Friday 27 March 2015

De minnaar

Hij is lang. Zijn schouders zijn breed, maar toch heeft hij nog iets aandoenlijks, iets jongensachtigs. Het is iets licht twijfelends in zijn bewegingen, iets kwetsbaars in zijn ogen. Hoe kort geleden was het dat hij nog met lego speelde, dat hij op straat voetbalde?
Zijn kindertijd ligt nog zo dichtbij. Maar de pagina lijkt definitief omgeslagen.
Hij zet zijn fiets voor het raam. Zijn jas is doorweekt, zijn haren drijfnat van het lange stuk fietsen, de regen en de ijzige kou.  Zijn wangen zijn rood, maar als hij door het raam naar binnen kijkt lacht hij.
Zodra ze hem ziet huppelt ze naar de voordeur en slaat haar armen om hem heen.
Ze lijkt klein en fragiel als hij haar in zijn armen houdt.
Hij sluit zijn ogen in een stille omhelzing.
Dan kijkt hij haar aan. Geeft haar talloze kusjes op haar mond en streelt haar door haar haren.
Zijn bewegingen zijn nog wat schutterig, een tikje onhandig zelfs.
Voor ze hand in hand de kamer binnen lopen trekt hij braaf zijn schoenen uit en laat ze achter in de hal.
Hij is hier thuis. In haar omgeving. Ontspannen zakt hij languit naast haar op de bank.
De poes nestelt zich meteen tussen hen en kijkt hen afzonderlijk smachtend aan. Al snel krijgt ze haar zin en wordt ze door twee handen geaaid. Ze draait haar pluizige witte buikje omhoog en valt in slaap.
Het schooljaar is bijna ten einde. Straks doen ze beiden HAVO examen en zullen ze afscheid moeten nemen van hun vertrouwde leventje. Van hun klasgenoten, de feestjes, de dagelijkse fietstocht, de gesprekken op het schoolplein, het hand in hand door de gangen op school lopen.
Een nieuwe fase breekt aan.
Het is dan vijf jaar geleden dat hij haar voor het eerst zag. Brugklassers waren ze. Schuw, onzeker en onwennig in hun nieuwe omgeving waar ze door iedereen als groentjes werden beschouwd.
Ze werden al snel kameraden en vormden een onwaarschijnlijk duo tussen alle beste vriendinnen en beste vrienden. Maar ze trokken zich er niets van aan; van het gespeculeer en het gegrinnik. Ze bespraken alles met elkaar, maakten stiekem grapjes om anderen en bouwden een bijzondere band met elkaar op.
Het mooie eigenwijze meisje met het lange blonde haar en de grote blauwe ogen en de donkerharige lange, rustige jongen.
De liefdevolle vriendschap veranderde geleidelijk in een prille romance.
Een vertederende fragiele liefde. Ongecompliceerd en ongeschonden. Schitterend en oprecht.

Ik zou willen dat ik dat ik die tedere verliefdheid voor haar kon behouden. Koesteren en beschermen. Tegen de tand des tijds. Tegen de onvoorspelbaarheid. Tegen de wereld waar ze in kan verdwalen. Tegen de invloed van anderen. Tegen kwaad. Tegen verdriet. Tegen tranen.
Ik zou haar in een glazen stolp willen doen als een kwetsbare bloem. Haar een plek geven waar ze veilig is en waar ze voor altijd kan blijven bloeien.

Het is al laat. Hij moet naar huis."Moet je echt al weg?"vraagt ze en ze slaat haar armen om hem heen.
Maar hij staat al op. Hij wil niet weer ruzie met zijn ouders omdat hij te laat is.
In de gang staan ze nog even tegen elkaar aan. Dan opent hij de voordeur.
Voor het raam haalt hij zijn fiets van het slot.
Het regent flink en het is donker. In het licht van de straatlantaarns zie ik hem op zijn fiets stappen.
Zelfverzekerd.
Hij trekt zijn kraag omhoog.
Hij is geen kind meer. Hij is een minnaar.






No comments:

Post a Comment