Thursday 2 December 2021

Kippen in de tuin.

Ikzelf ben een katten mens. Maar mijn moeder was een hondenmens. Elke dag nam ze de honden mee naar het park. Of ging ze, als het even kon, met de honden naar het bos. In gedachten zie ik haar binnenkomen. Een frisse bries volgt haar en verspreid zich door de warme woonkamer. Ze heeft haar jas en haar leren handschoenen nog aan. De honden volgen nonchalant. Ze kijken blij. Wist je dat honden blij kunnen kijken? 

Eigenlijk was mijn moeder een dierenmens. En een plantenmens. En een mensenmens. Een natuurmens. Mijn moeder hield van alles wat om haar heen bewoog, zong, blafte, bloeide en lachte.

Mijn moeder kende de namen van alle vogels en wist hoe je een plant moest stekken en een appelboom moest snoeien. Zij was het soort mens dat elk hondje op straat begroette. Dat zomaar in verwondering stil kon blijven staan, als ze een vogeltje hoorde ritselen in een struik.  Ze registreerde elk torretje en kon, zittend achter het stuur van de auto vaststellen dat er een roofvogel in de lucht hing. Ook wist ze welke paddenstoel giftig was, en welk plantje geschikt was om thee van te trekken. Als (stads) kind vond ik dat allemaal wat overdreven. 

Mijn moeder was verpleegkundige, en, wanneer zij dienst had, klampten de patiënten zich vast aan het leven. Mensen voelden zich beter in haar aanwezigheid. En wanneer er mensen overleden, was het meestal, en tot grote frustratie van haar collega's, wanneer zij net de dienst overgedragen had. Mijn moeder droeg een levensenergie bij zich, die aanstekelijk was.

Dieren speelden een belangrijke rol in mijn jeugd. In ons huis in Amsterdam woonden er, naast ons gezin, dat uit vier personen bestond, een steeds wisselend aantal katten, twee honden en om de zoveel tijd een dier in nood; zoals een vleugellamme ekster, een kreupele eend en een zieke duif. Ook hield mijn zus er ooit een kleine verstoten spitsmuis in een schoenendoos. Rond Pasen adopteerden mijn ouders ooit kuikens die in de tuin in een ren werden gezet. Gewoon, in onze stadstuin, waar de balkons van de etagewoningen op uitkeken. Onze stadstuin die bij de vierkamerwoning hoorde en waar je het getoeter van de auto's kon horen. Op een steenworp afstand van het Leidseplein. De kuikens scharrelden er vrolijk op los en groeiden gestaag. Pas toen er een luidruchtige haan tussen bleek te zitten werden ze door mijn vader naar de boerderij gebracht.

Daar, in Groningen, waar we onze vakanties doorbrachten, had ik een geit, mijn zus had er een paard en hield mijn vader nog veel meer kippen. Ook hadden we er ooit ganzen, konijnen en varkens.

Mijn jeugd was niet standaard. Zeker niet voor een Amsterdams meisje. Maar ik ben mijn moeder dankbaar dat ik een stukje van haar levensenergie heb mogen erven. En dat ik, ondanks dat ik een kattenmens ben, van alle levende wezens heb leren houden.  





   


Tuesday 28 September 2021

Woelmuizen.

