Tuesday 19 November 2013

Kinderspel

Ik was het bijna vergeten, maar net voor de winkels sluiten weet ik nog twee grote zakken snoep te bemachtigen.
Het is al donker als ik weer naar huis rijd.
De straten zijn op een vreemde manier stil, er hangt een verwachtingsvolle sfeer. Bij veel huisdeuren staan lantaarns te flakkeren.
Als we net willen gaan eten hoor ik wat rumoer op de stoep. Bij de voordeur staan drie hele kleine kindjes. Ze kijken verwachtingsvol naar mij omhoog. Stuk voor stuk zijn ze dik ingepakt. Tot boven aan toe dichtgeknoopte winterjassen met een dikke das en kleine voetjes met warme berenlaarsjes. Het lijken net kabouters. Als ik naar ze glimlach kijken ze snel de andere kant uit, alsof ze niet afgeleid willen worden van een belangrijke missie. Dan barst het gezang los. Althans, een van de drie begint als een bezetene een liedje op te dreunen. De andere twee kijken met grote wijd opengesperde ogen om zich heen. Lampionnen worden driftig vooruit gestoken.
Dan is het stil. Ik reik naar het dienblad wat ik achter de deur verborgen hield.
Kleine wantjes graaien naar snoepjes. De ouders kijken op afstand toe. De allerkleinste van de drie bergt het snoep niet op zoals zijn vriendjes, maar probeert zo snel mogelijk alles in zijn mond te stoppen tot een van zijn ouders ingrijpt.
De volgende groep staat al te wachten, lampionnen in de aanslag. Het is een heel gedoe als het ene groepje het andere moet laten passeren.
Voor ik iets kan zeggen begint het volgende gezang. Een broer en zus. Ze zijn heel klein en staan hand in hand. Het jongetje zingt een liedje waar geen touw aan vast te knopen is. Hij heeft een snotneus en hij draagt een grote wollen muts waardoor hij bijna niets kan zien. Ze stoppen de snoepjes in een tas en zwaaien me dan met beide handjes gedag.
Om acht uur is alle snoep op en ook mijn eigen koektrommel helemaal leeg. Voor de allerlaatste zangtalentjes heb ik nog een noodvoorraad wijngums.
Maar dan wordt het ook snel stil. Ze moeten naar bed.
De buren die niet van kinderen houden komen weer tevoorschijn uit hun schuilplaatsen en het is komisch om plotseling overal lampen aan te zien gaan.
Het is het laatste jaar dat mijn eigen zoon meegelopen heeft. Hij wordt te groot. Hij leegt hij zijn Albert Heijn tas en de vloer is bezaait met snoep en een enkele verdwaalde mandarijn.
Hij is een beetje verkleumd en staat met hoogrode wangen nog na te stuiteren van de overdosis suiker en opwinding.
Zijn zus is al bijna een jonge vrouw. Ze heeft mij geassisteerd met het openen van de voordeur en de distributie van het snoep. Ze is oprecht vertederd door de peutertjes die nu uitgeput huiswaarts keren, de lampionnen achter zich aan slepend over de straat.
Voor mij lijkt het nog maar zo kort geleden dat ze zelf zo klein was.
De volgende ochtend wapperen er hier en daar nog wat roze snoeppapiertjes in de struiken en kleven er uitgespuugde schuimpjes en zuurtjes aan de stoeptegels.
Op de deurmat liggen de jaarlijkse speelgoedfolders. Dikke brochures gevuld met kleurrijke foto's van speelgoed, games en films in alle leeftijdscategorieen en prijsklassen.
Als ik de gids opensla maakt zich een vreemd soort opwinding van mij meester; een gevoel wat ik niet meer kan plaatsen maar wat me jaren geleden, toen ik zelf kind was ook de adem benam. Ik snuffel even aan de bladzijden; de geur van verse drukinkt, het geritsel van het dunne papier. Mijn aandacht wordt meteen naar de prachtig gefotografeerde poppen getrokken; poppen met de mooiste jurkjes en liefste gezichtjes. 'Babypop Eliza met echte slaapogen en goudblond kambaar haar wil dolgraag jouw vriendinnetje worden' staat er.
Het is merkwaardig, maar het bezorgt me nog steeds een opgewonden gevoel. Een gevoel dat ik die pop wil hebben. Het papier wil uitpakken. Aan die pop wil snuffelen en haar aan wil kleden en haar in bad wil stoppen.
Als kind wilde ik alleen maar poppen hebben. Verder niets. Babypoppen om naar te kijken en Barbiepoppen om mee te spelen.
Mijn Barbie's beleefden dezelfde avonturen waar ik over las in weekblad Tina en in de pockets van De Dolle Tweeling en De Vijf. Ik knipte hun haren en maakte zelf kleertjes van Tempo zakdoekjes. Ik liet ze zoenen met Ken.
Hoe kort geleden lijkt het dat ik zelf kind was, en hoe beangstigend is het dat nu mijn eigen kinderen al te groot worden voor Sint Maarten en Sinterklaas.
De veilige tijd van het speelgoed is ineens voorbij. De toekomst lijkt groot en gevaarlijk.
Op Luca's kamer liggen de laatste voorleesboeken die nu veld moeten ruimen voor computergames met op de omslag kinky uitziende politieagentes en gewapende kerels met enorme spieren.
Het duurt niet lang meer, dan zijn ze te groot voor mijn geknuffel en te zelfstandig voor mijn bemoeienis.
Als ik in de spiegel kijk zie ik wat ik ben; vrouw, echtgenote, moeder, dochter, zuster en ergens ook nog steeds een fractie van het kleine meisje.
Boven op zolder heb ik nog een pop van vroeger. Ik ga straks even aan haar snuffelen, haar haren kammen en haar jurkje recht trekken. En dan ga ik weer verder met de dingen die ik moet doen.













