis was sober, er was geen koffie en geen cake. Een handjevol mensen slenterde door de regen achter de kist. Op gepaste afstand omdat het lichaam te lang in huis had gelegen.
De twee jongens liepen voorop met gebogen hoofd. Twee stille bleke figuren met Nike air sneakers en verschoten jeans.
Mijn jongste neef kwam daarna een tijdje bij mij in huis wonen. Ik probeerde voor hem te zorgen. Maakte zijn brood en kookte voor hem. Ik ging met hem mee naar de kaakchirurg en hield zijn hand vast. Zijn trillende klamme hand.
Met mijn oudste neef had ik steeds minder contact.
Weer een paar jaar gingen voorbij toen ik wakker werd gebeld door mijn vader.
"Je neef is dood" zei een stem. "Hij is in Amsterdam van een flatgebouw gesprongen".
Het voelde alsof iemand me naar beneden sleurde, een laag modder en vuiligheid in. Alsof ik ondergedompeld werd in smurrie en er bijna in stikte.

Het heeft mij iets geleerd over de betrekkelijkheid van dingen, over gras dat groener lijkt. Over hoe schijn bedriegt. Over het leven en al zijn hardheid, zijn geveinsde schoonheid en zijn bitterheid.
Maar binnen dat leven heeft Jeanette mij een stukje houvast weten te bieden.
Ze nam me serieus toen ik het hard nodig had.
Ze leerde me iets over stijl, smaak en lef.
Ze pakte mijn kin vast en dwong me in mijzelf te geloven.
En dat neemt niemand me ooit af.


