Friday 15 December 2023

 Hyacintenbollen.

Gedurende de laatste weken van zijn leven praatte mijn vader, die Peter heette, nog meer over vroeger dan voorheen.

Natuurlijk had hij, als oudere heer, altijd wel wat te vertellen over het Amsterdam van weleer; over de hongerwinter en de gruwelijke details die hij als klein jongetje had gezien; de jonge, dode soldaat, die hij op straat had zien liggen, en het wegvoeren van het gezin dat naast hem woonde. Met name het gezichtje van zijn buurmeisje Sarah, leek hem niet meer los te laten. Hij vertelde hoe alles veranderde. Over de stad Amsterdam, die gefaald leek te hebben, en er verloren en haast schuldig bij lag. Over de verraders en de helden.

Hij vertelde over het hout dat mensen probeerden te stelen om warm te blijven, ondanks dat er met scherp op ze geschoten werd. Over de evacuatie, naar het verre en onbekende Groningen en over de vele, vele andere trieste gebeurtenissen die hem, als kleine jongen gevormd moeten hebben. Achteraf denk ik wel eens dat hij mede daardoor zo gefascineerd was door geschiedenis en het daarom wellicht is gaan studeren. Mijn vader sprak altijd over mensenrechten en de fouten die mensen keer op keer weer leken te maken. Die fascinatie veranderde de laatste jaren van zijn leven in een obsessie.

Mijn vader raakte verbitterd en was boos op veel. Hij kon nog maar over een ding praten. Over de wanorde in de wereld, het geweld en de onveiligheid. Over de gekte die er volgens hem heerste, de gekte die tot onze ondergang zou leiden.

Hij klaagde ook over het leven in de stad. De onbeschoftheid van de mensen die hem, met zijn wandelstok niet lieten passeren, en de auto’s die niet stopten voor het zebrapad. De enorme hoeveelheid fietsen in Amsterdam en de elektrische auto’s. Over de bruggen die haast bezweken onder het vele verkeer, het massatoerisme, het constante gebruik van mobiele telefoons.

De wereld werd voor hem alsmaar ondraaglijker en onbegrijpelijker. En toen hij steeds slechter ging lopen en horen spendeerde hij zijn tijd vooral zittend voor de televisie. Kijkend naar CNN, of lezend in een van zijn historische naslagwerken. Met de kat op zijn schouder. Zijn trouwe metgezel. Zijn lichtje in het duister.

Zijn geliefde Amsterdam. De stad waar hij altijd van gehouden had, en die hem toebehoorde, veranderde in een ontrouwe maƮtresse, een leugenachtige lellebel. Hij durfde haar nauwelijks meer in de ogen te kijken. Het was een haat liefde verhouding geworden.

Maar naast de voortdurende klaagzangen over de moderne tijd, die hij verachtte, en de herinneringen aan de oorlog, begon mijn vader ineens meer over zijn familie te praten.

Een paar weken geleden waren we op de spoedeisende hulp van het OLVG. Ik had erop aangedrongen dat mijn vader opgenomen zou worden. Want hij was er slecht aan toe. Maar het wachten duurde eindeloos.

Tijdens die paar uur in het ziekenhuis, vertelde mijn vader over zijn moeder, mijn kleine oma: Hoe hij ooit met een paar oudere jochies door de stad had gelopen en door hen werd uitgedaagd om een ruitje van een brandmelder in te tikken. Dat durfde de stoere Peter wel. Ondanks dat hij geen benul had van wat het ding voor functie had trapte hij het in. Om daarop meteen in de kraag te worden gevat door een diender. Hij werd meegenomen naar het bureau en op een stoel in de gang gezet en genegeerd.

Mijn oma, die 1.52 was en bruine ogen had die bij tijden zo zwart werden als kooltjes, stormde binnen en viel uit tegen de agenten. Hoe ze het durfden om een onschuldig kind te arresteren! De agenten, keken perplex toe hoe zij het jong bij de kraag nam en hem naar buiten dirigeerde.

Zoveel moederlijke verontwaardiging en boosheid, daar waren ze niet tegenop gewassen.

Het is kil op de spoedeisende hulp. Ik dek mijn vader toe met een ribbelige ziekenhuissprei. We zitten  al twee uur te wachten en mijn vader heeft het koud. Ik vraag beleefd hoe lang het nog kan duren voor de CT scan. De verpleegkundige zegt dat het nog heel lang kon duren.  Er volgt een heel verhaal over verkeersslachtoffers en mensen die er veel slechter aan toe zijn dan mijn vader, “veel en veel slechter”.  Mijn vader heeft het niet verstaan en praat onverstoorbaar  verder over vroeger:

“Weet je, dat jij hier ook geboren bent? Hier in het OLVG? Het was een strenge winter, en ik kwam net te laat, want door de barre winterse omstandigheden was er geen doorkomen aan, de hele stad lag plat. Hij glimlacht.

Er volgt nog een verhaal over de keer dat mijn vader een leren voetbal had gestolen. En hoe er een optocht was ontstaan in de straat. Mijn vader triomfantelijk voorop, met de bal als een trofee in zijn handen, en een hele stoet jongetjes er achteraan. Juichend en joelend. Tot mijn oma er de lucht van kreeg. Mijn parmantige oma, met haar geringe lengte en haar kleine voetjes gehuld in keurige zwarte pumps. Ze was in aantocht, en dat beloofde niet veel goeds.

Op het moment dat zij aankwam, stoof de stoet uiteen en werd de bal terstond bij haar ingeleverd. Daarna werd de bal geretourneerd aan de meneer van de speelgoedwinkel. Mijn oma beloofde plechtig dat haar zoon een nette jongen was en dat het nooit meer zou gebeuren.

Het liep nu tegen acht uur ‘s avonds. Er was nog steeds niemand geweest die ons iets te drinken aan had geboden, of te vragen hoe het met mijn vader ging. Mijn hoogbejaarde vader, die zo geel zag dat het leek alsof hij in Benidorm op vakantie was geweest, begon zich steeds ellendiger te voelen.  Ik probeerde zijn ijskoude handen wat op te warmen en deelde een snoepje uit dat ik onderin mijn tas had gevonden.

Toen ik enigszins geagiteerd weer iemand aansprak, over de scan en wanneer we de uitslag konden verwachten, veerde mijn vader ineens alert op.

“ Wat lijk jij toch veel op je oma” zei hij trots, “jij laat ook niet met je sollen”.  Het lukte me echter niet om hem opgenomen te krijgen.

De volgende dag pas kregen we te horen dat mijn vader een ongeneeslijke vorm van kanker had. Een ingreep die het leed wat zou verzachten, liet nog een week op zich wachten.

18 dagen na de avond op de spoedeisende hulp is mijn vader overleden. De strijd die ik gevoerd heb  heeft hem niet kunnen helpen. Ik heb me boos gemaakt, me niet laten intimideren en me niet opzij laten zetten. Ik heb conflicten gehad en eindeloos om hulp gesmeekt, maar het heeft niet geholpen.

Ik denk veel aan al die verhalen. Zoals het verhaal dat hij vertelde toen hij plotseling ziek werd:

“Zo’n buikpijn heb ik zelden gehad. Alleen die ene keer dat ik per ongeluk hyacintenbollen had gegeten in de hongerwinter. En die bleken giftig te zijn”.

Ik koester alle verhalen, en als ik erover nadenk geloof ik ook zeker, dat mijn vader gelijk heeft gehad. Ik denk inderdaad dat ik op mijn oma lijk. Ook al ben ik met mijn 1. 60 m wel iets langer dan zij.