"Het gaat goed hoor" zegt mijn vader. Ik schrik een beetje van zijn stem. Hij klinkt anders. Moe. Misschien zelfs wat ongelukkig. Maar als ik hem nogmaals vraag of hij zich een beetje redt, daar in Frankrijk, begint hij over het weer.
Dat het wat tegenvalt voor de tijd van het jaar. Dat er nog geen paddenstoelen zijn in het bos. En dat hij dat jammer vindt.
Als ik hem naar de kat vraag, licht zijn stem wat op. Ja die kan niet meer zonder ons. Het is zo'n aandoenlijk beest. Ze volgt Lottie nu ook de hele dag. Normaal kan ik zelfs niet telefoneren want dan probeert ze de hoorn uit mijn handen te duwen, want, aandacht he. Het is zo'n aandachtsdier. 
Naarmate hij langer over de kat praat begint zijn stem vrolijker te klinken. "Maar het is ook een krankzinnige rover" zegt hij nu lachend. De hele moestuin zit vol woelmuizen. "Weet je wat dat zijn? Dat zijn eigenlijk gewoon een soort muizen, maar dan met een stompe snuit. Die hele tuin zit vol met gangen. Daar wonen dus hele families woelmuizen. En elke keer weet die kat er 's nachts weer eentje af te slachten. Die brengt ze dan als trofee mee naar mijn slaapkamer en dan verstopt ze de restjes onder het bed. Ze is al flink op leeftijd, maar het is nog steeds een moordmachine hoor.
Hij lacht weer. 
Wanneer ik hem vraag of hij van plan is snel naar Amsterdam terug te keren, aangezien de winter in aantocht is, slaat zijn stem weer om. Bedrukt zegt hij:
Ja, het is lastig. Vroeger reed ik dat hele stuk in een dag. En nu zie ik er zo tegenop.
Het is niet eens het autorijden. Het is de drukte he. Ik zie zo tegen die drukte op in België en Nederland. 

Voor ik mijn vader te spreken krijg, , heb ik Lottie even aan de lijn, omdat zij de de telefoon opneemt. Ik maak even een praatje met haar, voordat mijn vader de tocht naar het toestel gemaakt heeft:
Hoi, ja ach, het gaat... ik kan nu niks zeggen. Ja ik ga hem roepen. Hij is zo doof he. Verschrikkelijk. Nee, ik ga ook niet meer met een oude man die niet kan lopen op vakantie. Nee, daar begin ik niet meer aan. Maar ik zal hem even roepen: PEEEEETER! JE DOCHTER AAN DE TELEFOON!!!!

Wanneer ik mijn vader vraag of hij nog op vakantie naar Spanje wil, antwoordt hij wat twijfelend: 
 "Ja, misschien wel hoor. Ik ben er nog niet uit". 
Misschien is het toch fijn als je toch zo langzaamaan maar weer naar Nederland komt, herhaal ik weer. Eventueel rijd je dat stuk toch in een paar etappes.
Het is even stil en ik roep: "Ben je er nog? Hoor je me nog?".
Ja, ja ik ben er nog zegt hij. Zijn stem klinkt weer ietwat bedroefd.
Weet je wat het is. Zegt hij.
Ik kan die kat niet alleen laten. Die kat hangt echt aan mij. Ik weet wel dat ze goed verzorgd wordt door de buurvrouw, maar ik kan dat beest eigenlijk niet meer alleen laten. 
En wie weet. Misschien kom ik wel nooit meer terug. 
"Weet je dat ik daar vreselijk mee in mijn maag zit?".
Ja, dat snap ik. Zeg ik. Dan weet even niks meer te zeggen.
"Ik bel je gauw weer oké?"
Ja, zegt mijn vader. Tot gauw. Dag meisie.