Tuesday 23 April 2013

Mijn eiland

Ik woon op een eiland.
Een eiland in de Zaan. Waar ik woon is de rivier op z'n breedst.  Het waait hier altijd. Op de railingen van de twee bruggen die de verbinding naar de stad vormen zitten altijd meeuwen. Kleine venijnige exemplaren met zwarte prikoogjes en rode snaveltjes, en hele grote arrogante types met lichte ogen en vervaarlijke kromme haken aan hun grote gelige snavel.
De eendjes die ik zo schattig vind zijn ondergeschikt.Ze hebben moeite een stukje brood te bemachtigen ook al doe ik mijn best vooral op hun te mikken.
Zo gauw ik een stukje brood gooi duikt er een schreeuwende meeuw in duikvlucht op af.
Meeuwen maken de indruk alsof ze neerkijken op de eendjes die er uitzien als vriendelijke dobberende bootjes met veren. Ze pikken het brood onder hun neus vandaan of achtervolgen ze met luid geschreeuw.
Waterhoentjes worden nog slechter behandelt. Eerlijk gezegd dwingen deze zwarte onnozelaars ook weinig respect af met hun dommige gedrag. Talloze malen worden ze pardoes platgereden omdat waterhoentjes gewoon nergens notie van nemen. Ook niet van grote vrachtwagens. Zelfs niet als ze heel hard toeteren.
Als ik verder loop kom ik de man met de hondjes tegen. De man ziet er uit alsof hij overgetrokken is uit een van de Fiep Westendorp tekeningetjes uit het grote Jip en Janneke boek.
Het is een grote man met een vierkant lijf. Zijn neus is rood en in de winter hangt er steevast een druppel aan.
De man kijkt niet erg vrolijk.
Hij loopt met een houterige tred. De hondjes zitten aan de lijn.
Soms zijn het twee hondjes, en soms drie. Ik vermoed dat de man af en toe ook het hondje van de buurvrouw meeneemt.
De hondjes lopen braaf met de man mee. Het zijn hondjes op leeftijd. Een oude Huskey en een klein vosachtig hondje met een krullende pluimstaart. Het gelegenheidshondje is een oude zwart witte Cocker Spaniel met dikke voeten.
In de jachthaven liggen plezierjachtjes en ook een paar oude schuiten. Twee van de schuiten worden stiekem  het hele jaar bewoond. Op de ene schuit staat "Lente" geschreven.  Ik vind dat een mooie naam voor een boot. Ik weet niet precies waarom.
Verder wandelend passeert mij de "wandelman" Hij lijkt op Freek de Jonge. Hij is al wat ouder maar nog steeds erg alternatief. Hij draagt eenzelfde montuur als de cabaretier en kleren die ofwel bij de Kringloopwinkel vandaan komen ofwel van een hele dure winkel in de Utrechtse straat in Amsterdam. De wandelman kijkt mij altijd in de ogen. Ik weet niet of ik hem moet groeten. Het is een rare situatie want ik kom hem steeds tegen (net als de man met de hondjes) maar we zeggen niets tegen elkaar.
Het is niet dat ik niets tegen de man wil zeggen, maar het lijkt me vreemd om ineens uit het niets "hallo" te zeggen. Daarom kijk ik meestal maar naar mijn schoenen als de man passeert.
De wandelman heeft lang grijs haar wat in slierten om zijn gezicht hangt. Meestal wandelt hij, maar soms doet hij een poging tot joggen.
Dan is er nog de mevrouw met de Nordic walking stokken. Een kordaat, sportief type met een Noorse trui en een knot.
Vaak zie ik haar al 's ochtends vroeg stevig doorstappen wanneer ik mijn zoon naar school breng.  Diep binnenin geneer ik me dan omdat ik soms overweeg nog even terug te gaan naar bed.
Als het zomer is wordt er in de Zaan gezwommen. Dan wapperen er 's avonds altijd vergeten handdoeken op de brug. Soms liggen er ook sokken, of een enkele keer een broek.
Als je in de Zaan wil zwemmen moet je wel een beetje dapper zijn, want ondanks dat het water gezond genoeg is om in te zwemmen,  varen er wel grote schepen doorheen. Olie spiegelt op de kleine golfjes waar ook lege blikjes, lekke voetballen en plastic afval op drijft.
Ik ben altijd een beetje bang voor het donkere wateroppervlak waar zich van alles onder kan begeven. Fietsenwrakken, wezens met grote tanden, of ontbindende lijken in koffers. Of eenvoudigweg griezelig grote glibberige karpers met dikke lippen die belletjes blazend langs je tenen zwemmen.
Vroeger kon men van de Havenstraat naar het eiland varen met een klein pontje. Op het eiland bevond zich ooit een zwembad waar de Zaankanters graag een baantje trokken. Het pontje heette"Het pontje van Schaap" en was met kettingen aan de walkanten bevestigd.
Toen ik net op het eiland woonde, hoorde ik van een oude bewoner van de Havenbuurt dat het pontje eens zo scheef kwam te handen dat het kapseisde. Er was een dame met een fiets aan boord en het kindje wat voorop zat viel en verdween onder water.
Er onstond enorme paniek. De kapitein van het pontje deed nog een reddingspoging maar het was te laat; het kind was in de schroef van het veerpontje terecht gekomen.
Wanneer ik kinderen in de Zaan zie zwemmen moet ik daar altijd aan denken.
Aan dat kleine kind op de bodem van de rivier.
Het begint lente te worden en de bomen bloesemen fanatiek. Rose bloesem die onwerkelijk afsteekt tegen de lucht die op sommige plaatsen blauw is en in de verte zwart van de regen.
Bijna tien jaar woon ik hier nu. Mijn lijf deed pijn van de heimwee toen ik hier kwam te wonen. Ik moest wennen aan de stilte. Deed de radio uit om er naar te luisteren in het begin.
Nu ben ik gewend aan de stilte, en ook aan de wind, het water en aan de meeuwen. Zelfs aan de typische geur van cacao. Ik ken alle figuren die bij de buurt horen.
En als ik op mijn dakterras ga staan en ik kijk heel goed, dan zie ik in de verte Amsterdam.







