Wednesday 24 September 2014

Storm en regen

De kastanje voelt glad aan in mijn hand. Hij is perfect; glanzend en nieuw. Het zachte omhulsel waar hij precies in paste ligt op de grond. Tussen bruine nat geregende bladeren en twijgjes.
Het waait venijnig op de brug. Het is deze herfstwind die ervoor gezorgd heeft dat de kastanje uit de boom viel.
Op het asfalt van de brug.
Het doet me denken aan de tijd dat ik een kind was. We woonden dichtbij het park. De herfst was toen al niet een van mijn favoriete seizoenen. Huiverend liepen wij kinderen 's ochtends in het donker naar school. Plassen ontwijkend. Met onze handen diep in onze zakken. Angstig omhoog kijkend naar de vervaarlijk zwiepende takken van de hoge bomen langs de weg.
De zomer was nog maar net voorbij. Met haar uitgelaten, manische vrolijkheid van zonovergoten dagen en tomeloze energie die wekenlang voortduurde.
 Maar die onverwacht plaats had moeten maken voor deprimerende dagen zonder begin en einde.
Het piekertijdperk. Het deel van het jaar dat alles wat de natuur had eerder laten groeien en bloeien nu amechtig ineen liet zakken, verpieteren en verdorren.
De tijd van het jaar waar volgens mijn moeder mensen bij bosjes hun verstand verloren: "Dat komt door het vallen van de bladeren".
Vooral in Groningen, op de boerderij, was de herfst een vervelend en pessimistisch jaargetijde.
De huilende wind, de eindeloze regenbuien en het donker. Vooral dat afschuwelijke donker.
Het donker waar geesten, trollen en andere schimmige figuren een schuilplaats konden vinden.
Het erf rond de boerderij was in de herfst vanaf de namiddag gehuld in naargeestige duisternis.
In Amsterdam leek het licht gelukkig nooit helemaal uit te gaan. De talloze lampjes in de straat en de verlichte ramen van de buren boden mij een geruststellende aanblik..
Op het platteland  huilde de herfststorm met lange uithalen rond het oude huis dat onder dat geweld van ellende leek te kreunen en kermen.
Ik kon de geluiden van dat oude huis nooit thuis brengen. Ze deden me huiveren en jaagden me vaak de stuipen op het lijf. Naar buiten vluchten was geen optie. Daar was de grond zacht en doordrenkt van vochtige rottende bladeren en walgelijke zwammen. Te midden van deze treurigheid kon je  soms het eenzame ontbindende lijkje van een veldmuis of ander klein knaagdier aantreffen. Het verval leek er erger dan in de stad waar de stoepen netjes schoon waren.
Daar wilde ik liever zijn.

Nog altijd ben ik liever in de stad.
De stad is de juiste plek om je te verschansen. Ook als de herfst zijn intrede doet. Als herinneringen je achtervolgen en heimwee aan je hart kriebelt.
Daar kan ik me terug trekken in de veilige cocon van mijn goed geisoleerde huis waar het niet spookt.
Of ik kan me mee laten slepen door het nachtleven en mijn gepeins laten vervliegen in de drukke dansende menigte. Hier in de stad kan ik me voor bereiden op de winter die in aantocht is.
Hier kan ik mijn angst een onderkomen bieden.
De herfst confronteert me onverhoeds met het gevoel dat mijn jeugd achter me ligt.
Wanneer ik ontwaak en het sombere begin van de nieuwe dag op zie doemen besef ik dat niet alleen de natuur om mij heen verandert, maar ikzelf ook.
Lente, zomer, herfst en winter. Het zijn  periodes waar ik zelf ook doorheen lijk te gaan.
Laat mij nu maar even. Laat me een traantje wegpinken om de verwelkte bloemen in de tuin, de vlinders die zomaar verdwenen zijn en de merel die gestopt is met zingen.
Laat mij maar even een kort moment terugkijken naar het jaar dat voorbij is.
Dan ga ik wel weer verder.
De kastanje in mijn hand. Het is een klein hoopvol sieraad.
Er gaat een belofte in schuil. Een troost.