Monday 2 August 2021

Het medaillon

Ze draagt het medaillon om haar hals. Het glinstert in de zon. Ik zit op haar schoot. Het liefste zou ik in haar kruipen en verdwijnen. Ik begraaf mijn neus in de dikke, donkere haardos, snuif die fijne, veilige geur van haar op. De geur van warmte, van intimiteit, van vers gebakken brood en zonlicht. Van liefde en van geborgenheid. Van zelfsprekendheid en van rust.
Het medaillon om haar hals. Het is van goud en er zijn krullen op gegraveerd. "Kijk" zegt mijn moeder.
Ze klapt het deurtje voor mij open en laat me de fotootjes zien die er in zitten. Eentje van mij, en eentje van mijn grote zusje. Ze draagt de foto's dicht op haar warme huid. Voordat ze de foto's van ons tweeën erin deed, droeg ze er een foto van mijn opa in. Mijn opa uit Limburg. De mysterieuze opa die pijn weg kon nemen en kwalen kon genezen. De opa ik nooit gekend heb, maar die mijn moeder ontzettend mist. "Ik mis mijn vader nog elke dag" zegt ze vaak. 
Op een dag, als ik ouder ben,  realiseer ik me dat dit gemis heel erg lang geduurd heeft. Onvoorstelbaar lang. 
Een gemis dat onverwacht begon, toen zij een meisje van veertien jaar oud was en dat altijd voortduurde. Het bleef een leven lang knagen. 
Heel lang droeg ze de foto van haar vader dicht bij haar hart. Tot wij, haar twee dochtertjes, een klein beetje het gemis weg konden nemen en ze de foto verving. 
Op een dag waren we te groot om nog op haar schoot te kruipen en in haar hals te snuffelen. En toen nam het gemis weer toe.
Dat vond ik heel erg.
Ik heb mijn moeder altijd willen troosten, ervoor willen zorgen dat het gemis wegging, dat de pijn wegging. Maar ik wist dat het niet kon. Het hoorde bij mijn moeder. 
Nu is het medaillon van mij. Ik houd het in mijn handen en ik denk aan mijn moeder. Aan hoe ik haar mis, elke dag opnieuw. 
Het medaillon schittert in de zon
Ik draag het dicht op mijn huid, waar het nu hoort.
 


 


Tuesday 13 July 2021

Duif

De duif. Ze is er weer. Kwam ze eerst alleen aan het einde van de middag, nu komt ze ook 's ochtends. Ze neemt plaats op het dak van de schuur en fladdert dan omslachtig naar beneden. Ze let wel op maar is duidelijk niet echt bang voor mijn katten. Ze is zelfs zo aan ze gewend, dat ze, met haar kopje alert gedraaid, op korte afstand van het tweetal de graantjes van de voedertafel en de grond pikt. De katten zijn inmiddels ook aan haar gewend. Lui, doch geamuseerd kijken ze toe en trekken soms wat met hun bek zonder dat er geluid uit komt. 

Het is een gezonde duif, lekker mollig en puntgaaf. Een heel ander beest dan de sloebers die zich in het Amsterdamse straatbeeld bevinden: verminkte, verpieterde figuren die ook wel vliegende ratten worden genoemd. Mijn duif is mooi en fris. Een onaangetast, blakend wezen. Als dank voor de graantjes roe-koet ze elke dag op de schutting. Ik vind dat een gezellig geluid.

Ik ben me meer dan ooit bewust wat zich bij mij in de tuin afspeelt. Sinds ik met voederen ben begonnen toen het hartje winter was, zijn er nu het zomer is nog altijd een aantal vaste bezoekers: De eerder genoemde duif, die vaak in gezelschap is van een kennis, een stel eksters, kauwtjes, spreeuwen en groene papegaaien. In de kersenboom bij de buren zitten vaak koolmeesjes. Het roodborstje heb ik na het verdwijnen van de nachtvorst niet meer gezien. Aangemoedigd door deze vaste groep bezoekers, strooi ik nu dagelijks voer dat ik speciaal bij de dierenwinkel koop. "Voer voor siervogels", staat er op de verpakking. Ik vraag me af wat dat precies zijn. 

Ik heb de planten in de tuin laten woekeren en de vogels aangemoedigd te blijven komen. Elke ochtend voer ik de vissen in de vijver. "Kijk!" Ze weten al dat ik er aankom. Elke ochtend zwemt de hele school licht onder het wateroppervlak op een en dezelfde plek. Hier laat ik een ruisende hand voer neerkomen. Sommige van de fel gekleurde vlokjes worden door de wind meegenomen en belanden op het ongeremde groen in de tuin. 

Het is anders, nu ik niet meer de deur uit hoef voor mijn werk. Rustiger, bedaard. Ik slaap langer en heb zelfs de tijd gevonden om een boek uit te lezen. Ik heb weer tijd om uitgebreid te koken, boodschappen te doen en de was te sorteren. Ik eet weer elke dag samen met mijn gezin .Maar het is vreemd. Het is vreemd om na ruim zes jaar niet meer naar mijn werk te hoeven. Niet meer de trein te hoeven nemen naar Amsterdam Centraal en het vaste stukje naar de Wallen te wandelen. Had ik soms geen zin om naar mijn werk te gaan, dat kleine wandelingetje van het Centraal naar de Zeedijk, dat mis ik oprecht. Een kort intiem samenzijn met de stad waar ik geboren ben (en die ik stiekem mis). 

