Tuesday 20 January 2015

De man met de snor

Ik kom hem de laatste tijd werkelijk overal tegen, de man met de snor.
Het is een doodgewone man, een jaar of vijftig, grijs haar, grijze snor. Hij is altijd alleen en hij is overal. Overal waar ik ook toevallig moet zijn.
Het viel mijn dochter het eerst op; "Mam, daar heb je hem weer! De man met de snor!"
Sindsdien zijn we er samen op gaan letten en zien we hem overal.
De man met de snor kijkt ons altijd aan en dat maakt het een beetje griezelig. Alsof hij ons kent, of alsof hij ons iets te zeggen heeft.
We wonen nu al bijna tien jaar in deze kleine stad, maar ik kom zelden dezelfde mensen tegen, laat staan dat ik kennissen of vrienden tegen kom. Maar de man met de snor kom ik wekelijks, soms zelfs dagelijks tegen.
Het is een vreemd fenomeen.
De man met de snor is klein van stuk, hij kijkt stoicijns uit zijn ogen. Ik heb hem nog nooit zien lachen en nooit zien praten. Eigenlijk heb ik hem alleen ergens zien staan. Onbeweeglijk. De man zelf is niet erg opvallend, maar zijn snor des te meer; het is een fraai exemplaar. Ik vermoed dat de man de snor goed onderhoudt en dat hij er erg trots op is. Het is een ouderwetse snor, een snor als die van een circusdirecteur. Of een gewichtheffer uit een stomme film, een kanaalzwemmer met een ouderwets gestreept badpak. Van een kroegbaas ergens in een klein drinklokaal in de Jordaan, een man die aardappelen verkoopt op de markt, een buurman die voor de deur een sigaretje rookt en die altijd om een praatje verlegen zit,  van een man die zijn hond uitlaat, een man die aanbelt omdat hij het tapijt komt leggen, een loodgieter die fluitend uit zijn busje stapt. De man met de snor kan iedereen zijn. Iedereen en overal.
Vandaag zag ik hem weer.
Ik zet net mijn fiets tegen een gevel en doe hem op slot. Huiverend vis ik mijn handschoenen uit mijn tas en loop de winkelstraat in. Vandaag is geen goede dag. Het is een sombere dag. Vandaag is daarom ook een dag die zich er uitstekend voor leent je somber te voelen; het daglicht wil maar niet doorzetten en de zon verschuilt zich achter de wolken. Op het water van de gracht ligt een dunne laag schilferig ijs.Een majestueus paar zwanen vaart er als een ijsbreker doorheen. Zo nu en dan dopen zij tevergeefs hun snavel in het water, op zoek naar iets eetbaars.
De zwanen ogen gedeprimeerd, hun halzen gebogen, hun prachtige witte veren reflecterend in het donkere, stille water. Te mooi, te waardevol zijn zij om hun schoonheid te verspillen aan deze kleurloze provinciestad, dit ongeinteresseerde winkelende publiek.
Ik loop de smalle brug op en blijf even stil staan om naar ze te kijken. Stil en koninklijk zwemmen de zwanen onder de brug door. Hun zwarte zwempoten ploegen geruisloos als roeispanen door het water.
In gedachten blijf ik even staan, mijn armen op de leuning van de brug.
Ik voel me verdrietig. Ik heb heimwee naar vroeger. Naar andere tijden. Naar een zorgeloos verleden. Naar een ander moment. Vandaag is een prima dag om heimwee te hebben. Om terneergeslagen te zijn. Om eenzaam te zijn. Om met niemand te praten. Een dag om op te lossen in het niets. In het sombere, eentonige killie daglicht. Om te verdwijnen in het schemerdonker wat langzaam al in de plaats begint te komen van het schaarse daglicht.
Mijn handen willen maar niet warm worden, ondanks mijn handschoenen. Ik steek ze diep in mijn zakken en zucht.
Het puntje van mijn neus en mijn wangen voelen zo koud dat ik er duizelig van word.
De eentonigheid van deze stad. de kleurloosheid van de mensen, de saaie winkels, de truttigheid van de architectuur, het irriteert me allemaal mateloos vandaag.
Ineens besluit ik dat ik hier weg wil. Ik heb genoeg van deze omgeving. Ik heb genoeg van de kou en ik heb genoeg van de pijn in mijn hart. Ik wil naar huis. Ik wil mijn kinderen zien, mijn man omhelzen en tegen mijn katten praten.
Dan zie ik hem ineens staan; de man met de snor. Hij kijkt me brutaal aan. Plotseling acht ik hem verantwoordelijk voor mijn humeur, voor het slechte weer en voor deze trieste omgeving.
Ik loop op de man af, steek mijn hand op en zeg hem gedag. Ik groet niet, ik salueer. Het is geen begroeting maar een confrontatie.
Ik sta nu heel dichtbij de man en ik moet me beheersen hem niet hardhandig te duwen.
Dan verdwijnt de man ineens. Alleen de omtrek van zijn snor blijft nog een tijdje zichtbaar, als de glimlach van de Cheshire cat.
Ik steek mijn neus in de lucht en loop weg.
Als ik mijn fiets van het slot haal worden mijn handen warm. In de verte zie ik hoe de zon ineens zichtbaar is, als een grote rode grape fruit zinkend in een oneindige blauwe zee.
De dag is nog niet om. Vandaag is nog van alles mogelijk.





           







No comments:

Post a Comment