Friday 12 April 2013

Snuitje

 Vier jaar moet ik geweest zijn. De kleuterschool was bij ons om de hoek en ik mocht alleen naar huis lopen.
Soms durfde ik niet alleen over te steken, mama had me gezegd dat ik dan aan een aardige oude mevrouw moest vragen of zij me wilde helpen.
Ik opende de voordeur met het touwtje. Mama stond in de keuken. Daar stond ze meestal. Ik weet niet wat ze daar allemaal deed, maar ze deed het meestal luidkeels zingend.
Toen ze me binnen hoorde komen stopte ze even met zingen en riep vrolijk dat ik maar gauw in de voorkamer moest gaan kijken.
 In de Helmersstraat in Amsterdam hadden wij een voor- en een achterkamer.
De voorkamer was de zit- en eetkamer.Die grensde aan de straatkant. De achterkamer grensde aan de tuin. Mijn vaders bureau stond er; een groot zwaar ding wat volgens mijn ouders "geld waard was". De grote bureaustoel had een kapotte leren zitting en de rug had houten spijltjes waar ik als kind altijd doorheen gluurde alsof het een venstertje was. De meubels in huis hadden ieder een eigen indentiteit.Ze waren bijna allemaal oud en een beetje stuk, er zaten hele verhalen aan vast waardoor ze stuk voor stuk persoonlijkheid hadden ontwikkeld.
De deur van de woonkamer stond open en toen ik naar binnen keek zag ik hem voor de kachel staan; een hele grote rieten mand.
Even bleef ik stilstaan, terwijl mijn hart dat ook deed.
En toen zag ik iets bewegen in de mand. 
Een klein bruin lijfje lag daar, tussen wat zachte lappen te ademen.
Ik zette een paar stappen naar de mand toe en toen werd het lijfje wakker, een snuitje werd over de rand gestoken. Een bruin snuitje met slappe oren en glanzende ogen met lange wimpers. Een lachend snuitje.
Toen het snuitje mij zag  kwam het wiebelig overeind en stapte over de hoge rand van de mand heen.
Onhandig, slaapdronken, met een lijfje wat van kop tot staart kwispelde.
Ik ging op de grond zitten en opende mijn armen. Een innige omhelzing volgde. Een omhelzing die zo intens was dat we ons samen achterover op de vloer lieten vallen .
Onze grote hond Flippie, stond er naast en keek kwispelend toe.
Mijn moeder was nu ook de kamer binnen gekomen, een glas en de theedoek nog in haar handen.
Dit is de kleine Pancho, zei ze glimlachend. 

Pancho rook naar benzine en zijn vachtje zat onder de smeer en olie vlekken. Hij had zijn eerste levensdagen door gebracht in de oude loods aan de Kostverlorenkade. "Het Loodsje" zoals mijn ouders die mysterieuze plek noemden.
Toen ik heel klein was dacht ik dat mijn vader daar werkte. Later ontdekte ik pas dat hij daar voor de lol aan auto's sleutelde en dat hij eigenlijk leraar van beroep was.

Pancho werd mijn grote vriend. Mijn grote trouwe bruine vriend die altijd vrolijk was en in voor een knuffel.
Pancho was geen gewone hond. Hij kon met ons communiceren door een soort wolf achtig gehuil voort te brengen. Dat deed hij als hij blij was, of als je hem prees. Dan gingen zijn ogen nog meer glanzen en lagen zijn slappe oren plat op zijn kop.
Pancho was een mensen hond. Hij was vooral gek op kleine kinderen en oude mensen. Vriendelijk schuurde hij zijn lijf tegen je aan en als je voor hem ging zitten likte hij je wangen.
Flippie was zijn vriend, en toen deze bij een ongeval omkwam wilde hij niets met andere honden te maken hebben.
Hij gromde naar andere honden en liet zijn tanden zien.
Hij hield gewoon meer van mensen dan van andere honden.
Hij mocht van mijn ouders op de bank zitten en deed een poging net als een mens op zijn achterwerk te zitten. In de auto zorgde dat voor een hilarische aanblik. Zittend op zijn achterwerk bewoog hij als een coureur mee wanneer er een scherpe bocht werd gemaakt.
Toen ik een kind was kon ik alles tegen Pancho zeggen en ik voelde dat hij me begreep. Als ik verdrietig was mocht ik tegen zijn bruine rug aanhuilen. Als ik voor hem ging zitten sloeg hij zijn poten om mijn nek.
Omdat Pancho zo agressief tegen andere honden was besloten mijn ouders hem te laten castreren. Mijn vader vond het vreselijk en durfde de hond na de operatie nauwelijks onder ogen te komen. 
Maar het enige wat de operatie opleverde was dat Pancho aanleg ontwikkelde om dik te worden.
Hij was een enorme snoepkont en een liefhebber van kaas, worst en andere lekkernijen, zo gebeurde het regelmatig dat er iets van de ontbijttafel verdween als je even niet oplette.
Zijn rug werd steeds breder, en hij werd ook steeds luier. Omdat hij er zelf niet goed bij kon liet hij zich graag op dat ene plekje op zijn rug stofzuigen en je mocht er ook met je vlakke hand op slaan. Dan ging de jeuk over.
Een winter werd het ontzettend koud.
Zin om te wandelen had Pancho steeds minder en bij de ingang van het Vondelpark bleef hij zitten, tot hij weer terug mocht naar huis.
Het duurde even tot we ontdekten dat hij pijn aan zijn poten had.
Wandelen ging steeds moeizamer en werd op den duur een kwelling.
Bij de dierenarts werd het duidelijk; Pancho had kanker aan zijn botten en kon niet meer beter worden.
De dierenarts waar hij zo bang voor was. Zo bang dat we over moesten steken omdat hij er niet langs durfde te wandelen.
Ik was zestien toen mijn vader hem vanaf ons huis naar de dierenarts droeg.
Het trieste silhouet van die huilende man met die zware hond in zijn armen.
In gedachten heb ik dat keer op keer gezien.
Pancho was mijn vriend. Hij was onze vriend, ons gezinslid.
Af en toe komt hij nog voorbij in mijn dromen.
Dan zie ik zijn lachende snuit, hoor zijn wolfachtige huil. Zijn prachtige pluimstaart kwispelt.
Hij komt af en toe even voorbij, want ergens is hij nog steeds in de buurt.
Ergens tussen inslapen en ontwaken.