Onderweg naar mijn werk groet ik de postbode, de pakketbezorger, de man achter de toonbank van de Chinese elektra winkel en het groepje stoere jongens dat rondhangt bij de hippe modezaak.  De buurvrouw van de overkant roept naar mij: "Straks samen koffie"?  Dan begint mijn werkdag.

Mijn tuin. Het is een magisch lapje grond waar kleine wondertjes gebeuren. Zo zag ik er gisteren een goudkleurige kikker. Ik was de kat te slim af en collaboreerde met de kikker door hem "hup!" het water in te bonjouren. Met grote slagen zwom hij de diepte in. Tere libellen raakten heel kort het wateroppervlak aan.

Wanneer de zon schijnt, verschijnen er ook ineens, uit het niets, vlinders. Vogels tjilpen en kinderen lachen, iets verderop. Dan trekt er een schaduw over de zon en is het weer rustig. Ook in huis lijkt het ineens stil geworden. Alles staat weer even stil. Afgezien van de duif op het dak van de schuur, die aanstalten maakt om naar beneden te fladderen.




Monday 1 March 2021

Wolkenland

We waren veertien of vijftien jaar en we zaten in de tweede van het Amsterdams lyceum. Onze klas werd altijd verteld dat we "totaal ongestructureerd en onhandelbaar" zouden zijn. Iets waarvan ik me toen al afvroeg of dat wellicht tegen elke andere tweede klas ook werd gezegd. Maar misschien zat er een kern van waarheid in. Ik kan me wel herinneren dat ons klasseboek vaak verdwenen was, dat er soms met krijtjes door de klas werd gegooid en dat de hele klas een keer op stond om weg te gaan nadat er een populaire jongen uit de klas werd gestuurd. Ook kan ik me herinneren dat onze leraar Frans (een dikke overspannen man) een keer een meisje wilde grijpen in het klaslokaal, waarbij er in een wilde achtervolging (alsof het een spannende film was)  tafels en stoelen omver werden gegooid. Ook kan ik me herinneren dat de twee brutaalste kinderen van de klas verschillende briefjes hadden gemaakt met: teksten als: "Ik ben lesbisch" en "ik wil seks" die ze vervolgens  met een joviaal armgebaar op de ruggen van de docenten plakten. Het armgebaar ging gepaard met een opmerking als:  "toffe peer". Iets dat de docent in kwestie wel wist te waarderen. 

Vaag weet ik me nog te herinneren dat een van de docenten ooit de gehele dag met zo'n briefje op de rug door de school heeft gelopen. Misschien durfden haar collega's er niets van te zeggen. Of misschien vonden ze het stiekem erg grappig. 

Wanneer we op werkweek gingen naar "Wolkenland", het buitenhuis van de school, werden dit soort practical jokes nog meer geperfectioneerd. Sterker nog, sommige komische talenten uit onze klas waren er weken op aan het oefenen en naar toe aan het werken. 

Het was namelijk door bepaalde leraren toegestaan om voordrachten te doen op de Bonte Avond. Deze Bonte Avond avond was het slotstuk van de week,  de Apocalyps, waarbij sommige scholieren onbevreesd en heldhaftig het podium durfden te betreden om de meest karakteristieke leraren te imiteren. Dit ging altijd met veel hilariteit gepaard. Er werd soms over de grond gerold van het lachen.

Wanneer we geen les hadden zaten we als klas bij elkaar en draaiden elpees. Twee jongens, Michael en Pieter, hadden een selectie platen mee, waarvan The Commodores de meest gedraaide was. We luisterden keer op keer naar nummers als: "Brick house", "Easy", "Zoom" en "Sweet love". Pieter maakte dan oogcontact met me. Pas op dat moment realiseerde ik me dat ik Pieter een hele leuke jongen vond. 

