Friday 4 January 2013

Dromen

De rode kater loopt naar me toe en mauwt zachtjes. Het lijkt alsof hij vraagt: waarom heb je zo slecht geslapen?
Het nieuwe jaar is net begonnen. Het huis is nog stil. Man naar z'n werk, kinderen nog in diepe rust.
Waarom heb ik zo slecht geslapen? Als ik het aan de rode kater wil vertellen zie ik dat hij alweer op z'n grote kussen is gekropen, z'n ogen half gesloten.
De dromen van vannacht hielden het midden tussen een Quentin Tarrantino achtige cult movie, afgewisseld met fragmenten uit een horror film, een pychologische thriller en een pornofilm.
Met de beste wil van de wereld kan ik er geen kritiek op geven, want ik begrijp er niets van.
Toen ik wakker werd leek ik vastgezogen aan het matras; ik wilde opstaan maar droom en realiteit leken aan elkaar gekoppeld en ik had op beiden geen grip. Toen ik een half uur later in staat was op de klok te kijken kon ik me eindelijk bewegen en voelde ik me vermoeider dan de vorige nacht toen ik onbevangen met gepoetste tanden onder de dekens kroop.
Het huis waar ik een gedeelte van mijn droom beleefde was volgens mijn brein een huis waar ik ooit gewoond had. maar waarom herkende ik het niet?
Deze periode van het jaar waarin alle dagen en data als aquarelverf door elkaar heen lopen voelt altijd melancholisch en onbestemd.
Alsof het ouderwetse, enigszins verroeste uurwerk waar we allemaal deel van uitmaken een paar keer stevig opgedraaid moet worden, voordat het normale ritme weer zijn intrede doet. Ik schud mezelf even door elkaar en zie plaatjes van vroeger.
Kerstvakanties uit het verleden. Sommigen staan in mijn geheugen gegrift.
De keer dat we oud en nieuw vierden in Groningen, op de oude boerderij. In Groningen leek het allemaal nog net even iets killer en grauwer dan in Amsterdam.
De lege akkers waar hier en daar nog een achtergebleven suikerbiet te vinden was. De gure wind. het miezerige laagje ijs op de zwarte sloten. De leegte, het grote niets, wat in de nacht nog eens extra geaccentueerd werd door het gebrek aan verlichting, en in de nieuwjaarsnacht aan het gebrek aan een vuurwerk, mensen, leven.
De storende zwart wit televisie waarop na twaalven enkel nog beelden van een schlagerfestival te vinden waren op het Duitse net.
Iets droevigers kon ik me niet voorstellen. De Groningse oudejaarsvieringen behoren nog steeds tot mijn meest armzalige herinneringen.
Een andere kerstvakantie bracht ik als veertienjarig meisje door bij mijn Limburgse familie.
Mijn nichtje, die een jaar ouder was dan ik, en dus veel meer levenservaring had, zou me introduceren in het Venlose nachtleven.
Toen het weekend begon mocht ik achterop de brommer mee naar een jongerendisco. Nooit eerder had ik in zo'n tempo zoveel alcoholische drankjes achterover geslagen. Dat hoorde zo in Venlo. Het ene dienblad na het andere dienblad volgeladen met tot op de rand gevulde glazen werd op tafel gezet.
Iedereen vond het leuk dat ik uit Amsterdam kwam, daar moest dus op gedronken worden.
Toen ik tegen enen buiten kwam viel de koude avondlucht als een emmer ijswater over me heen.
Voorover viel ik, tegen de harde grond. De aarde draaide daarbij een kwartslag als een pannekoek die in de lucht gegooid werd.
Ik moest me vasthouden aan mijn enkels om niet mee de lucht ingeslingerd te worden. De wereld draaide, de hemel draaide.
Mijn nichtje zette me tenslotte op de brommer en bracht me naar huis waar tante Mia al bij de deur op ons wachtte.
Gedraag je hoor, zei Annemieke, mijn nichtje. Gedraag je want mijn moeder houdt ons in de gaten.
Ik wilde me wel gedragen, niets liever dan dat. Maar mijn lijf luisterde niet naar mijn hoofd.
Halverwege de trap naar boven moest ik me vastgrijpen aan een grote sanseveria die in een nis stond.
In gedachten zie ik het huis weer voor me. Een keurig huis netjes, schoon en geordend. Tante Mia als de spil aanwezig, wachtend op ons. Geduldig, zorgend, troostend.
En nu hing ik halverwege de trap aan de sanseveria. De grote aardewerken pot kwam los uit de nis en achterover viel ik van de trap af. Donkere aarde en scherven over de keurige traploper, over de vloer, over mijn kleren.
Op handen en voeten klom ik vastberaden de trap weer op naar boven. Het einddoel leek gehaald toen ik eenmaal onderin het stapelbed lag.
En toen begon het. Het overgeven. Over de lakens, de dekens, over mijn nachtjapon en mijn lange haren.
Toen werd het eindelijk rustig.
Toen ik 's ochtends uit de douche kwam, had mijn tante alle bewijsmateriaal verwijderd.
Bij het middageten gaf ze me een knipoog. Mijn slechte reputatie was voorgoed gevestigd.
Logeren in Limburg was de jaren daarvoor alsof ik op avontuur ging. Met negen tantes en twee ooms had ik een ongelooflijk groot aantal neefjes en nichtjes. In het huis van mijn tante Mien waren overal kinderen in allerlei leeftijden. Wat vond ik dat geweldig! Ik nam het mijn vader en moeder in stilte kwalijk dat ik maar een zus had.
Overal kinderen die bovendien allemaal Limburgs spraken en in God geloofden.
Terwijl ik zit te schrijven zijn mijn eigen kinderen naar beneden gekomen. De zeepbel met in zijn glans de herinneringen spat weer uit elkaar.
Het is dag, het is tijd. De klok draait weer door.




No comments:

Post a Comment