Thursday 14 March 2013

Een liefde en een eend

De rode eend was helemaal volgepakt. Op de achterbank lag een stapel jassen die niet meer in de achterbak had gepast. Er bovenop lagen boeken en knuffelbeesten.
Er was nog net plaats voor mijn bijna vierjarige dochter, een klein mollig poppetje met lichtblond krullend haar.
Ze had haar knuffeleend op haar knie en met gebogen hoofd zat ze tegen hem te praten. Die eend en zij waren onafscheidelijk.
Ik rende nog eenmaal naar binnen, keek om me heen, groette de katten en het konijn, en deed toen de deur achter mij op slot.
Mijn zus stapte achter het stuur en ik stapte naast haar in.
De deux chevaux wiegelde zoals het een echte eend betaamt even naar rechts en daarna naar links en hervond toen zijn balans.
Toen gingen we op weg naar Frankrijk, naar het huis van mijn vader.
De weg duurde erg lang. Omdat we geen tol wilde betalen reden we alleen maar over binnenwegen en af en toe kwamen we vast te zitten achter een tractor of een groep wielrenners.
Halverwege brachten we de nacht door in een chambre d' hotes.
Ik miste je. We waren nog niet zo lang samen en ik voelde de afstand tussen ons knagen aan mijn hart.
Ik weet niet precies hoe lang het zou duren voor je ook zou komen, een paar dagen vermoed ik, maar jouw afwezigheid deed me naar adem happen.
Toen we ongeveer nog een uur van het huis van mijn vader verwijderd waren miste mijn zus een afslag en reden we verkeerd.
Plotseling bevonden we ons ongewild op weg naar Le Puy, de hoogste berg van de Auvergne. De weg was steil en onze zwaar beladen eend verloor steeds meer snelheid. We werden achter elkaar ingehaald door andere weggebruikers. Gefrustreerde Fransen die vloekend naar hun voorhoofd wezen terwijl ze ons toeterend passeerden.
De schemer zette in en de bergketens doemden vervaarlijk op.
Uiteindelijk kwamen we weer op de goede weg. De grote wegen maakten nu plaats voor kleine slingerweggetjes, en we bleven opnieuw klimmen. Na een tijdje verdwenen de dorpen en de meeste huizen en was er niets over dan landschap; struikgewas en bergen. Al spoedig reden we de oprijlaan van het huis van mijn vader op. Een grote oude watermolen die mijn vader opnieuw aan het opbouwen was; Le moulin a Malaure.
Hier leek je verder bij me vandaan dan ooit, en de nachten leken ondanks de zomerse hitte koud en eenzaam.
Op een nacht duwde ik het raam open en hoorde beneden de beek zachtjes ruisen, de uil spookachtig roepen en de blaadjes ritselen. Ik wist dat je onderweg was en alle geluiden klonken verwachtingsvol.
Ik keek naar het bed naast mij waar mijn kleine blonde meisje lag te slapen. De eend lag naast haar en keek me brutaal aan.
In de ochtend bracht mijn vader me naar Brassac, waar jouw trein aankwam.
Om geld uit te sparen had je eerst 's nachts de bus vanuit Amsterdam en daarna vanuit Clermont Ferrand de trein genomen.
Ik was zo blij je te zien.
Na een paar dagen vertrok mijn zus met de trein en liet de deux chevaux voor ons achter. Ook mijn vader en zijn vrouw vertrokken een paar dagen. Toen hadden we het huis voor ons drieen.
Het huis zag er anders uit toen we alleen waren. Het huis leek te glimlachen om ons.
Stiekem sliepen we in de slaapkamer van mijn vader. 'S avonds zaten we uren in bad.
In de ochtend nam de zon een aanloop en scheen precies in onze koffiekoppen en op onze ontbijtbordjes.
Vanaf het terras waar we zaten, mijn kleine meisje, de eend, jij en ik, keken we uit op de berghelling voor ons.
De boer had het stro opgerold tot grote bundels die op enorme broodjes leken. De bundels lagen verspreid over de berghelling.
Op de meest dichtstbijzijnde bundel streek een grote roofvogel neer. Hij was enorm. We konden hem goed bewonderen terwijl we zaten te ontbijten.
'S nachts als het heel stil was en heel donker kropen we tegen elkaar aan. Alles was sereen, stil en hartstochtelijk.
Wat was je jong, en mooi. Wat was je huid zacht, je schouders breed. Wat waren we verliefd.