Ik heb dat nooit uit durven spreken. Ik ben van school gegaan en heb een tijdje niet aan Pieter gedacht.

Een paar jaar later is Pieter verongelukt. Samen met een paar andere jongens die ook bij ons op school zaten. Ze waren geslaagd voor hun HAVO diploma en wilden het vieren in Antwerpen. De Jaguar, die van de vader van een van de jongens was, sloeg over de kop, nadat hij met grote snelheid een klapband kreeg.

Telkens wanneer ik nu The Commodores hoor denk ik aan Pieter. Dan denk aan de tijd dat we vijftien waren en oogcontact maakten. En dan denk ik aan Wolkenland. 


I may be just a foolish dreamer
But I don't care
'Cause I know my happiness is waiting
Out there somewhere
I'm searching for that silver lining
Horizons that I've never seen
Oh, I'd like to take just a moment
And dream my dreams, oh dream my dream
Woah, woah, zoom, I'd like to fly far away, yeah
Where my mind can be fresh and clear
And I'd find the love that I long to see
Where everybody can be what they wanna be
Whoa, I like to greet the sun each mornin'
And walk amongst the stars at night
I'd like to know the taste of honey in my life
In my life
Well, I've shared so many pains
And I played so many games
Ah, but everyone finds the right way
Somehow, some way, some day
Woah, zoom, I'd like to fly far away from here
Where my mind can see fresh and clear
And I'll find the love that I long to see
People can be what they wanna be
Ooh, ooh, ooh, ooh, ooh, ooh, ooh, ooh
Ooh I wish the world were truly happy
Living as one
I wish the word they call freedom
Someday would come, someday would come
Woah, zoom, I'd like to fly far away from here
Where my mind, can be fresh and clear
And I'd find the love that I long to see
Everybody can be what they wanna be
Hey baby
Woo
Ah, zoom, zoom baby, I'd like to fly away
Well I like to fly away, zoom, zoom, well I like to fly away, zoom
Zoom baby, I like to fly away (zoom, zoom)
Well I like to fly away, zoom, zoom, well I like to fly away, zoom
Zoom, baby, I like to fly away
Well I like to fly away, zoom, zoom, well I like to fly away, zoom
Zoom, I, zoom zoom
You and me baby, wild and free
Don't you wanna go, don't you wanna go


Wednesday 10 February 2021

Hans

 Het is mijn vader die belt. "Ja" zegt hij. Ik weet niet of je het al gehoord hebt, maar Hans is overleden. Ik ga even zitten. "Goh "zeg ik, dat is dus sneller gegaan dan we dachten. 

"Ja "praat mijn vader, die nogal doof is, onverstoorbaar verder. "Hij had al een tijd Alzheimer. Wist niks meer. Hij lag alleen nog maar in bed. Benen als luciferstokjes' "Ja "dat weet  ik, zeg ik. We hebben het er vorige week nog over gehad. Toen heb ik nog tegen je gezegd dat ik wel met je mee wilde rijden als je nog afscheid van hem wilde nemen". Mijn vader praat verder: "Nou ja. Nu is het te laat. Maar eigenlijk had ik ook niet zoveel meer met die man". 

Ik vraag hoe ze elkaar eigenlijk hadden leren kennen en hij vertelt: "Ik was zestien jaar. En ik was lid geworden van de Christelijke jeugdvereniging op de Admiraal de Ruijterweg. Niet om het Christelijke aspect hoor, maar omdat ik had gehoord dat er leuke meisjes op zaten. Nou, en toen kwam daar dus een klein roodharig jongetje binnenlopen. En dat was Hans. Hans was veertien jaar en hij kon heel goed tafeltennissen. Hij kon trouwens ook heel goed contrabas en pianospelen en hij kon heel goed drinken! Hij lacht even. Dan is het weer even stil. Eigenlijk was het een onmogelijke man. Vooral als hij gedronken had". 

