Monday 10 December 2012

Amsterdam

De straat waar ik ben opgegroeid. De huizen staan tegen elkaar aan gebouwd. Drie etages met kleine zwarte balkonnetjes aan de voorkant en ramen waar het zonlicht in reflecteert.
Wij woonden in een benedenhuis. Wij hadden een tuin. Een tuin met een zandbak en een schommel.
Ik ben al lang geen kind meer, maar ik kan die tuin nog zo inlopen. Ook al ben ik er al jaren weg. Voor mijn gevoel zou ik er zo in de zon kunnen gaan zitten. Op de rand van de veranda naar boven kijkend. Naar de huizen aan de overkant en de daken met de schoorstenen.
Het huis in Amsterdam waar mijn kamertje was. De vanzelfsprekende veiligheid van dat meisjeskamertje in dat kleine huis. Het huis tussen al die andere huizen. In die drukke stad. Tussen al die andere mensen. De geluiden die erbij hoorden:
Het snerpen van de remmende tram op de Overtoom. De winkelbel van de parfumerie. De opera zanger die mijn moeder de 'open raam' zanger noemde. De voddenman met zijn overslaande stem.
De weg naar school. Soms kreeg ik 50 cent van mijn moeder om een zure bom te kopen bij de visboer op het Surinameplein. een keer werd ik tegen gehouden door een jochie van een andere school. Halt! Riep hij. Hoe oud ben je? Ik zei dat ik acht jaar was. Dan gaan we je in elkaar slaan!
Ik rende het hele stuk naar huis.  Daar aangekomen ging mijn hart zo tekeer dat het leek of hetdoor mijn oren naar buiten zou springen; tranen liepen over mijn wangen.
In het weekend ging ik vaak met mijn buurjongen Edgar naar het Rijksmuseum. Soms gingen we ook naar het NINT. Dat heet tegenwoordig NEMO. We hadden een museumkaart dus we hoefden niet te betalen. We slenterden wat door de lange gangen en lachten besmuikt om de man met de krakende schoen die steeds hetzelfde rondje liep in het Rijksmuseum. We gniffelden om de serieuze gezichten van de mensen die naar de schilderijen keken.
Bij het NINT stond een automaat waar je Fosco chocolademelk kon kopen. De enige plek in Amsterdam waar ze die verkochten, in de donkere stille hal van dat museum. Volgens mijn buurjongen was het de beste chocolademelk ter wereld.
Als je een flesje uit de automaat had gehaald, moest je eerst heel hard schudden want er zaten altijd klontjes in.
Als we niet naar het Rijksmuseum of naar het NINT gingen speelden we in het Vondelpark.  We gingen er fietsen, en als er sneeuw lag namen we een slee mee.
In het Vondelpark kwamen de raarste figuren, maar wij waren wel wat gewend als Amsterdamse kinderen.
Eens stond er een halfnaakte meneer achter ons in de bosjes toen we nietsvermoedend op een bankje zaten.
De meneer vond het grappig dat we van hem schrokken.
Soms werd er een lijk uit de bosjes gehaald. Een eenzame figuur waarvan iedereen vermoedde dat hij daar rustig lag te slapen.
's avonds gingen mijn ouders vaak een wandeling maken. Het liefst als er voetbal op de televisie was want dan was de stad uitgestorven. Een spookstad. Mijn ouders hielden niet van voetbal. Als er een doelpunt werd gemaakt klonk er een golf van enthousiast geloei door de straten.
In de winter viel er een vreemde waas van spanning en verwachting over de stad. Het was alsof zij van gedaante verwisselde.
Het werd vroeger donker en 's ochtends hing er een kille nevel over de grachten. Boven de grote winkelstraten  werden traditiegetrouw lampjes opgehangen. Wanneer het dan waaide zag je hoe die lampjes heen en weer zwiepten boven de winkelende mensen. Huiverend, dik ingepakt in hun warme jassen, met mutsen en sjaals. Handenwrijvend en met rode neuzen. Gehaaste somber ogende figuren.
Vanaf de eerste koude dag zag ik hun getuigen liggen op straat; de verloren handschoenen. Het teken dat de winter echt begonnen was. De eenzame verloren wanten, leren dameshandschoenen en grote heren exemplaren. Gedoemd om voor altijd een zwervend bestaan te leiden.
Op vijf december wachtten wij kinderen met spanning op de komst van de zak. Met gespitste oren en een alerte blik.
En als er dan eenmaal hard geklopt werd schrokken we toch. Altijd waren we te laat bij de voordeur; de zak stond daar maar zwarte Piet was nergens meer te zien. Het was een van de grote mysteries uit mijn kinderjaren.
De stad, mijn Amsterdam. Ik mis haar nog steeds. Ook al heb ik in de loop der jaren een haat-liefde verhouding met haar opgebouwd. De vuile stoepen, de ruzies op straat, het verval. De dunne muren en plafonds van de huurwoninkjes waar ik vroeger woonde; het gevoel altijd in het rumoer en de drukte te zitten.
Nu ik er weg ben zie ik alleen de goede dingen; als een opportunistische ex geliefde.
En als een echte ex geliefde blijf ik aan haar denken. Al onze avonturen, onze ruzies, onze conflicten, onze romantische herinneringen.
Ze blijft in mijn hart.









No comments:

Post a Comment