Op de terugweg was het zo heet dat we het dak van de eend naar beneden rolden. Door de herrie van de motor konden we nauwelijks met elkaar praten.
Mijn kleine meisje zat met rode wangen op de achterbank. Toen ik nog eens keek zag ik dat de eend weg was We waren hem vergeten op een parkeerplaats. Ik wilde hem gaan zoeken , maar jij wilde niet meer terugrijden.
Toen kregen we ruzie. Ik wilde onderweg uitstappen maar jij hield me tegen. De rest van de reis huilde ik onbedaarlijk.
Ik zei dat ik nooit meer met je op vakantie wilde. Nooit meer!
Dat was zeventien jaar geleden.
Toen ik een paar dagen na thuiskomst van Malaure een zwangerschapstest deed begeep ik dat ik het mis had. Er lagen nog veel vakanties in het verschiet. Met een heel gezin.
Af en toe denk ik nog met weemoed terug aan de eend.
Die arme eenzame eend van dat kleine blonde meisje ergens op een parkeerplaats in Frankrijk.












Friday 1 March 2013

Een mooie zomer

We zaten samen op de achterbank, mijn grote zus en ik.
De tocht duurde eindeloos. We kenden de huizen, de boerderijen, de dorpen.  De reis was een film die elk weekend aan ons vertoond werd. Een film die we zwijgend door het raam van de auto bekeken. Wij tweeen op de achterbank, de hond tussen ons in.
De andere hond hield niet van autorijden en zat voorin. Tussen de voeten van mijn moeder in.
Als kind las ik in gedachten de namen van de boerderijen: "Land voor zand", "Johanna", "Aurora" en "De Dageraad". Eenzame, enigszins triest uitziende gebouwen met immense stallen en piepkleine zolderraampjes, omringd door akkers en vee wat in groepjes bij elkaar stond.
Vaak stopten we onderweg bij de rand van een bos. Dan pakte mijn moeder de tas met de thermoskan en de gekookte eitjes. Het zout los erbij in een immer vochtig, plastic zakje.
Even plassen, en dan werd de tocht vervolgd.
Mijn vader reed. Onderweg zongen we soms liedjes met tientallen coupletten; Ik ben met Catootje naar de botermarkt gegaan, of we zongen in canon Vader Jacob. Er zat geen radio in de auto van mijn vader.
Alle weekenden en vakanties maakten we de tocht naar Groningen. Mijn ouders waren nog jong en ze hadden een hoop dromen. Met de koop van een eigen boerderij in Groningen was tenminste een droom uitgekomen.
Ik kan me een eindeloze zomer herinneren. Een zomer die we vooral buiten doorbrachten. De zon wekte ons elke ochtend trouw. De schitterende zon.
Er waren voortdurend gasten die kwamen barbecueen en die bleven logeren.'S avonds zaten we buiten tot we elkaar niet meer konden zien.
Als ik moest gaan slapen was ik vaak bang. Buiten was het zo immens donker en zo immens stil. Als stadskind kon ik daar moeilijk aan wennen.
Bovendien werden er in de oude bedstede die aan de woonkamer grensde vaak vreemde geluiden gehoord, gehoest, gestamel en gekreun.
Overdag liep ik het liefste op mijn blote voeten.  De wegen om de boerderij waren onverhard en het was fijn om er te wandelen. In de schemering gingen we vaak met z'n allen een stukje lopen. Mijn geit die Thierry heette, ging dan met ons mee, net als de twee honden: Pancho en Flippie.
Overdag leerde ik paardrijden op de grote stoere knol van de buurman die kortweg "Be" werd genoemd. Fanny heettte dat paard. Ze was heel groot en heel breed. Mijn zusje en ik mochten om beurt op haar rug rijden. Zonder zadel en zonder hoofdstel. Het was een van de leukste dingen die ik ooit had gedaan met mijn acht jaar.
Op een dag werden we wakker met bewolking.
We besloten naar het kanaal te wandelen met de buurman. Het paard, de honden en de geit gingen ook mee.
De aardappelmeelfabriek loosde afvalstoffen op het kanaal en mijn vader en moeder wilde foto's maken.
Toen we naderbij kwamen werd de stank onverdraaglijk.
Op het water dreef een muur van sneeuwachtig, wit schuim. Ondoordringbaar schuim.
De honden renden er pardoes in.
Pancho, onze dikke hond kwam snel weer boven. Maar Flippie kwam maar niet boven. Ineens sloeg de paniek toe.
Het weer sloeg ook om en het werd kouder. Ik hoorde mijn moeder gillen, ze riep de kleine zwarte hond.
Mijn vader pakte een hele grote tak en waadde door het stinkende schuim. Zover dat alleen zijn schouders nog zichtbaar waren. Be probeerde hem tegen te houden, zodat de stinkende massa hem niet zou verzwelgen. Na een tijdje gaf mijn vader het op. Ik zie hem nog zitten. Doorweekt. Mijn moeder huilend tegen hem aan. Pancho zat aan de rand van het  schuimende water. Zijn oren gespitst, zijn kop gebogen,  wachtend op zijn vriend.
Ik ben toen weggerend. Zo ver als ik maar kon. Heel hard. Toen ik me realiseerde dat ik niet wist wat ik moest doen ben ik maar ergens om gevallen. Ergens aan de kant van de weg.
Mijn moeder heeft me toen gevonden en meegenomen. We moesten terug naar de boerderij ook al wilde ik dat niet.
Een paar dagen later reden we naar huis. Mijn ouders voorin. Mijn zus en ik op de achterbank. De hond lag op de hoedenplank en keek naar buiten. De boerderij werd vager, kleiner en verdween tenslotte uit zicht.
De film werd weer afgespeeld, maar nu in omgekeerde volgorde. De boerderijen met hun namen, de bomen, de dorpen.