Dan passeren ze allemaal even de revue. Het vriendengroepje van weleer. Ik kan me ze goed herinneren. Want de meesten kwamen jarenlang bij ons over de vloer, toen mijn vader en moeder nog bij elkaar waren, en mijn zus en ik nog kinderen. In onze vierkamerwoning in de Eerste Helmersstraat in Amsterdam: Dolf, de pianostemmer, die mijn vader "een groot artiest" noemt. Artie, de Antilliaanse ladykiller, en Jan Otto, de levenskunstenaar. Ik denk aan de verjaardagsfeestjes waar Dolf en Hans om de beurt piano speelden. Zich ergerend aan elkaar. Dolf, die alles op gevoel deed. En Hans die "op de toetsen zat te rammen".  Er werd gerookt en gedronken, gelachen en gediscussieerd. Mijn moeder ging bij deze gelegenheden altijd dansen. 

We lachen om de herinneringen. Plotseling zegt mijn vader:" Ik ben de enige die nog over is van dat hele stel".  Er valt een stilte.

"Ga je volgende week weer met me mee naar de markt" vraag ik. "Dat is goed, antwoord hij. Als het maar niet gaat ijzelen'.  


Wednesday 13 January 2021

Feest

Als ik er even kort aan denk voel ik weer vluchtig de waanzinnige spanning van het vooruitzicht ervan: "Het schoolfeest". Ik was een jaar of veertien, vijftien, en eindelijk oud genoeg. Voor brugklassers was het  schoolfeest verboden. Brugklassers hadden klassenfeesten  waar je weer opgescheept zat met je eigen stomme klas, waar ook de stomste jongens zaten. Maar ik behoorde nu eindelijk tot de hogerejaars. .Ik voelde me stoer, oud en belangrijk. Het was de eerste keer dat ik ergens oud genoeg voor was.  

Het bezoeken van het schoolfeest voelde bijna als een plechtigheid. Met het behalen van mijn veertiende levensjaar behoorde ik plotseling tot een elite.  De elite van de jeugd. De beau monde van de adolescentie. De superioriteit van de nieuwe garde.  Dat waren wij. "Wij", de jongeren die er een andere taal op nahielden dan de oude lullen. "Wij" de jongeren die het allemaal anders zouden gaan doen. "Wij" de jongeren die ons nooit vast zouden laten leggen. Die durfden te rebelleren, te vluchten voor het kwaad van de burgerlijke saaiheid waar onze ouders voor gevallen waren. "Wij" die nooit vast zouden komen te zitten in de saaiheid, de sleur en de eentonigheid van het leven. 

Het was het moment waarop ik een soort vreemde verwijdering van mijn ouders begon te voelen. Het leken wel andere wezens. Afkomstig uit een tijd die oneindig lang geleden leek. Een ouderwetse tijd. "Haha" lachten we hardop, wanneer we foto's zagen van de kleding en de kapsels uit die tijd. Belachelijke figuren waren dat zeg, onze ouders.

Nee, wij waren jong. Jong en hip. We waren "anders".en we zouden alles anders gaan doen in ons leven.

Maar om te beginnen was er dus het schoolfeest. Twee dagen lang stond ik wanhopig voor mijn klerenkast, starend naar de erbarmelijke inhoud ervan. Mijn moeder was uiteraard ook te besodemieterd om een nieuwe outfit voor me te kopen. Ik meen me te herinneren dat we daar nog flinke ruzie over hebben gehad.

En toen was het zover. Door het donkere Amsterdam fietste ik met mijn beste vriendin naar het Valeriusplein. Wat zag de school er indrukwekkend verlicht uit. In de aula werd gedanst. In een van de gangen kon je drank kopen. 

Het was het enige moment dat de leukste jongens (die allemaal een paar klassen hoger zaten) ineens heel dichtbij kwamen.  Er werd geflirt, gelachen, gedanst, gedronken en (nat) gezoend. Alles voelde baldadig, onbesuisd en onbeteugeld. Het was de perfecte start van een andere fase. Nieuw en veelbelovend.

Om middernacht was het feest afgelopen. Daarna veranderde er veel.