Tuesday 11 November 2014

De billen

Hij woonde naast mij op een hoog, Zijn grote zus Renate speelde met mijn grote zus Loes en wij speelden met elkaar.
Erik en ik waren zes jaar. Heel af en toe speelden we voor de deur, maar meestal speelden we thuis, in de veilige nabijheid van onze moeders.
Wij hadden een zandbak en een schommel in de tuin en als het heel mooi weer was zette mijn moeder een opblaasbadje neer. Op het bovenhuis waar Erik en Renate woonden was er minder speelgelegenheid dus kropen we daar meestal samen in bed.
We klommen in het stapelbed en kropen samen onder de dekens. Wat we precies deden weet ik niet meer, maar dat we stiekem aan elkaar voelden weet ik nog wel. Onder de dekens, zodat niemand  het kon zien en het extra spannend was, zo in het donker.
Ik kan me herinneren dat ik het spelletje onder de dekens wel en niet wilde. Allebei tegelijk. Eigenlijk wilde ik het niet maar kon ik het niet laten dus wilde ik het toch wel, of zoiets. We noemden het spelletje "De Billen". Het dokterskoffertje van Erik kwam soms goed van pas als we "De Billen"wilden doen.

In de buurt waar wij woonden was een bakker op de hoek, een groentenman op het plein, er was een groot park en aan de kade stond de kerk. Hoewel ik in de grote stad ben opgegroeid was mijn buurt heel overzichtelijk en had het bijna iets weg van een dorp.
De kade vond ik als kind iets griezeligs hebben. Het water was zwart en diep en rook bedorven, sommige van de bootjes die er lagen waren half gezonken en boden een trieste aanblik. De kerk stond er donker, bewegingloos en doods.
Boven de ingang van de kerk zaten altijd een stel aftandse duiven. Ik was doodsbang voor die duiven die in grote groepen tegen elkaar aan geklit zaten en continu nare, schraperige roekoe geluiden maakten.
Sommige duiven misten een stuk van hun poot of ze hadden een lamme vleugel. Het waren trieste excentriekelingen die zo uit een film van Hitchcock leken te zijn gevlogen.
Er was een kleine winkel naast  de kerk waar nooit iemand kwam en waar je bijbels, rozenkransen en psalmenboeken kon kopen. De winkel was minstens zo griezelig als de doodse kerk en de kade met het donkere koude water. Er werkten twee stoffige stokoude vrijgezelle dames die boos uit hun ogen keken en ongetwijfeld niet van kinderen hielden.
De vader en moeder van Erik en Renate heetten Oom cor en tante Wil.
Ze waren heel verschillend dan mijn ouders. Ze waren een stuk strenger en hun huis zag er altijd ontzettend netjes uit, griezelig netjes. Alsof tante Wil continu met de stofzuiger en zeem in de weer was.
Het gezin ging elke zondag naar de kerk en op een zondag tegen de kerst moesten wij een keer mee. Naar de kinderkerk want dat was heel erg leuk.
Renate had Loes overgehaald en waar Loes ging, ging ik ook. Hoewel ik natuurlijk helemaal niet wilde.
Het was de eerste keer dat ik de deuren van de kerk geopend zag.  Het was alsof het gebouw toch een beetje tot leven kwam.
Aan de hand van mijn grote zus liep ik schoorvoetend de kerk binnen. Alles was zo immens groot en ik was zo ontzettend klein.
In de kerk was een zee van kaarsen en helemaal voorin was een levensgrote kersstal geplaatst. Een  houten koe, een schaap en een man met een tulband op zijn hoofd stonden in een kring om twee gebogen figuren met gevouwen handen die Jozef en Maria voorstelden. Tussen hen in stond een houten kribbe.
De baby in de kribbe had een gezicht als van een oud mannetje. De verf was er gedeeltelijk afgebladderd wat het er niet beter op maakte.
Toen alle kinderen rustig op de kerkbanken zaten en iedereen stil was moesten we gaan zingen.
Ik deed mijn best om mee te zingen maar de meeste kerstliedjes gingen heel anders dan ik gewend was. Daarom hield ik mijn mond maar en wachtte tot het tijd was om weer naar huis te gaan.
Ik moest nodig plassen, maar in de kerk was geen wc.
Toen het afgelopen was kregen we bij de uitgang allemaal een cadeau en dat maakte veel goed.
De jongens kregen een auto en de meisjes kregen een pop.
Een paar dagen later kwam Erik bij mij spelen.
Het was een koude dag, maar omdat het zonnetje scheen mochten wij voor de deur.
Mijn moeder had een nieuwe wasmachine en de doos was zo groot dat wij er samen in pasten; Erik en ik.
Voor de deur was het echter niet veilig en een groepje rotjongens duwden de doos omver.
Toen zette mijn moeder de doos bij ons in de gang.
Hier was het veilig. Mijn moeder was in de buurt en er kon niets meer gebeuren.
We zaten samen in de doos en de verleiding was groot.
Zullen we "De Billen"? vroeg mjn gelovige buurjongetje spontaan.
De toon waarop hij het uitsprak was net iets te luid en mijn moeder, die een klein stukje verderop bezig was in de keuken stoof verontwaardigd op ons af.
"Dat feest gaat mooi niet door"! sprak ze boos. In haar hand hield ze dreigend een pollepel.
Binnen een mum van tijd werd Erik naar huis gestuurd en de doos plat gemaakt en bij het vuilnis gezet.
Daarna werd er nooit meer over gesproken.
Niet door mijn moeder, niet door mijn vader en ook niet door Erik.
En ik mocht nooit meer mee naar de kinderkerk.