Vanaf die dag leek het afgelopen met het mooie weer. De zomer leek voorbij. Ik heb daarna nooit meer een echt mooie zomer meegemaakt in Groningen.


Wednesday 13 February 2013

Mijn moeder

Je bent een hele mooie baby. Een klein poppetje met zwart haar en lichtblauwe ogen.
Je moeder kan haar ogen niet van je af houden. Ze is dolgelukkig dat ze alweer gezegend is met een gezond kind, een meisje, en ook nog zo'n mooi meisje.
Pas een paar dagen later ontdekt men dat er iets niet klopt. Je blijkt een ernstige geboorte afwijking te hebben, de blaas, endeldarm en urineleider puilen uit en hangen naar buiten. Je word zo ziek dat iedereen denkt dat je het niet zal overleven. 
Je moeder durft je nauwelijks op te pakken omdat je dan gilt van pijn, je braakt voortdurend.. Ze staat machteloos. Niemand weet wat te doen, ook de doktoren niet. 
Een eindeloos traject begint, van ziekenhuisopnames en behandelingen. de ene operatie na de andere. Maar telkens word je weer ziek en krijg je zulke heftige ontstekingen dat men steeds maar opnieuw vreest voor je leven. Er is nog geen antibiotica voorhanden en de ontstekingen breiden zich alsmaar uit en veroorzaken hoge koorts.
Je moeder schrijft in haar dagboek dat je altijd blij naar haar lacht ondanks de pijn, maar dat ze je nauwelijks aan durft te raken. Ze voelt zich schuldig en ze heeft veel verdriet.
Ze brandt kaarsen in de kapel als je voor de zoveelste keer opgenomen wordt. En telkens is er een arts die hoopt dat hij wat voor je kan doen.
Je moet daarvoor naar een ziekenhuis wat ver weg is van huis, en je moeder kan je niet komen opzoeken. Ze heeft de andere kinderen om voor te zorgen, de reis is te ver en de kapperszaak is te druk.Tussendoor ziet je vader kans je een bezoekje te brengen. Je steekt je handjes naar hem uit en lacht breed naar hem. 
Als hij weggaat wil je met hem mee. Zelfs buiten het grote hek, als de toegangpoort gesloten is, hoort hij je nog gillen en huilen.
Na een paar maanden besluiten je vader en moeder in overleg met de dokter dat het beter is om je naar een verpleeghuis te doen. Ze kunnen de verzorging niet opbrengen.
Ze kunnen je dan in het weekend opzoeken.
In het verpleeghuis zijn allemaal grote kinderen. Jij bent een van de allerkleinsten.
Als je moeder komt lig je in bed met de beentjes omhoog gebonden, je hebt een hele vieze luier aan. Je moeder veegt de opgedroogde tranen van je wangetjes en roept een zuster.
Je gezichtje is helemaal wit en je bent heel stil. Er komt geen geluid uit. Je ligt stil en verdrietig naar haar te kijken.
Je moeder gaat buiten in de grote tuin met je wandelen.
Maar 's middags moet ze weer weg en ze voelt zich verscheurd. 
Als ze een week later komt ziet ze hoe je gehecht ben geraakt aan een hele lieve non die in het katholieke verpleeghuis werkt, zuster Anita. Ze is bang dat je haar zult vergeten. Dat je straks niet meer weet wie haar moeder is.
Dan word je weer geopereerd. De dokter zegt dat het beter is als je moeder helemaal niet komt, dan kun je ook niet in paniek raken.
Je moeder durft niet aan het oordeel van de wijze dokter te twijfelen, en ze ziet je twee weken niet.