Wednesday 10 September 2014

Verlaten

Een paar keer per week fiets ik er langs: Het huilende huis.
Gedurende de jaren dat ik het passeer heeft het huis de hoop opgegeven.
Een jaar of tien geleden stond het net leeg. Het huis was nog trots en vol vertrouwen. Het keek uit naar nieuwe bewoners, ondanks het heimwee dat het had naar degenen die het verlaten hadden.
Het huis stond fier op zijn plek, in het mooiste deel van de oude stad.
Zonder arrogant te willen zijn was het huis zich bewust van het feit dat het opviel.
Omdat het groter dan de andere huizen en geheel vrijstaand was. De mensen noemden het huis bewonderend: De villa.
Dan glommen de ramen van blijdschap.
Het huis was aan het begin van de vorige eeuw onder architectuur gebouwd.
Met balkons aan alle zijden en een riante tuin rondom.
Rond de tuin plaatste men een groen hek. Een vrolijk groen hek, waar vogels graag plaats namen om de bewoners toe te zingen.
In de tuin plantten de bewoners een kersenboom en tegen de gevel plaatsten zij rozenstruiken. Een schommel werd opgehangen.
Als het zomer was bloeiden de rozen en rijpten de kersen. Kinderen schommelden in de zon. In het gras stond een kinderfietsje en lag een pop.
Mensen die het huis passeerden keken glimlachend om.
Het huis was gelukkig.
Wat er precies is gebeurt weet het huis niet. Niemand weet het eigenlijk. In de kleine straatjes om de hoek zijn krappe woninkjes op een, twee en drie hoog.
De huisjes zijn klein en het tocht er, maar ze zijn allemaal bewoond.
Er spelen kinderen voor de deur. Mensen zetten hun fiets tegen de gevel wanneer ze thuis komen, openen de voordeur en lopen de trap op.
In de huizen is het warm en er brandt licht.
In het grote huis is het koud en kil en het is er altijd donker.
Sinds kort huilt het onafgebroken.
Een vreemd gierend geluid dat op de wind meegevoerd wordt.
De kinderen uit de buurt mogen niet meer bij het huilende huis spelen.
Er is iets niet pluis zegt men. Sommigen zeggen dat het er spookt. Ze beweren dat ze er geluiden hebben gehoord; pianospel en gelach en gefluister. En iemand zegt dat er af en toe licht brandt op een van de zolderkamers.
De tuin van het huis raakt steeds meer overwoekerd. Er groeit zelfs een boom, precies voor de voordeur. Een van de deuren is dicht gespijkerd en iemand heeft er een anarchistisch teken op geschilderd met de woorden: leegstand is stilstand.
Het hek is scheef gezakt en de verf bladdert af.
Het is heel lang geleden dat de voordeur voor het laatst geopend werd.
Dat het huis bewoond was:
Het jonge, verliefde paar dat er na hun huwelijkreis verrukt binnenstapte. De kinderen die op de grond van de woonkamer speelden. De familieleden die op visite kwamen als er iemand jarig was.
De poes die voor het raam zat.

Als ik langs fiets kijk ik altijd naar het huilende huis. Het doet iets met me.
Het huis lijkt zich te generen voor zijn verwaarloosde uiterlijk.
Dolgraag  zou het nieuwe bewoners welkom heten en ze verwarming, beschutting en bescherming bieden.

Het zal echter niet lang duren of de muren zullen gaan verzakken en de ramen breken. Het dak zal gaan lekken.
Wind en regen zullen naar binnen dringen. Het huis zal instorten.

Ik stop even met mijn fiets als ik het huis passeer; Het is alsof ik naar binnen gezogen word.
Ik knipper met mijn ogen en dan zie ik  dat er een vrouw in de deuropening staat
Boven in de slaapkamer zit iemand voor het raam. Een poes klimt in het raamkozijn.
In de tuin groeien rozen en er liggen kersen in een rieten mand onder een boom.

Een windvlaag steekt op. Ik huiver en knoop mijn jas dicht. Dan fiets ik door.
Zonder om te kijken.