Monday 4 November 2013

Groeien

Ik kijk naar buiten. Ik ben alleen thuis. Kinderen naar school, man naar zijn werk.
Ik vul de melkopschuimer en doe een Nespressocupje in het apparaat. Ik moet nog douchen en ben gekleed in mijn slaapshirt en roze pluchen ochtendjasje. Dan kijk ik uit het raam.
Aan de overkant woont een tekkel. Het is een uitgekookt beestje. Zodra een van de leden van het gezin de voordeur open doen ziet de tekkel gemiddeld een keer per week kans te ontsnappen. Met opgeheven snoet rent hij tot het einde van de straat waar hij verwachtingsvol omkijkt of hij gevolgd wordt.
Het tafereel wat hierop volgt is in grote lijnen elke week hetzelfde; er ontstaat paniek. Een voor een rennen de kinderen en de moeder de straat op, gillend, schreeuwend achter de tekkel aan. De moeder heeft een riem bij zich die ze rennend voor zich uit gestoken houdt.
De tekkel kijkt nu werkelijk geamuseerd en neemt nog een aanloop. Op zijn korte pootjes weet hij zich met verbazend hoge snelheid over de straat voort te bewegen. Zijn lange oren waaien naar achteren.
De tekkel spreekt alleen Engels (althans dat denken de moeder , vader en de kinderen. Het gezin heeft drie jaar in de Verenigde Staten gewoond waar de tekkel aangeschaft is. Hoewel het gezin thuis gewoon Nederlands bleef spreken heeft men tegen de tekkel altijd alleen Engels gesproken. Zelfs nu ze alweer bijna een half jaar in Nederland wonen spreken ze alleen Engels tegen de tekkel. Waarschijnlijk denken ze dat de tekkel anders niet goed luistert. Maar dat doet hij sowieso niet, daar is het nu eenmaal een tekkel voor. "Stay" roepen de kinderen. De moeder voegt er aan toe: "Do you want a treat?" Maar de tekkel rent stug door.
Na een paar spannende ogenblikken waarin de achtervolging verder ingezet wordt met behulp van andere buren of toevallige passanten, wordt de tekkel klem gezet.
Dan wordt hem de riem om gegespt en hij wordt naar huis gedragen. Het is een erg vermakelijk gezicht om te zien hoe de tekkel als een baby naar huis wordt gedragen, met zijn pootjes in de lucht. De blik op zijn snuit is geld waard.
Dan gaat de voordeur dicht. De tekkel wordt naar binnen geworpen en de kinderen stappen op hun fiets naar school. De straat is weer uitgestorven.
Herfstblaadjes waaien door de lucht, katten maken een praatje met elkaar of jagen hoog miauwend een nieuwkomer de straat uit.
Sinds ik niet meer de deur uit hoef om te werken is mijn leven veranderd. Zie ik andere dingen.
De vanzelfsprekende drukte en hectiek is veranderd in gedwongen rust en stilte.