Wanneer je een paar jaar oud bent en het iets beter met je gaat mag je weer naar huis.
Maar naarmate je groter wordt is je moeder steeds vaker boos op je. 
Je kan geen goed meer doen. Je bent nog altijd ziek en je bent ook nog steeds niet goed zindelijk.
Als je moeder een keer ziet dat je in je broek hebt geplast slaat ze je zo hard tegen de grond dat je grote zus te hulp schiet. Ze is bang dat ze je anders dood zal slaan.
Op je zestiende verlaat je het ouderlijk huis. Je geliefde vader is dan al twee jaar dood. Je voelt je thuis niet gelukkig en je besluit naar de grote stad te gaan. Daar volg je een opleiding tot verpleegkundige.
Met je gezondheid gaat het iets beter. De laatste operatie heeft ervoor gezorgd dat je zelfstandig kunt functioneren. 
Op een dag ga je naar Amsterdam, een mooi jong ziekelijk meisje uit Limburg.
Daar ontmoet je mijn vader en je raakt al snel zwanger van mijn grote zus.
In Amsterdam ben je gelukkig. Je houdt van je man en ondanks dat de dokter je heeft verboden zwanger te worden omdat het een te groot risico inhoudt voor je gezondheid, ben je ervan overtuigd dat het goed zal komen.
Als je gaat trouwen, met een klein opbollend buikje onder je grijze mantelpakje, is er niemand van je Limburgse familie. Alleen je oudste zus, die ook veel voor je gezorgd heeft toen je nog klein was.
Je moeder is tegen het huwelijk met een christelijke man. Ze blijft daarom weg en verbiedt ook de rest van de familie te gaan.
Als tweede kind word ik geboren, je hebt nu je eigen gezin waar je je veilig voelt.
Ik kan me nog goed herinneren hoe graag ik bij je op schoot zat, hoe lief je voor mij was en hoe speciaal je huid  aanvoelde en hoe lekker je rook; naar vers gebakken brood.
Hoe ik ooit als kleuter met de juf en de andere kinderen aan kwam lopen om met de hele klas naar de jonge poesjes te komen kijken. Ik zag je als enige aan komen lopen, in de verte, met je fiets. Daar was mijn moeder! Hoe mijn hart oversloeg van blijdschap dat ik je zag. Dat weet ik nog.

Mama, je hebt het niet makkelijk gehad. Terwijl ik dit schrijf lig je in het ziekenhuis in Amsterdam omdat je hart er plotseling mee stopte.
We hebben af en toe vreselijke strijd en we begrijpen elkaar niet altijd even goed, maar ik kan je niet missen. Ik ben er trots op dat je altijd zo sterk bent geweest.
Ik wacht met spanning tot ik goed bericht heb van de verpleging. Tot ik je kan opzoeken en een knuffel kan komen brengen.
Mijn bijzondere moeder, waar ik ontzettend veel van houd.

Thursday 24 January 2013

Dolf

Als ik de kastdeur open valt er een dikke envelop op de grond.
Bij nadere inspectie blijkt het om een stapel beschreven wenskaarten te gaan die door mijn moeder in de envelop zijn gestopt.
Toevallig ben ik gisteren weer begonnen met verder schrijven aan het verhaal over jouw leven, en telkens als ik dit doe krijg ik een klein teken van jou.
Het is nog vroeg op de ochtend en ik heb niet veel tijd, maar ik besluit toch even te gaan zitten met de envelop op schoot.
De kaarten die er in zitten zijn net voor en na je overlijden verstuurd.
Sommigen zijn naar naar de Joodse hospice gestuurd waar jij je laatste levensdagen doorbracht. Ze zijn aan jou gericht en stralen een onhandige, onzekere toon uit. Het zijn vrienden, kennissen en collega's die hebben gehoord dat je op sterven ligt en niet precies weten wat ze moeten zeggen. Ze wensen je sterkte en kracht toe en ze vertellen dat je een bijzonder mens bent.
Andere zijn van na je overlijden, het zijn condoleancekaarten. Deze zijn al wat trefzekerder geschreven, het zijn afscheidswoorden; tot ziens en vaarwel, we zullen je missen.
Tussen de kaarten, die over elkaar heen rollen alsof ze gehaast zijn om uit de envelop te komen, zitten brede satijnen linten. Het zijn de linten die aan de bloemen zaten die op je kist werden gelegd. Op een van de linten staat mijn eigen naam, op een ander lint staat "Koninklijk theater Carre".
Er valt ook een visitekaartje uit de envelop met "pianostemmer" erop gedrukt. Een foto van jou, je kijkt vriendelijk in de camera, een andere tijd.
Dan valt mijn oog op een recentere identiteitskaart. Ik schrik als ik de foto zie. Je bent zo anders hier. Je ziet er boos en ongelukkig uit, grimmig. De foto boezemt me angst in. Als ik deze foto zie besluit ik de inhoud van de envelop in de vuilnisbak te gooien.
Het enige wat ik bewaar is het rode lint van Carre, jouw visitekaartje en een kaart met een foto van jou achter een piano.
Ik heb zoveel herinneringen aan jouw leven in mijn bezit. Een heel leven, verzameld in oude sigarendoosjes, tassen en enveloppen.
Foto's die ik pas na jouw overlijden vond. Foto's van jou toen je klein was. Een klein onbezorgd Joods jongetje met een stralende glimlach, hand in hand met zijn vader en moeder. Lachende gezichten.
Na al die jaren dat ik je had gekend maakte ik nu voor het eerst kennis met jouw familie.
Je familie die je zo kort om je heen had gehad.
Je hebt je volwassen leven dwalend doorgebracht, met als weinige rustpunten  het concertgebouw en Carre en daarbinnen de talloze pianos' en vleugels.
De foto's die verstopt waren in je oude stoffige huis op de Nieuwe Achtergracht in Amsterdam. Ze ontroerden mij. Het kleine angstige jongetje wat nooit meer weg was gegaan na het deporteren van je moeder. Dat kleine angstige jongetje wat verstopt zat in die oude man. Die oude man die steeds verbitterder en bozer werd. Het leek alsof de laatste jaren alle levensvreugde verdween.
En toen werd je ook nog ziek.
Je ziekbed was een gevecht. Een groot angstig gevecht. Je kon niet naar je piano's vluchten. Je werd zo mager, zo bleek, zo fragiel. Je leek weer in een kind te veranderen, huiverend onder de dekens. Maar wat ik niet kon verdragen was je woede. Je ondraaglijke woede.
Je was een van mijn beste vrienden, ondanks ons grote leeftijdsverschil, je had mijn vader kunnen zijn.
En je was altijd zo zachtaardig, een van de liefste mensen die ik ooit heb ontmoet.
Je sterfbed was een grote boze worsteling. Ik kon je niet meer troosten. ook ik was teveel voor je. En ik schaamde me dat ik er niet voor je kon zijn.
Nog een maal vertelde je me het verhaal van de trein. Jouw droom over de trein, van jaren geleden. Je droomde dat je op het perron stond en je ouders je wenkten. Maar je kon niet met ze mee. Daarom vertrokken ze zonder jou, ze moesten wel.
Ik hoop dat er na al die jaren een tussenstation is gekomen, een station waar je alsnog op hebt kunnen stappen en je bij je ouders hebt kunnen voegen.
Zodat jullie met z'n drieen verder konden gaan waar jullie gebleven waren, lang geleden.
En ik hoop dat je dan weer vrolijk bent. Vrolijk en niet meer bang.