Voor het eerst sinds jaren word ik pontificaal met m'n neus op de feiten gedrukt. Keihard met mezelf geconfronteerd. Geen afleiding, geen andere mogelijkheden.
Een zomerse zondagavond, een rare valpartij. Ziektewet. Een contract wat niet meer verlengd wordt.
En toen?
Stilte.
De uitzinnige wilde bos bloemen die mijn leven symboliseerde werd  van het een op het andere moment gekortwiekt. Ook de stelen werden uiteindelijk verwijderd. Wat er overbleef was een licht beschadigde bol die onder de grond verstopt zat.
Ik voelde me nutteloos.Onzichtbaar.
Maar op een dag, na maanden, besloot ik met mijn blote handen te gaan graven. Zomaar.
Ik groef tot ik de bloembol had gevonden. Ik hield haar in mijn handen. Voelde de resterende aarde om haar heen. Hield haar tegen het licht. Rook aan haar, wreef haar voorzichtig schoon.
En daarna zocht ik een bijzondere plek in mijn tuintje en dekte haar weer zorgvuldig toe met vette, zachte gitzwarte grond.
Het duurde eindeloos. Elke ochtend ging ik even bij haar kijken maar op het eerste gezicht gebeurde er niets.
Elke ochtend gaf ik de aarde waaronder de bol lag wat water. Ik legde wat gekleurde steentjes naast de plek waar ik haar onder de grond had gestopt.
Mijn hart klopte vol verwachting.
Voor het eerst sinds jaren begon ik me geleidelijk aan rustiger te voelen. Het werd rustig in mijn lijf en in mijn hoofd. Ook toen de aarde bevroor en er een dekentje van sneeuw overheen viel.
De verwachting werd er niet minder om.
Een pril voorjaar was in aantocht. Sneeuw smolt. Wie schetste mijn verbazing toen bleek dat de plek waar mijn bloembol begraven lag, precies op het punt lag waar de eerste zonnestralen op mikten?
Op een dag zag ik dat er sneeuwklokjes en blauwe druifjes tussen kleine ijskristalletjes groeiden.
En op de plek waar ik mijn bloembol had begraven zag ik een paar hele kleine groene sprietjes omhoog komen uit de aarde.
Ik was uitzinnig van vreugde.
De stilstand was voorbij. Of liever gezegd; er was nooit sprake geweest van stilstand. Er was sprake van verandering geweest.
Ik had me blind gestaard op de wilde bos bloemen maar het belangrijkste was de stille, geduldige bloembol.
Voorzichtig begon ik weer met hardlopen en met yoga. Ik leek buigzamer dan ooit tevoren.
En bovendien kwam er een woordenstroom los die op een waterval leek. Woorden die via mijn handen uit mijn hart leken te stromen. Zittend achter het toetsenbord.
En ik leerde weer dansen.